In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2020 een beschikking gegeven inzake de verlening van een zorgmachtiging voor een betrokkene die gedetineerd is en lijdt aan een psychische stoornis. De officier van justitie had verzocht om een zorgmachtiging op basis van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene, geboren in 1988, momenteel verblijft in een penitentiaire inrichting en dat er geen mogelijkheden zijn voor passende zorg op vrijwillige basis. Tijdens de mondelinge behandeling, die telefonisch en via Skype plaatsvond vanwege coronamaatregelen, zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de advocaat van de betrokkene, een psychiater en de geneesheer-directeur van de instelling waar de betrokkene onder behandeling is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet bereid was om zich te laten horen, maar dat de overige aanwezigen instemden met het voortzetten van de zitting zonder de betrokkene. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen al een zorgmachtiging voor de duur van twee weken verleend, maar heeft nu besloten dat er een langdurige zorgmachtiging nodig is, gezien de ernst van de psychische stoornis van de betrokkene, die leidt tot ernstig nadeel en risico's voor de veiligheid van anderen.
De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend voor verschillende vormen van verplichte zorg, waaronder het toedienen van medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid en het insluiten van de betrokkene. De machtiging geldt tot en met 22 december 2020. De beschikking is mondeling gegeven door rechter G. van de Beek en is later schriftelijk uitgewerkt en ondertekend door rechter A.C. Schroten. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.