ECLI:NL:RBMNE:2020:2953

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
16/285067-19, 16/216758-19 (gev. ttz) en 16/ 018733-19 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar, en mishandeling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juli 2020, is de verdachte beschuldigd van opzettelijk brand stichten en mishandeling. De tenlastelegging omvat twee feiten: het opzettelijk in brand steken van haar woning op 26 november 2019, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was, en de mishandeling van een slachtoffer op 8 september 2019. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie, mr. D.C. Smits, de verdachte heeft vervolgd en de verdediging werd gevoerd door mr. A.J.M. Mohrmann.

Tijdens de zittingen is vastgesteld dat de verdachte op de bewuste avond dronken was en per ongeluk een brand heeft gesticht door een sigaret aan te steken, wat leidde tot een woningbrand. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor opzet, onder andere door getuigenverklaringen en WhatsApp-berichten van de verdachte waarin zij aangaf haar huis in brand te steken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en heeft haar een gevangenisstraf van 360 dagen opgelegd, waarvan 115 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte hulp nodig heeft om recidive te voorkomen en heeft daarom een hogere straf opgelegd dan door de officier van justitie was gevorderd. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is ook toegewezen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/285067-19, 16/216758-19 (gev. ttz) en 16/ 018733-19 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in het huis van bewaring te Nieuwersluis,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 maart 2020, 7 april 2020 en 23 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.C. Smits en van hetgeen verdachte en haar raadsman mr. A.J.M. Mohrmann, advocaat te Naarden naar voren hebben gebracht.

1.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 16/285067-19 (hierna: feit 1)
op 26 november 2019 te [woonplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht in haar woning gelegen aan de [adres] , waardoor gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor personen te duchten was;
parketnummer 16/216758-19 (hierna: feit 2)
op 8 september 2019 te Muiden [slachtoffer] heeft mishandeld;
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers
16/285067-19
en
16/216758-19ten laste gelegde feiten respectievelijk als de feiten 1 en 2.

2.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.WAARDERING VAN HET BEWIJS

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit nu verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op het stichten van de brand in haar woning. Verdachte was de bewuste avond erg dronken en heeft haar sigaret aangestoken, waarbij het gordijn vlam heeft gevat en de brand is ontstaan. Ook het forensisch onderzoek naar de brand geeft onzorgvuldigheid, bijvoorbeeld omdat er veelvuldig wordt gerookt, als mogelijke oorzaak van de brand. Verdachte dient om die reden te worden vrijgesproken van feit 1.
De raadsman heeft zich ten aanzien van bewezenverklaring van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1
Op 26 november (de rechtbank begrijpt: 2019) omstreeks 22:45 uur kregen de
verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]de melding van het operationeel centrum te gaan naar de [adres] te [woonplaats] . Zij hoorden dat aldaar een woningbrand zou zijn. Zij kwamen omstreeks 22:53 uur ter plaatse op genoemde locatie. Zij zagen dat de brandweer bezig was de woning te blussen. [2]
Verbalisant [verbalisant 3]heeft in een proces-verbaal van forensisch brandonderzoek woning ( [adres] [woonplaats] ) onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Door mij werd een onderzoek uitgevoerd in het object. Ik zag daarbij dat:
- in de gang ter hoogte van de voordeur bij de radiator een brandplek op de muur zat;
- er ter hoogte van de radiator een blauw gekleurde slaapzak, een wit gekleurd gordijn
en een stuk gordijnrail lagen;
- zowel het gordijn als de slaapzak waren door brand aangetast;
- de rugleuning van de bank, staand voor het raam, was door brand beschadigd;
- er boven de brandplek bij de bank een stuk gordijnrail mistte en ook een gordijn;
- aan de linkerzijde van de bank hing een gordijn voor het raam, deze was soortgelijk aan het aangetroffen gordijn dat in de gang lag;
- in de bank was een gat gebrand, waarbij de bovenzijde van de bank zwaarder door de brand
was aangetast (ingebrand).
Er kon worden vastgesteld dat brand is ontstaan op de bovenzijde van de rugleuning van de bank en/of bij het gordijn ter hoogte van deze plek. Door mij werd een technische oorzaak van de brand uitgesloten. Ook werden overige oorzaken zoals bijvoorbeeld een kaars en dergelijke niet aangetroffen. Het is zeer aannemelijk dat het aangetroffen gordijn en of de slaapzak nog hebben gebrand toen deze verplaatst werden naar de gang. De plek op de gangmuur bij de radiator is dan ook het gevolg van het brandende gordijn en/of de slaapzak die daar zijn neergelegd. [3] De brand is ontstaan op de rugleuning van de bank of bij het gordijn ter hoogte van deze plek. Het meest aannemelijk is dat op deze plaats vuur is toegebracht.
Gevaarzetting
Zonder inzet van hulpdiensten, in het bijzonder de brandweer, had de brand zich
verder kunnen ontwikkelen, waarbij grotere schade aan het object te verwachten was
geweest. Met name de verdere ontwikkeling van de brand bij de bank had de brand zich
volledig kunnen ontwikkelen in de woning en kunnen uitslaan naar de naastgelegen
woningen. In onderhavige casus was er dus gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten. [4]
Verbalisant [verbalisant 4]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 27 november 2019 nam ik telefonisch contact op met getuige [getuige] . Ik hoorde dat de getuige het onderstaande verklaarde: Ik had [verdachte] een uur voordat er brand was, gesproken aan de telefoon. Ik heb de hele tijd met [verdachte] aan de telefoon gezeten totdat ze ineens begon te schreeuwen. Ik heb toen opgehangen. Ik wilde net gaan douchen toen ik een sms’je van haar kreeg. [5]
Als bijlage bij dit proces-verbaal van bevindingenis onder andere het volgende WhatsAppbericht toegevoegd dat getuige [getuige] op 26 november 2019 om 22.35 uur van verdachte heeft ontvangen:
“Brand als je die teringbranweer hoor dan weet je dat het bij Mn is let Aub op
mnzoontje hpuvan jullie maar ik kanniet meer sorry ga Mn huis in de brand steken nu
meteen” [6]
Getuige [getuige]heeft tijdens een aanvullend verhoor bij de politie onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik kreeg op 26 november omstreeks 22.25 uur een berichtje van [verdachte] dat zij dood wilde en dat de klerenbrandweer maar lekker moest gaan blussen. Ik ben naar de woning van [verdachte]
gegaan. Ik stond voor het raam en zag haar op de bank zitten op haar knieën. Ik bonkte op het raam en riep dat ik naar binnen wilde. Zij had een sigaret in haar ene hand en een aansteker in haar andere hand. Ik hoorde haar zeggen dat zij de boel in de brand zou steken. Ik hoorde haar zeggen "nu gaat het gebeuren" Ik zag dat zij haar sigaret aanstak. Ik zag dat zij met de sigaret in de richting van het gordijn ging. Ik zag echter niet dat er iets gebeurde met het gordijn. Ik zag dat vervolgens met een aansteker, althans, ik zag een vlammetje dus ga er van uit dat het een aansteker betrof, langs haar sigaret in de richting van het gordijn ging. Ik zag dat het een klein vlammetje was. Ik zag dat het gordijn vlam vatte. Ik ben ondertussen naar haar ouders aan de overkant gerend. Ik keek achterom en zag op dat moment al dat er heel veel vlammen in de woning waren. [7]
Feit 2 [8]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 juni 2020;
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] .
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaring van getuige [getuige] betrouwbaar acht en daarmee bruikbaar voor het bewijs. [getuige] heeft tweemaal vrijwel gelijkluidend verklaard en haar verklaring vindt bovendien steun in andere feiten en omstandigheden die blijken uit het dossier. Getuige [getuige] heeft voorafgaand aan de brand op 26 november 2019 telefonisch gesproken met verdachte, die op dat moment emotioneel was. [getuige] kreeg kort daarna, rond 22.30 uur, een berichtje van verdachte waarin zij aangeeft dat haar huis zo in de brand zou staan en dat de brandweer dan maar moest komen blussen. Enkele minuten later is [getuige] bij de woning van verdachte aan gekomen en ziet zij hoe verdachte de gordijnen in haar woning in brand steekt. [getuige] heeft verklaard dat zij zag dat het vuur zich snel verspreidde. Hierop is [getuige] hulp in gaan schakelen. Omstreeks 22.55 uur ontvangt de politie vervolgens een melding dat er brand zou zijn in een woning aan de [adres] in [woonplaats] , de woning van verdachte.
Opzet
Het verweer van de raadsman, dat geen sprake is geweest van het opzettelijk stichten van brand, maar dat sprake is geweest van een ongeluk, wordt door de inhoud van de bewijsmiddelen weerlegd. Niet alleen heeft getuige [getuige] een uitgebreide verklaring afgelegd over hoe zij zag dat verdachte het gordijn in haar woonkamer aanstak, ook heeft die getuige op 26 november 2019 om 22.35 uur een WhatsAppbericht van verdachte ontvangen waarin zij aangeeft dat zij haar huis in brand gaat steken. Ongeveer 5 minuten daarna is de brand gesticht. Gelet op de chronologie van die gebeurtenissen en hetgeen de getuige beschrijft te hebben gezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen haar onder feit 1 ten laste is gelegd.

4.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 26 november 2019 te [woonplaats] , gemeente Gooise Meren, opzettelijk brand heeft gesticht in haar woning gelegen aan de [adres] , door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, te weten door met een aansteker een gordijn in brand te steken, ten gevolge waarvan de bank en het interieur van voornoemde woning gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was;
feit 2
op 8 september 2019 te Muiden, gemeente Gooise Meren [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met gebalde vuist in het gezicht te stompen en meermalen die [slachtoffer] op de armen te krabben;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

5.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 2
mishandeling.

6.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Uit de Pro Justitia-rapportage van P.E. Geurkink, forensisch en gezondheidszorgpsycholoog, volgt niet dat de bewezen verklaarde feiten aan verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Er is ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

7.OPLEGGING VAN STRAF

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 280 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 55 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Reclassering Nederland en een (ambulante) behandelverplichting, ook als dat inhoudt dat verdachte zich (voor maximaal 7 weken) moet laten opnemen voor een klinische behandeling. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat, indien de rechtbank komt tot het opleggen van een straf, in strafverminderende zin rekening moet worden gehouden met het feit dat verdachte geen stereotype brandstichter is die doelbewust met een fles benzine de boel in lichterlaaie wilde zetten. Een onvoorwaardelijke strafoplegging voor een langere duur dan de voorlopige hechtenis is niet aan de orde. Bij een langere gevangenisstraf bestaat de kans dat zij haar woning kwijtraakt. Verdachte is al maanden abstinent, dus een klinische opname is niet meer nodig. Zij heeft wel ambulante behandeling en begeleiding nodig.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in haar eigen woning waarbij een deel van het interieur is verbrand. Dat de gevolgen van de brand niet ernstiger zijn, is niet aan verdachte te danken. Getuige [getuige] heeft direct alarm geslagen en de hulpdiensten zijn met spoed ter plaatse gekomen. Uit het dossier blijkt dat de brand veel meer schade had kunnen aanrichten als dit niet was gebeurd. In dat geval had de hele woning kunnen afbranden en had de brand ook naar de naastgelegen woningen kunnen overslaan. Dit risico was groot nu het een rijtjeswoning betrof. Hierdoor heeft verdachte niet alleen zichzelf, maar ook haar buren en andere omwonenden in (levens)gevaar gebracht. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van haar stiefvader, die daardoor pijn en letsel heeft opgelopen. Deze mishandeling heeft plaatsgevonden als gevolg van langer lopende spanningen tussen verdachte en haar moeder en stiefvader, die voor haar kinderen zorgen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij over is gegaan tot agressie en daarmee inbreuk heeft gemaakt de lichamelijke integriteit van haar stiefvader.
Persoon van de verdachte
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat zij eerder voor soortgelijke feiten (mishandeling) is veroordeeld. Dit was voor het laatst op 19 augustus 2019 door de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij verdachte is veroordeeld tot 3 dagen gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • een Pro Justitia rapport van 22 juni 2020, opgemaakt door P.E. Geurkink, forensisch en gezondheidszorgpsycholoog;
  • een reclasseringsadvies van 19 juni 2020, opgemaakt door W. Kieft, reclasseringswerker en P. de Jong, Unitmanager;
  • een reclasseringsadvies van 10 december 2019, opgemaakt door W. Kieft, reclasseringswerker en P. de Jong, Unitmanager;
De Pro Justitia rapportage
Door verdachtes huidige kwetsbare instabiele psychische conditie, was zij maar beperkt te onderzoeken tijdens de gesprekken Er kan worden gesteld dat er sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een stoornis in gebruik van alcohol, ernst onbekend, in remissie in gereguleerde omstandigheden. Zeer waarschijnlijk is er sprake van bijkomende psychopathologie, maar dit is onvoldoende te onderzoeken geweest. Deze psychopathologie bestond ook ten tijde van het tenlastegelegde, waarbij verdachte naar haar zeggen onder invloed was van alcohol. Omdat er onvoldoende duidelijkheid is gekomen over de aanwezige psychopathologie bij verdachte, is het ook niet mogelijk om een precieze uitspraak te doen over de mate van het toerekenen van het tenlastegelegde aan verdachte. Wel kan worden gesteld dat het gebruik van alcohol een ontremmende werking heeft gehad op al aanwezige boosheid en frustratie van verdachte. Of het gebruik van alcohol een voorwaardelijke rol heeft gespeeld bij het tenlastegelegde is niet te onderzoeken geweest. Verdachte is wel eerder veroordeeld voor agressief gedrag naar haar omgeving onder invloed van alcohol. Gezien het voorgaande onthoudt de psycholoog zich van advisering over de mate van toerekenen ten aanzien van het tenlastegelegde. Om de kans op recidive te verminderen, is het nodig dat verdachte begeleid en behandeld wordt. Hierbij moeten de behandeling en begeleiding zich voornamelijk richten op het abstinent blijven of verregaand reduceren van het gebruik van alcohol. Het gebruik van alcohol lijkt een belangrijke tol spelen in het vertonen van agressief, overlast gevend of risicovol gedrag. Daarom lijkt continuering van de begeleiding en behandeling die verdachte kreeg vanuit de Jellinek FACT, of soortgelijke begeleiding en behandeling, zinvol. Een klinische opname voor detoxificatie lijkt nu niet meer nodig, omdat verdachte onder de huidige omstandigheden al maanden geen alcohol gebruikt en ook geen sterke zucht ervaart. Om te voorkomen dat verdachte zich onttrekt aan de behandeling is een verplicht juridisch kader nodig, waardoor ook forensische expertise bij de behandeling en begeleiding van verdachte kan worden betrokken, waarmee er bijvoorbeeld gewerkt kan worden aan een goed signaleringsplan waarmee duidelijker kan worden wanneer begeleiding en behandeling moeten worden geïntensiveerd. Ook moet indien mogelijk gewerkt worden aan verdere diagnostiek, zoals eerder beschreven. Naar de mening van de psycholoog kan een dergelijke behandeling worden uitgevoerd in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
Het reclasseringsadvies
In het rapport van 10 december 2019 schrijft de reclassering dat zij inschat dat een ambulante behandeling onvoldoende is om de risico's en gevaren te verkleinen. Inmiddels verblijft verdachte ruim zes maanden in preventieve hechtenis. De reclassering gaat er vanuit dat zij de gehele periode abstinent is van alcoholgebruik. De psycholoog ziet geen meerwaarde in een klinische behandeling. De reclassering volgt dit advies van de psycholoog. Bij een veroordeling adviseren zij een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en het volgen van een ambulante behandeling.
De strafGelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de aard en ernst van de feiten en in het licht van de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk en zal zij aan verdachte een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Met de hierna te noemen straf beoogt de rechtbank leedtoevoeging als strafrechtelijke reactie op de door de verdachte gepleegde feiten. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte hulpverlening nodig heeft om recidive in de toekomst te voorkomen. De rechtbank zal daarom in het spoor van de door de psycholoog en de reclassering gegeven adviezen bijzondere voorwaarden formuleren, zoals hierna te melden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 115 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de hierna te noemen algemene en bijzondere voorwaarden, passend en geboden is.
Dadelijk uitvoerbaarheid
Gelet op de inhoud van de in dit vonnis besproken rapporten en adviezen van de psycholoog en de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat de hierna te noemen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.

8.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter te Midden-Nederland, locatie Utrecht van 19 augustus 2019 (parketnummer 16-018733-19) is verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen opgelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling moet worden toegewezen, omdat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat toewijzing van de vordering weinig toevoegt aan die situatie die aan de rechtbank voorligt. Daarbij komt dat verdachte op dit moment al te lang vast zit.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen, omdat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 157, 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
360 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
115 dagen,
nietzal worden
ten uitvoer gelegd,
tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich zal melden binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres Noordse Bosje 43 te Hilversum. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht;
* zich laat behandelen door Inforsa (Jellinek) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
* meewerkt aan een kortdurende klinische opname (maximaal zeven weken) indien de reclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.

Voorlopige hechtenis

- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-018733-19
-
wijstde vordering
toe;
-
gelastde
tenuitvoerleggingvan de door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 19 augustus 2019 opgelegde voorwaardelijke
gevangenisstrafvoor de duur van
3 dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S. Terporten-Hop, voorzitter, mrs. M.J.A.L. Beljaars en A. Leschot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Carbo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 juli 2020.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
parketnummer 16/285067-19
zij op of omstreeks 26 november 2019 te [woonplaats] , gemeente Gooise Meren opzettelijk brand heeft gesticht in haar woning gelegen aan de [adres] , door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, te weten door met een aansteker (een) gordijn(en) in brand te steken, ten gevolge waarvan de bank en/of voornoemde woning en/of het interieur van voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor (het interieur van) voornoemde woning
en/of voor aangrenzende woningen en/of voor zich in die aangrenzende woningen bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in/bij die voornoemde woning bevindende personen en/of zich in/bij die aangrenzende woningen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
parketnummer 16/216758-19
zij op of omstreeks 8 september 2019 te Muiden, gemeente Gooise Meren, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met gebalde vuist) (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of
hoofd te slaan/stompen en/of meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] op/over de armen te krabben;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 29 november 2019, genummerd PL0900-2019354991, opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Gooi en Vechtstreek doorgenummerd 1 tot en met 68. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van relaas, PL0900-2019354991, pagina 2.
3.Proces-verbaal van forensisch brandonderzoek woning ( [adres] [woonplaats] ) d.d. 12 december 2019, PL0900-2019354991-15, blad 3.
4.Proces-verbaal van forensisch brandonderzoek woning ( [adres] [woonplaats] ) d.d. 12 december 2019, PL0900-2019354991-15, blad 4.
5.Pagina 39.
6.Pagina 45.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 13 maart 2020, PL0900-2019354991-22, blad 2.
8.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 september 2019, genummerd PL0900-2019269685, opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Gooi en Vechtstreek, doorgenummerd 1 tot en met 47. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
9.Pagina 8.