Uitspraak
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 3] , h.o.d.n. [handelsnaam 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 3 juli 2020 met 26 producties
- de brief van 6 juli 2020 van de zijde van [handelsnaam 1] met productie 27
- de fax van 9 juli 2020 van de zijde van [handelsnaam 1] met productie 28
- de mondelinge behandeling van 15 juli 2020 te Almere. Namens [handelsnaam 1] zijn mevrouw [A] (CFO), de heer [B] (gewezen Technisch Directeur) en de heer [C] (gewezen CEO) met mr. Bruins verschenen. Namens gedaagden zijn [gedaagde sub 1] (mede namens [gedaagde sub 2] B.V.) en [gedaagde sub 3] verschenen, tezamen met hun gemachtigden
- de pleitnota van [handelsnaam 1] .
2.De feiten
3.Het geschil
€ 137.000,00 verbeurd. Hierop vordert [handelsnaam 1] een voorschot. [gedaagde sub 3] is niet gebonden aan een contractueel non-concurrentiebeding, maar maakt zich schuldig aan onrechtmatige concurrentie. Bovendien profiteert hij van de wanprestatie van [gedaagde sub 1] en dat is ook onrechtmatig. De door [gedaagde sub 3] gebruikte handelsnaam en domeinnaam [handelsnaam 2] is door [gedaagde sub 1] tijdens zijn dienstverband met [handelsnaam 1] bedacht. [gedaagde sub 1] heeft de handelsnaam verkocht aan [gedaagde sub 3] , terwijl de handelsnaam op grond van de intellectuele eigendomsbepalingen aan [handelsnaam 1] toekomt. [handelsnaam 1] heeft de handelsnaam sinds in ieder geval 7 april 2017 in het handelsverkeer gebruikt. Het gebruik van de handelsnaam door [gedaagde sub 3] is onrechtmatig.
4.De beoordeling
“Uw dak is geschikt voor zonnepanelen, heeft u daar interesse in? Ja, oké dan gaan we een offerte uitbrengen.(…)
“dan gaan we hopelijk daarbij nog iets groter worden dan [handelsnaam 1] . Dat wil je natuurlijk altijd. (…) “We hebben met [onderneming 3] bepaalde afspraken gemaakt (…)”.Uit het voorgaande valt af te leiden dat [gedaagde sub 1] op 18 maart 2020 op zijn allerminst genomen betrokken is geweest bij de activiteiten van [handelsnaam 2] , een bedrijf dat gelijke of in ieder geval gelijksoortige of verwante activiteiten verricht als [handelsnaam 1] op het gebied van zonnepanelen, terwijl de zonnepanelensector, waaronder ook [onderneming 3] wordt verstaan, nu juist tussen partijen op 30 januari 2020 was aangemerkt als concurrerend. Dit volgt onmiskenbaar uit de tekst van het aangepaste non-concurrentiebeding. Bovendien heeft de heer [C] van [handelsnaam 1] onweersproken ter zitting verklaard dat hij [gedaagde sub 1] bij het overeenkomen van dit beding expliciet heeft gewezen op het feit dat de zonnepanelensector voor [gedaagde sub 1] uit den boze is. De betrokkenheid van [gedaagde sub 1] op 18 maart 2020 levert derhalve een schending van het non-concurrentiebeding op en dat had [gedaagde sub 1] , zeker als een gewaarschuwd man, moeten weten. Voor zover het gesprek met [D] zoals [gedaagde sub 1] heeft betoogd daadwerkelijk bedoeld was ter training/coaching van [gedaagde sub 3] neemt dat niet weg dat [gedaagde sub 1] met het voeren van het bewuste gesprek het non-concurrentiebeding heeft overtreden. Ook is niet relevant dat [gedaagde sub 1] geen commercieel belang had bij de bespreking, omdat immers ook ongehonoreerde activiteiten concurrerend kunnen zijn volgens het non-concurrentiebeding.
[achternaam] /Vesta(Hoge Raad 9 december 1955, NJ 1956,157) – hetgeen zelfs een zwaardere toets vergt – geen sprake. Ook het profiteren van de wanprestatie van [gedaagde sub 1] is door [handelsnaam 1] onvoldoende aannemelijk gemaakt.