ECLI:NL:RBMNE:2020:2964

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
16/036560-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en vernieling; verdachte verminderd toerekeningsvatbaar

Op 7 juli 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1976, die gedetineerd was in een psychiatrisch centrum. De zaak betreft bedreiging met een bijl en vernieling van goederen op 9 februari 2020 te Hilversum. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na onderzoek op de terechtzittingen van 15 mei en 23 juni 2020. De officier van justitie, mr. D.C. Smits, heeft de verdachte beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en opzettelijke vernieling. De verdachte heeft de feiten bekend, maar zijn raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, gezien zijn psychische problemen en eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 250 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de noodzaak van hulpverlening voor de verdachte om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven op het moment dat de duur gelijk is aan het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/036560-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Haaglanden, Penitentiair Psychiatrisch Centrum, te Den Haag,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 mei 2020 en 23 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.C. Smits en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. H. de Kroon, advocaat te Hilversum naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
op 9 februari 2020 te Hilversum [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
feit 2
op 9 februari 2020 te Hilversum opzettelijk en wederrechtelijk diverse meubels, deuren, muren en/of een ruit die aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorden, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 1 en 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 juni 2020;
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] ;
- een proces-verbaal van aanvullende aangifte door [slachtoffer 1] ; [3]
- een proces-verbaal van bevindingen; [4]
De hiervoor genoemde bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 9 februari 2020 te Hilversum [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een bijl in zijn hand op die [slachtoffer 1] af te lopen en dicht voor die [slachtoffer 1] te gaan staan en die [slachtoffer 1] te duwen en (daarbij) een bijl omhoog te houden en (vervolgens) die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je dood klere wijf";
feit 2
op 9 februari 2020 te Hilversum opzettelijk en wederrechtelijk diverse meubels, deuren, en een ruit die aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toebehoorden, heeft vernield en beschadigd;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Uit de Pro Justitia-rapportage van C.J. van Gestel en K. Napier, respectievelijk psychiater en arts in opleiding tot psychiater (hierna: psychiaters) en J. van der Weele, gezondheidszorgpsycholoog, volgt niet dat de bewezen verklaarde feiten aan verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Er is ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 250 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een (algemene) behandelverplichting. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verantwoordelijkheid voor het zoeken en inschakelen van hulpverlening bij verdachte zelf ligt nu hij al veel hulpverlening heeft afgewezen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de eis van de officier van justitie. Verdachte wil meewerken aan een meldplicht bij de reclassering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van de feiten
In een woede-uitbarsting heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn moeder, door met een bijl, die hij vasthield in een opgeheven hand, op haar af te lopen en te zeggen dat hij haar dood zou maken. Ook heeft hij op diezelfde dag verschillende goederen in de woning van zijn moeder en stiefvader vernield of beschadigd. Zo heeft hij met de bijl een raam ingeslagen, waarbij ook de lamellen kapot zijn gegaan, en zijn verschillende meubels en een deur beschadigd geraakt. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zo tekeer is gegaan in de woning van zijn moeder en stiefvader. Juist nu zij hem, een drieënveertigjarige man, daar onderdak boden. Zijn handelen heeft een ernstige inbreuk gemaakt op hun gevoel van veiligheid. De eigen woning is bij uitstek een plek waar zij zich veilig zouden moeten kunnen voelen.
Persoon van de verdachte
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dit was voor het laatst op 11 januari 2018 door de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij verdachte is veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Op 9 november 2018 is dit voorwaardelijk strafdeel van 6 maanden geheel ten uitvoer gelegd, omdat verdachte (een van) de voorwaarden van die voorwaardelijke veroordeling had overtreden.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte voorts kennis genomen van:
  • een Pro Justitia rapport van 3 juni 2020, opgemaakt door C.J. van Gestel en K. Napier, psychiaters;
  • een Pro Justitia rapport van 14 mei 2020, opgemaakt door J. van der Weele, gezondheidszorgpsycholoog;
  • een reclasseringsadvies van 16 juni 2020, opgemaakt door R. Liekens, reclasseringswerker en N. van der Wal, Unitmanager;
Pro Justitia rapporten
Uit het hierboven genoemde Pro Justitia rapport van 3 juni 2020 blijkt onder andere dat bij verdachte sprake is van stoornissen in het gebruik van middelen (alcohol, speed, XTC, cannabis, tabak) en wordt gedacht aan een persoonlijkheidsstoornis en/of ADHD en/of dyslexie en/of niet-aangeboren hersenletsel. Bij verdachte is sprake een hoge mate van impulsiviteit en dysforie die hem hinderen op alle levensgebieden. In aanloop naar het tenlastegelegde liep de frustratie bij verdachte op. Hij voelde zich zowel in de steek gelaten als gekrenkt door de zijns inziens op dat moment weinig ondersteunende houding van met name zijn moeder. Verdachte besloot zijn medicatie een dag niet te nemen. Op de bewuste avond raakte hij volledig ontregeld en volgde er een heftige agressieve impulsdoorbraak. Er is met name causaal verband tussen de impulsiviteit en de dysforie van verdachte en het tenlastegelegde, indien bewezen. Het gebruik van middelen heeft niet evident doorgewerkt in de totstandkoming van het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. Gezien de ernst van de genoemde kernsymptomen en het chronisch beloop, waarbij verdachte vaak is veroordeeld, wordt het risico van recidive hoog ingeschat. Diverse interventies zijn eerder ingezet (ambulante behandeling met ondersteuning op sociaal-maatschappelijk vlak; eventueel klinische behandeling), maar vooralsnog eindigen alle trajecten van verdachte in ongenoegen. Als interventie om het recidivegevaar in te perken adviseren de psychiaters een ambulante forensische behandeling gericht op impulscontrole, agressieregulatie, later middelengebruik en persoonlijkheidsproblematiek. Daarnaast is ondersteuning nodig op andere levensgebieden, met name ten aanzien van wonen, financiën en omgang met het bestaande sociale netwerk. Het zal evenwel niet meevallen dit traject zo vorm te geven dat verdachte ook mee blijft werken. De psychiaters zijn van mening dat dit realiseerbaar is en eventueel kan worden opgelegd in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, met daarbij het grote risico dat verdachte zich niet aan de voorwaarden zal houden en dit voorwaardelijke strafdeel zal (moeten) uitzitten. Met een klinische behandeling gaat verdachte niet akkoord. De "dikkere stok" van de tbs met voorwaarden kent bij verdachte uit de aard van zijn problematiek net zo goed het risico van niet naleven van voorwaarden, wat dan een tbs met dwangverpleging kan opleveren. Langdurig verblijf in een goed beveiligde kliniek zal recidive in de maatschappij afwenden (de incidenten zullen dan binnen de kliniek plaatsvinden), maar zal naar verwachting niet leiden tot een betere behandeluitkomst.
De adviezen en conclusies van de psycholoog in het hierboven genoemde Pro Justitia rapport van 14 mei 2020 zijn grotendeels gelijkluidend aan die van de psychiaters. Anders dan de psychiaters constateert de psycholoog echter dat bij verdachte sprake is van een trauma- of stressgerelateerde stoornis, een lichte stoornis in het gebruik van speed en mogelijk ADHD. Daarnaast adviseert de psycholoog dat als bijzondere voorwaarden aan verdachte zou kunnen worden opgelegd dat hij onder toezicht van de reclassering zal staan, eventueel met drugsmonitoring om de ernst van drugsgebruik in te schatten.
Reclasseringsrapport
Uit het hierboven genoemde reclasseringsadvies volgt dat de reclassering en de Pro Justitia rapporteurs het eens zijn over het hoge recidiverisico en over de (beperkte) kans van slagen van zowel een ambulant als klinisch traject. De reclassering verschilt echter van mening met de psycholoog en de psychiaters voor wat betreft het kader waarmee het recidiverisico het beste kan worden ingeperkt. Een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden biedt naar de mening van de reclassering onvoldoende dwang zodat de kans op gedragsverandering niet reëel wordt geacht. GGZ Reclassering Fivoor is van mening dat een tbs-maatregel met voorwaarden een justitieel kader is dat verdachte, door middel van een stevige stok achter deur, zou kunnen helpen zijn leven een totaal andere wending te geven. Een tbs met voorwaarden kent een grote borging als het gaat om het vinden van passende zorg, woonruimte en andere noodzakelijke interventies. Verdachte wordt door de deskundigen ingeschat als een man met een meer dan bovengemiddelde intelligentie. Van hem mag derhalve verwacht worden dat hij, na uitleg, begrijpt wat een dergelijke maatregel hem kan bieden en hoe hij er zijn voordeel mee kan halen. Momenteel is dit niet het geval. Verdachte wil niet luisteren naar uitleg, zegt geen klinisch traject te willen en als hem, door de rechtbank, de maatregel tbs met voorwaarden wordt opgelegd het voor hem "einde oefening" is.
Conclusie
De rechtbank is met de psychiaters en de psycholoog van oordeel dat verdachtes problematiek ook ten tijde van het tenlastegelegde aan de orde was – verdachte is hier immers niet eerder effectief voor behandeld – en dat dit de gedragskeuzes van verdachte op dat moment heeft beïnvloed. De rechtbank concludeert daarom dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De strafGelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de aard en ernst van de feiten en in het licht van de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Met de hierna te noemen straf beoogt de rechtbank leedtoevoeging als strafrechtelijke reactie op de door de verdachte gepleegde feiten. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte hulpverlening nodig heeft om recidive in de toekomst te voorkomen. Met de psycholoog en de psychiaters acht zij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden voorwaarden het meest passende kader om verdachte die hulp te bieden. De door de reclassering passend geachte maatregel van tbs met voorwaarden acht de rechtbank een te zware sanctie, nu zowel de psychiaters als de psycholoog aangeven dat behandeling ook realiseerbaar is in het kader van (algemene/bijzondere) voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling. Het risico dat behandeling niet lukt is in dat geval even groot als wanneer een tbs-maatregel met voorwaarden zal worden opgelegd. Echter, indien een tbs-maatregel met voorwaarden zal worden opgelegd bestaat de kans dat verdachte uiteindelijk tbs met dwangverpleging opgelegd krijgt als hij zich niet aan de voorwaarden houdt. Dit zorgt er wel voor dat verdachte niet in de maatschappij kan recidiveren, maar zal naar verwachting niet leiden tot een betere behandeluitkomst. De rechtbank acht dit niet wenselijk. De rechtbank is van oordeel dat hulpverlening het meest effectief en doelmatig zal zijn als verdachte deze zelf initieert en zelf een passende hulpverlenende instantie zoekt. Eerder opgelegde verplichte zorg heeft immers meermalen enkel tot groot ongenoegen bij verdachte en niet tot het gewenste resultaat geleid. Ook in deze zaak heeft verdachte aangegeven niet open te staan voor verplicht opgelegde hulpverlening. Hij geeft aan zelf verantwoordelijkheid te willen nemen voor het zoeken van hulpverlening. Gelet hierop zal de rechtbank aan verdachte als bijzondere voorwaarde enkel een meldplicht bij de reclassering opleggen. Daarbij gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte zelf hulp zoekt en dat het verloop van de hulpverlening onderwerp van gesprek zal zijn in het reclasseringscontact.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 250 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met een meldplicht bij Reclassering Inforsa Gooi- en Vechtstreek te Hilversum, passend en geboden is en zal deze straf aan verdachte opleggen.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
250 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
100 dagen,
nietzal worden
ten uitvoer gelegd,
tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich zal melden bij de Reclassering Inforsa Gooi- en Vechtstreek, Noordse Bosje 43 te Hilversum, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft aan Reclassering Inforsa Gooi- en Vechtstreek, te Hilversum de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Leschot, voorzitter, mrs. D.S. Terporten-Hop en M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Carbo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 juli 2020.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 9 februari 2020 te Hilversum [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een bijl in zijn hand op die [slachtoffer 1] af te lopen en/of dicht voor die [slachtoffer 1] te gaan staan en/of die [slachtoffer 1] te duwen en/of (daarbij) een bijl omhoog te houden en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] dreigend de
woorden toe te voegen "ik maak je dood klere wijf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op of omstreeks 9 februari 2020 te Hilversum opzettelijk en wederrechtelijk diverse meubels, deuren, muren en/of een ruit in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 11 februari 2020, genummerd PL0900-2020043224 opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Gooi en Vechtstreek, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 44. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 1 en 2 met fotobijlage op 4 en 5.
3.Pagina 24.
4.Pagina 8 met fotobijlagen op pagina 10 tot en met 23.