ECLI:NL:RBMNE:2020:2971

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
16/091578-20 en 16/652747-17 (TUL) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel op het Stationsplein in Lelystad

Op 4 februari 2020 heeft verdachte [verdachte] het slachtoffer [slachtoffer] met kracht in het gezicht geslagen op het Stationsplein in Lelystad, wat resulteerde in ernstig letsel, waaronder breuken in het jukbeen en de oogkas, en een gebroken neus. De rechtbank heeft op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in deze strafzaak, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden en een schadevergoeding van € 6.690,40 aan het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde openlijk geweld wettig en overtuigend bewezen was, ondanks de verdediging van de verdachte die stelde dat er geen sprake was van openlijk geweld maar van mishandeling. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en camerabeelden in haar oordeel betrokken. De verdachte had zich in een noodweersituatie gemengd, maar de rechtbank oordeelde dat er op het moment van zijn aankomst geen dreiging meer was. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade op € 6.000,-- schatte. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf bevolen, omdat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/091578-20 en 16/652747-17 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.C. Smits en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. R. van Veen, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
op 4 februari 2020 in Lelystad openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
subsidiair:
op 4 februari 2020 in Lelystad samen met een ander of alleen [slachtoffer] heeft mishandeld, welke mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde openlijk geweld omdat het bestanddeel ‘in vereniging’ niet bewezen kan worden. Bewezen kan worden verklaard dat verdachte aangever [slachtoffer] één vuistslag in het gezicht heeft gegeven. De vuistslag dient te worden gekwalificeerd als mishandeling zoals subsidiair ten laste is gelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Op 4 februari 2020 stapt [slachtoffer] op het Stationsplein in Lelystad uit de trein. Nadat hij een jongen die niet uitcheckte, daarop had aangesproken en probeerde tegen te houden, raakte [slachtoffer] met deze jongen in gevecht. [slachtoffer] weet nog dat hij dan weer stond en dan weer op de grond lag en dat hij werd geslagen en geschopt. Uit het niets zag hij ineens een tweede jongen naast hem staan en voelde een harde klap aan de rechterzijde van zijn hoofd. [2]
Getuige [getuige] zag op 4 februari 2020 op het station in Lelystad twee mannen vechten, een blanke man met een witte jas en een negroïde man. Hij zag dat een andere man aan kwam lopen en dat deze man de blanke man met de witte jas heel hard met zijn vuist in het gezicht sloeg. [3]
Verdachte heeft [slachtoffer] met zijn rechterhand een vuistslag tegen het hoofd gegeven. [4]
In het dossier bevinden zich beelden welke zijn gemaakt op 4 februari 2020 op het station in Lelystad. Op de beelden is onder meer zichtbaar dat een man in een witte jas en een negroïde man op het perron staan en dat een tweede negroïde man aan komt rennen en direct de man in de witte jas een harde klap in het gezicht geeft. [5]
Bij [slachtoffer] is onder meer het volgende letsel geconstateerd: een meervoudige botbreuk van het rechter jukbeen en van de oogkas en een gebroken neusbot. [6]
Bewijsoverwegingen
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 4 februari 2020 op het station in Lelystad [slachtoffer] een stomp (vuistslag) in het gezicht heeft gegeven.
De raadsman heeft betoogd dat geen sprake is van openlijk geweld maar van mishandeling. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zijn neef bij het treinstation in Lelystad ging ophalen. Vlak voor zij elkaar zouden treffen, had hij deze neef aan de telefoon en ving hij een gesprek op tussen de neef en een andere persoon en hoorde hij zijn neef roepen ‘
blijf van me af, au, au, au’. Verdachte is hierop direct uit zijn auto gesprongen en naar het perron gerend, zag daar zijn neef en een andere man en heeft - in een fractie van een seconde – een vuistslag uitgedeeld aan deze man om zijn neef uit deze situatie weg te kunnen halen.
Uit de beelden van het station Lelystad blijkt dat verdachte aan kwam rennen op het moment dat er kort daarvoor meerdere klappen waren gevallen, [A] en het slachtoffer stonden nog in elkaars nabijheid. Verdachte opent met een druk op de knop de toegangspoortjes van het station, rent op het slachtoffer af en geeft hem direct een harde vuistslag in het gezicht.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte zijn neef [A] van het station zou ophalen, dat verdachte doordat hij met zijn neef aan de telefoon was, begreep dat deze neef in gevecht was met een ander, waarop verdachte ter plaatse is gekomen en zich in de situatie heeft gemengd, dat zij beiden geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer] met het doel om [A] te ontzetten, althans om hem in de gelegenheid te stellen het station te verlaten. Voorts blijkt uit tot het dossier behorende beelden van het station in Lelystad dat verdachte en [A] [slachtoffer] , nadat hij als gevolg van het tegen hem gerichte geweld gewond was geraakt en was uitgeschakeld, hebben achtergelaten zonder zich om hem te bekommeren en samen het station hebben verlaten.
Onder voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gezamenlijke uitvoering en afhandeling van het delict wat maakt dat het primair ten laste gelegde openlijk geweld wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Dat [A] en verdachte niet gelijktijdig geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer] , maar dat dit aansluitend op elkaar heeft plaatsgevonden, maakt dit oordeel niet anders.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair:
op 4 februari 2020 te Lelystad, openlijk, te weten op het Stationsplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door éénmaal te stompen in/tegen het gezicht van die [slachtoffer] , terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten breuken in het jukbeen en breuken in de oogkas en een gebroken neus voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De raadsman heeft bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en heeft daartoe een beroep gedaan op noodweer, dan wel (subsidiair) putatief noodweer. Daartoe is - kort gezegd - het volgende aangevoerd.
[A] werd fysiek aangevallen door een man en heeft in een noodweersituatie verkeerd. Verdachte was door de telefoon getuige van de aanval en hoorde dat de man behoorlijk agressief was richting [A] . Toen verdachte arriveerde, zag hij [A] voorovergebogen staan. De andere man stond dichtbij [A] en liep op hem toe. Op dat moment was sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van [A] en verdachte achtte het noodzakelijk deze aanranding te voorkomen. Het slaan met de vuist was niet disproportioneel en ook is voldaan aan het subsidiariteitsvereiste. Voor zover geen sprake was van een noodweersituatie, dan geldt dat verdachte ervan uitging dat sprake was van een noodweersituatie en dat het geven van de klap noodzakelijk was om het dreigende gevaar af te wenden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verweren dienen te worden verworpen omdat (evident) geen sprake is van een verdedigingshandeling, maar van een gerichte aanval.
Op grond van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht kan een beroep op noodweer slagen indien sprake is geweest van een verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdediging moet hierbij noodzakelijk (subsidiariteitseis) en geboden (proportionaliteitseis) zijn geweest.
Een beroep op putatief noodweer kan slagen indien sprake is geweest van een verschoonbare dwaling dat tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf verdediging noodzakelijk en geboden was op de wijze zoals is gehandeld.
Voor de beoordeling van de verweren gaat de rechtbank uit van na te noemen feiten en omstandigheden, welke zij heeft vastgesteld aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting.
Verdachte ging zijn neef [A] ophalen bij het treinstation in Lelystad. Nadat [A] uit de trein was gestapt, sprak een man hem er op aan dat hij niet uitcheckte. Deze man probeerde [A] te beletten het station te verlaten en er ontstond een gevecht. Verdachte, die op dat moment telefonisch contact had met [A] , ving het gesprek op, hoorde [A] roepen ‘
blijf van me af, au, au, au’ en begreep dat een gevecht gaande was. Verdachte sprong uit zijn auto en rende zo snel mogelijk naar het perron. Daar aangekomen zag hij zijn neef voorovergebukt staan en zag hij een andere man die vlak bij zijn neef stond. Verdachte is op deze man afgerend en heeft hem direct een vuistslag in het gezicht gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank was op het moment dat verdachte aan kwam rennen, geen sprake (meer) van een noodweersituatie. De geweldpleging tussen [A] en [slachtoffer] was even daarvoor beëindigd, er vonden op het moment van arriveren van verdachte over en weer geen geweldshandelingen plaats. [A] stond voorovergebukt om iets van de grond op te rapen en [slachtoffer] stond weliswaar in zijn directe nabijheid, maar van een aanval door [slachtoffer] of een dreiging daartoe was op dat moment geen sprake. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Het beroep op putatief noodweer slaagt evenmin. Zelfs indien ervan zou worden uitgegaan dat verdachte verschoonbaar heeft gedwaald met betrekking tot de dreiging die op dat moment in de ogen van verdachte voor [A] zou bestaan, dan strandt een geslaagd beroep op dit verweer omdat verdachte met zijn handelen de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit heeft geschonden.
Met name uit de camerabeelden van het station in Lelystad blijkt duidelijk dat verdachte regelrecht op [slachtoffer] is afgerend en hem onmiddellijk een (zeer) harde vuistslag in het gezicht heeft gegeven. Van verdachte had in redelijkheid mogen worden gevergd dat hij op een minder ingrijpende wijze had opgetreden, bijvoorbeeld door [slachtoffer] aan te spreken, hem weg te duwen, hulp van anderen in te roepen of door [A] mee te nemen uit de nabijheid van [slachtoffer] , hetgeen, gezien de beelden, op dat moment ook tot de mogelijkheden behoorde. Daarnaast stond de wijze van verdedigen niet in redelijke verhouding tot de ernst van de (vermeende) aanranding. Door [slachtoffer] direct een zeer harde vuistslag in het gezicht te geven heeft verdachte een te zwaar verdedigingsmiddel gebruikt. Het beroep op putatief noodweer wordt verworpen.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van een op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij heeft de raadsman er onder meer op gewezen dat verdachte een vriendin heeft en de zorg draagt voor drie jonge kinderen, alsmede dat de detentie van verdachte financiële gevolgen heeft voor het gezin.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak van het primair ten laste gelegde, de vrijheidsstraf van verdachte thans dient te eindigen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit door verdachte is begaan. De rechtbank let daarnaast op de straffen die in soortgelijke strafzaken door rechters zijn opgelegd en houdt ten slotte rekening met de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] met zijn vuist met kracht in het gezicht geslagen. Bij het slachtoffer is ernstig letsel geconstateerd, waaronder meerdere breuken in het jukbeen en de oogkas en een gebroken neus. Anders dan door de raadsman is gesteld, kunnen deze gevolgen naar het oordeel van de rechtbank voornamelijk aan het handelen van verdachte worden toegeschreven. Op beelden van het station Lelystad is zichtbaar dat [slachtoffer] na de vechtpartij met medeverdachte [A] nog rechtop staat en normaal kan lopen, maar dat zijn toestand na de vuistslag door verdachte geheel anders is. Bovendien volgt uit een letselverklaring van GGD Flevoland dat het hiervoor omschreven letsel ‘zeer goed’ past bij een vuistslag als door verdachte is gegeven.
Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Slachtoffers van dit soort strafbare feiten kunnen nog lange tijd nadelige fysieke en psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Bovendien brengen dergelijke feiten ook in de samenleving in het algemeen gevoelens van onveiligheid teweeg.
De aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigen in beginsel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank is, mede in verband met een juiste normhandhaving, van oordeel dat een zodanige straf passend en geboden is; een lichtere strafrechtelijke afdoening zou de aard en de ernst van het feit miskennen.
Als strafverzwarende omstandigheid weegt de rechtbank mee dat het letsel bij [slachtoffer] met name aan het handelen van verdachte kan worden toegerekend, zoals hiervoor is omschreven.
Eveneens in strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte en medeverdachte [A] het slachtoffer na het toebrengen van het letsel in hulpeloze toestand hebben achtergelaten op het perron. Uit de camerabeelden blijkt dat zij niet meer naar het slachtoffer omkijken en samen het station verlaten, terwijl omstanders het bloedende slachtoffer te hulp schieten.
Ten slotte houdt de rechtbank (opnieuw in strafverzwarende zin) rekening met een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie (‘strafblad’) van 12 juni 2020. Hieruit volgt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en meermalen is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten waarbij ook sprake is geweest van geweld.
Alles overwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden passend en geboden. Deze straf zal dan ook aan verdachte worden opgelegd.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 9.562,40, bestaande uit € 1.062,40 materiële schade en € 8.500,-- immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde. De benadeelde partij heeft tevens gevorderd voornoemd bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen en verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de omstandigheid dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting zou opleveren voor het strafproces. Daartoe is enerzijds gesteld dat sprake is van een bepaalde mate van ‘eigen schuld’ van [slachtoffer] . [slachtoffer] is gestart met het geweld richting [A] en heeft hem klemgezet; dat onder die omstandigheden geweld jegens [slachtoffer] wordt uitgeoefend, is niet verwonderlijk. Anderzijds is gesteld dat een groot deel van de gevorderde schade niet is veroorzaakt door verdachte maar door [A] . Voor nader onderzoek naar deze twee punten is in het strafproces geen ruimte.
Subsidiair is verzocht de vordering aanzienlijk te matigen. Er is verweer gevoerd tegen de materiële kosten betreffende de jas en het NS-abonnement en tegen de immateriële kosten.
9.1.1
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank passeert het verweer dat de vordering niet eenvoudig van aard zou zijn en (daarmee) een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het primair bewezen verklaarde feit.
Materiële schade
De gestelde schade betreffende het horloge, de belkosten, de OV-chipkaart, het eigen risico van de zorgverzekering, de reparatiekosten van de afgebroken kies en de reis- en parkeerkosten van (in totaal) € 690,40 is door de benadeelde partij onderbouwd en door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 februari 2020 tot de dag van volledige betaling.
De gestelde schade aan de jas en het NS-abonnement is niet voor toewijzing vatbaar. Van de jas blijkt niet, althans onvoldoende of sprake is van beschadiging. Ten aanzien van het NS-abonnement blijkt onvoldoende van een direct verband tussen de gestelde schade en het primair bewezen verklaarde feit als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij [slachtoffer] is door verdachte met kracht met de vuist in het gezicht gestompt. Op grond van de tot het dossier behorende stukken staat vast dat de benadeelde pijn heeft ondervonden en meerdere botbreuken in het gezicht heeft opgelopen. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de benadeelde partij (mede) door het onrechtmatig handelen van verdachte is aangetast in zijn persoon en immateriële schade heeft geleden. De rechtbank schat deze schade op een bedrag van € 6.000,-- en zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 februari 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer (immateriële) schade gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Kosten tenuitvoerlegging
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schademaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 6.690,40, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 februari 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 68 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank van 12 december 2017 (parketnummer 16/652747-17) is aan verdachte (onder meer) een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 5 weken voorwaardelijk, waarbij als voorwaarde is gesteld dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van 12 december 2017 aan verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 5 weken waarvan bevel was gegeven dat deze voorwaardelijk niet zou worden tenuitvoergelegd. Daartoe is gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een nieuw strafbaar feit.
De verdediging heeft zich verzet tegen toewijzing van de vordering van de officier van justitie en gevraagd de vordering af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een nieuw strafbaar feit, zoals bewezen verklaard in dit vonnis.
Om die reden zal voornoemde straf alsnog ten uitvoer worden gelegd.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 7 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 6.690,40 (€ 690,40 materiële schade en € 6.000,-- immateriële schade);
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag van € 6.690,40, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2020 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 6.690,40 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 68 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/652747-17
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 12 december 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S. Terporten-Hop, voorzitter, mrs. H. den Haan en A. Leschot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juli 2020.
Mrs. Leschot en Horst zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 februari 2020 te Lelystad, openlijk, te weten het Stationsplein, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
- het één of meerdere malen stompen/slaan in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het één of meerdere malen schoppen/trappen in/tegen het gezicht/het hoofd, althans van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] op de grond lag,

terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten één of meerdere breuken in het jukbeen en/of één of meerdere breuk(en) in de oogkas en/of een gebroken neus voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 februari 2020 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] één of meerdere te stompen/te slaan in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam en/of
- die [slachtoffer] één of meerdere malen te trappen/te schoppen in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam, terwij die [slachtoffer] op de grond lag,

terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere breuken in het jukbeen en/of één of meerdere breuk(en) in de oogkas en/of een gebroken neus ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 april 2020, genummerd 2020037158, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 617. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
2.Pagina’s 100 en 101
3.Pagina 146
4.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 juli 2020
5.CD met camerabeelden van Station Lelystad
6.Een geschrift: Letselrapportage Forensische Geneeskunde van GGD Flevoland, pagina 107