Overwegingen en het oordeel van de rechtbank
2. Verweerder heeft eiseres eervol ontslag verleend wegens ziekte op grond van artikel 12.10 van de Cao umc. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op het bepaalde in artikel 12.10, vijfde lid van de Cao umc het Uwv bepaalt of aan de voorwaarden van het tweede lid van dit artikel is voldaan. Met de toekenning van de Wia-uitkering door het Uwv aan het eind van het derde ziektejaar kreeg verweerder dan ook de bevoegdheid om eiseres ontslag wegens ziekte te verlenen.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de re-integratie inspanningen volstrekt onvoldoende zijn geweest en dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of haar binnen het gezagsbereik van het [werkgever] andere passende arbeid kon worden aangeboden. Daarnaast heeft eiseres gewezen op de bijzondere omstandigheden die haar persoon betreffen. Wat betreft dit laatste heeft eiseres gewezen op het feit dat haar echtgenoot met spoed is opgenomen op de afdeling waar zij werkte, daar uiteindelijk is komen te overlijden en dat de Oordeelscommissie op 19 december 2017 haar klacht over de ontoereikende communicatie en informatievoorziening rond het ziekbed en het overlijden van haar echtgenoot, gegrond heeft verklaard.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5. In artikel 12.10 Cao umc, is voor zover van belang voor de zaak van eiseres, het volgende bepaald:
1. De werkgever kan de medewerker eervol ontslag verlenen op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
2 Een ontslag als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden verleend indien aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:
a de ongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd;
b herstel binnen een periode van zes maanden na deze 104 weken redelijkerwijs niet is te verwachten;
c het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de medewerker binnen het gezagsbereik van de werkgever andere passende arbeid aan te bieden, dan wel indien de medewerker geweigerd heeft andere passende arbeid te aanvaarden.
(…)
5 Of sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, b en c, wordt bepaald op basis van de conclusies van UWV in het kader van de WIA-beoordeling.
6. De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat is voldaan aan het gestelde in artikel 12.10, tweede lid, aanhef en onder a en b van de Cao umc.
7. Gelet op de grondslag van het bestreden besluit en wat eiseres daartegen heeft aangevoerd zal de rechtbank beoordelen of verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat met het besluit waarbij het Uwv een Wia-uitkering heeft toegekend, is gegeven dat ook is voldaan aan de voorwaarde voor ontslag neergelegd in artikel 12.10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Cao-umc.
8. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat het Uwv aan eiseres per 22 oktober 2018 een Wia-uitkering heeft toegekend onvoldoende is voor de conclusie dat is voldaan aan de voorwaarde voor ontslag neergelegd in artikel 12.10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Cao umc. Vaststaat dat het Uwv na het tweede ziektejaar heeft geoordeeld over de re-integratie inspanningen tot dan toe, waarbij het Uwv deze als onvoldoende heeft beoordeeld en aan verweerder een loonsanctie heeft opgelegd. Uit de stukkenblijkt echter niet dat het Uwv na het derde ziektejaar de re‑integratie inspanningen van verweerder opnieuw heeft beoordeeld en/of conclusies heeft getrokken over het onderzoek van verweerder naar de mogelijkheden om eiseres binnen het gezagsbereik van het [werkgever] andere passende arbeid aan te bieden. Met andere woorden: met de enkele verwijzing naar het Wia-besluit en de eerdere conclusies van het Uwv heeft verweerder zijn standpunt, dat het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken eiseres binnen het gezagsbereik van het [werkgever] andere passende arbeid aan te bieden, onvoldoende gemotiveerd. Anders dan verweerder stelt is met de toekenning van de Wia-uitkering door het Uwv de bevoegdheid om eiseres te ontslaan niet (zonder meer) gegeven. Verweerder is dan ook bij het nemen van het bestreden besluit uitgegaan van de onjuiste veronderstelling dat hij kon verwijzen naar het Wia-besluit en geen eigen beoordeling hoefde te maken.
9. Op grond van wat hiervoor is vastgesteld en overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en dus in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak. Dit betekent dat er nu nog niet definitief wordt beslist op het beroep.
10. Om het gebrek te herstellen dient verweerder aan te tonen dat de bevoegdheid tot ontslag er is, waarbij hij meer in het bijzonder zal moeten aantonen en motiveren dat na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken eiseres binnen het gezagsbereik van het [werkgever] andere passende arbeid aan te bieden. Verweerder zal in dat kader in elk geval moeten ingaan op wat eiseres hierover in bezwaar en in beroep heeft aangevoerd.
11. In aansluiting daarop stelt de rechtbank vast dat tijdens de behandeling van het beroep naar voren is gekomen dat eiseres in de periode van februari 2016 tot 20 december 2017 in het kader van haar re-integratie werkzaam was op de centrale prikpoli. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom deze functie toen als niet‑passend werd beoordeeld en wat de reden was dat eind 2017 is besloten om niet tot een definitieve plaatsing op de prikpoli over te gaan. Volgens het overzicht ‘herplaatsing/aangeboden vacatures’ zijn de werkzaamheden daar gestopt omdat eiseres niet in staat zou zijn alle werkzaamheden uit te voeren, het werk uit te bereiden en last had van concentratiestoornissen waardoor zij fouten maakte wat leidde tot onrust in het team. Dit is niet te rijmen met het e-mailbericht van [B] van 19 december 2017, waarin staat dat eiseres niet kan blijven omdat het schaalverschil te groot is en het management vindt dat er risico bestaat op uitval in de toekomst. Bovendien blijkt uit de stukken dat nadat eiseres met haar werkzaamheden op de prikpoli was gestopt, er nogmaals is gesproken over de mogelijkheden om daar te re-integreren. In het verslag van een bijeenkomst op 8 maart 2018 staat dat is afgesproken dat [C] , de toenmalig leidinggevende van eiseres, de arbeidsdeskundige zal vragen om de plek op de prikpoli te analyseren aan de hand van de beperkingen van eiseres zoals geduid door de bedrijfsarts en als de functie passend te maken is, duidelijk moet worden of er formatieruimte is om hier weer te starten met re‑integratie. Uit het dossier blijkt niet waarom deze stappen niet zijn gezet en waarom na beëindiging van de proefplaatsing als MAAZ/doktersassistent bij poli geel van het [ziekenhuis] , dit traject niet meer is opgepakt. Verweerder zal bij het herstellen van het gebrek dan ook nadrukkelijk in moeten gaan op de vraag waarom de functie bij de centrale prikpoli voor eiseres niet passend is dan wel passend te maken is.
12. De rechtbank geeft verweerder zes weken de tijd om het gebrek te herstellen. Deze termijn start op de datum dat deze tussenuitspraak is verzonden. Die datum staat aan het eind van de uitspraak gestempeld. De rechtbank wil zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken, van verweerder weten of hij het gebrek in het bestreden besluit gaat herstellen. Ook deze termijn start op de datum dat deze uitspraak is verzonden.
13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.