3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 26 november (de rechtbank begrijpt: 2019) omstreeks 22:45 uur kregen de
verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]de melding van het operationeel centrum te gaan naar de [adres] te [woonplaats] . Zij hoorden dat aldaar een woningbrand zou zijn. Zij kwamen omstreeks 22:53 uur ter plaatse op genoemde locatie. Zij zagen dat de brandweer bezig was de woning te blussen.
Verbalisant [verbalisant 3]heeft in een proces-verbaal van forensisch brandonderzoek woning ( [adres] [woonplaats] ) onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Door mij werd een onderzoek uitgevoerd in het object. Ik zag daarbij dat:
- in de gang ter hoogte van de voordeur bij de radiator een brandplek op de muur zat;
- er ter hoogte van de radiator een blauw gekleurde slaapzak, een wit gekleurd gordijn
en een stuk gordijnrail lagen;
- zowel het gordijn als de slaapzak waren door brand aangetast;
- de rugleuning van de bank, staand voor het raam, was door brand beschadigd;
- er boven de brandplek bij de bank een stuk gordijnrail mistte en ook een gordijn;
- aan de linkerzijde van de bank hing een gordijn voor het raam, deze was soortgelijk aan het aangetroffen gordijn dat in de gang lag;
- in de bank was een gat gebrand, waarbij de bovenzijde van de bank zwaarder door de brand
was aangetast (ingebrand).
Er kon worden vastgesteld dat brand is ontstaan op de bovenzijde van de rugleuning van de bank en/of bij het gordijn ter hoogte van deze plek. Door mij werd een technische oorzaak van de brand uitgesloten. Ook werden overige oorzaken zoals bijvoorbeeld een kaars en dergelijke niet aangetroffen. Het is zeer aannemelijk dat het aangetroffen gordijn en of de slaapzak nog hebben gebrand toen deze verplaatst werden naar de gang. De plek op de gangmuur bij de radiator is dan ook het gevolg van het brandende gordijn en/of de slaapzak die daar zijn neergelegd.De brand is ontstaan op de rugleuning van de bank of bij het gordijn ter hoogte van deze plek. Het meest aannemelijk is dat op deze plaats vuur is toegebracht.
Gevaarzetting
Zonder inzet van hulpdiensten, in het bijzonder de brandweer, had de brand zich
verder kunnen ontwikkelen, waarbij grotere schade aan het object te verwachten was
geweest. Met name de verdere ontwikkeling van de brand bij de bank had de brand zich
volledig kunnen ontwikkelen in de woning en kunnen uitslaan naar de naastgelegen
woningen. In onderhavige casus was er dus gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten.
Verbalisant [verbalisant 4]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 27 november 2019 nam ik telefonisch contact op met getuige [getuige] . Ik hoorde dat de getuige het onderstaande verklaarde: Ik had [verdachte] een uur voordat er brand was, gesproken aan de telefoon. Ik heb de hele tijd met [verdachte] aan de telefoon gezeten totdat ze ineens begon te schreeuwen. Ik heb toen opgehangen. Ik wilde net gaan douchen toen ik een sms’je van haar kreeg.
Als bijlage bij dit proces-verbaal van bevindingenis onder andere het volgende WhatsAppbericht toegevoegd dat getuige [getuige] op 26 november 2019 om 22.35 uur van verdachte heeft ontvangen:
“Brand als je die teringbranweer hoor dan weet je dat het bij Mn is let Aub op
mnzoontje hpuvan jullie maar ik kanniet meer sorry ga Mn huis in de brand steken nu
meteen”
Getuige [getuige]heeft tijdens een aanvullend verhoor bij de politie onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik kreeg op 26 november omstreeks 22.25 uur een berichtje van [verdachte] dat zij dood wilde en dat de klerenbrandweer maar lekker moest gaan blussen. Ik ben naar de woning van [verdachte]
gegaan. Ik stond voor het raam en zag haar op de bank zitten op haar knieën. Ik bonkte op het raam en riep dat ik naar binnen wilde. Zij had een sigaret in haar ene hand en een aansteker in haar andere hand. Ik hoorde haar zeggen dat zij de boel in de brand zou steken. Ik hoorde haar zeggen "nu gaat het gebeuren" Ik zag dat zij haar sigaret aanstak. Ik zag dat zij met de sigaret in de richting van het gordijn ging. Ik zag echter niet dat er iets gebeurde met het gordijn. Ik zag dat vervolgens met een aansteker, althans, ik zag een vlammetje dus ga er van uit dat het een aansteker betrof, langs haar sigaret in de richting van het gordijn ging. Ik zag dat het een klein vlammetje was. Ik zag dat het gordijn vlam vatte. Ik ben ondertussen naar haar ouders aan de overkant gerend. Ik keek achterom en zag op dat moment al dat er heel veel vlammen in de woning waren.
Feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 juni 2020;
- een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] .
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaring van getuige [getuige] betrouwbaar acht en daarmee bruikbaar voor het bewijs. [getuige] heeft tweemaal vrijwel gelijkluidend verklaard en haar verklaring vindt bovendien steun in andere feiten en omstandigheden die blijken uit het dossier. Getuige [getuige] heeft voorafgaand aan de brand op 26 november 2019 telefonisch gesproken met verdachte, die op dat moment emotioneel was. [getuige] kreeg kort daarna, rond 22.30 uur, een berichtje van verdachte waarin zij aangeeft dat haar huis zo in de brand zou staan en dat de brandweer dan maar moest komen blussen. Enkele minuten later is [getuige] bij de woning van verdachte aan gekomen en ziet zij hoe verdachte de gordijnen in haar woning in brand steekt. [getuige] heeft verklaard dat zij zag dat het vuur zich snel verspreidde. Hierop is [getuige] hulp in gaan schakelen. Omstreeks 22.55 uur ontvangt de politie vervolgens een melding dat er brand zou zijn in een woning aan de [adres] in [woonplaats] , de woning van verdachte.
Opzet
Het verweer van de raadsman, dat geen sprake is geweest van het opzettelijk stichten van brand, maar dat sprake is geweest van een ongeluk, wordt door de inhoud van de bewijsmiddelen weerlegd. Niet alleen heeft getuige [getuige] een uitgebreide verklaring afgelegd over hoe zij zag dat verdachte het gordijn in haar woonkamer aanstak, ook heeft die getuige op 26 november 2019 om 22.35 uur een WhatsAppbericht van verdachte ontvangen waarin zij aangeeft dat zij haar huis in brand gaat steken. Ongeveer 5 minuten daarna is de brand gesticht. Gelet op de chronologie van die gebeurtenissen en hetgeen de getuige beschrijft te hebben gezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen haar onder feit 1 ten laste is gelegd.