Op 22 juli 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voortzetting van een crisismaatregel, zoals bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 20 juli 2020 verzocht om voortzetting van de op 17 juli 2020 opgelegde crisismaatregel voor de betrokkene, die op dat moment verbleef in een instelling. De mondelinge behandeling vond plaats op dezelfde dag, waarbij de betrokkene en haar advocaat, mr. E.J. Bakker, telefonisch aanwezig waren. De psychiater, die ook betrokken was bij de zaak, bevond zich in de instelling. De officier van justitie was niet aanwezig bij de behandeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er op dat moment geen acute noodzaak was voor het voortzetten van de crisismaatregel. De psychiater gaf aan dat er momenteel geen acute zorgen waren over de betrokkene, hoewel er in de toekomst mogelijk weer acute zorgen kunnen ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de termijn tot het ontstaan van deze zorgen te lang was om een voortzetting van de maatregel te rechtvaardigen. Daarom werd het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen.
De beschikking werd mondeling gegeven door rechter mr. E.A.A. van Kalveen en is op 28 juli 2020 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.