ECLI:NL:RBMNE:2020:2934

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
16/013704-20 en 13-741004-18 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal uit woning en diefstal van een personenauto door meerdere verdachten

Op 14 januari 2020 heeft er een woninginbraak plaatsgevonden in Amersfoort, waarbij goederen van [slachtoffer 1] zijn weggenomen. De verdachte, geboren in 1999 en thans gedetineerd, werd samen met medeverdachten aangetroffen in een gestolen BMW. De rechtbank heeft op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in deze strafzaak, waarbij de verdachte werd bijgestaan door mr. K.H.T. van Gijssel. De officier van justitie, mr. G.A. Hoppenbrouwers, heeft de verdachte beschuldigd van diefstal en heling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de inbraak en de diefstal van de auto, en dat er voldoende bewijs was om de tenlastelegging te ondersteunen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende waren onderbouwd. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/013704-20 en 13-741004-18 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2020 en 10 juli 2020. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. K.H.T. van Gijssel, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
Primair: zich op 14 januari 2020 te Amersfoort samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal uit een woning waarbij goederen toebehorende aan [slachtoffer 1] zijn weggenomen;
Subsidiair: zich op 14 januari 2020 te Amersfoort samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan heling van een autosleutel en/of een witte tas en/of een uniformbroek en/of uniformjas en/of schoenen en/of parfum en/of sieraden en/of een bewegingscamera;
Feit 2
Primair: zich op 14 januari 2020 te Amersfoort samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een personenauto en/of autosleutel, toebehorende aan [slachtoffer 2] ;
Subsidiair: zich op 14 januari 2020 te Amersfoort samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan heling van een personenauto en/of autosleutel toebehorende aan [slachtoffer 2] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. In de auto waarin verdachte en zijn medeverdachten reden zijn goederen aangetroffen die kort daarvoor waren gestolen. Uit het vergelijkend sporenonderzoek volgt dat bij de inbraak, genoemd onder feit 1, twee schoensporen zijn aangetroffen. Dit is een belangrijk element nu de schoenafdruksporen zijn veroorzaakt met schoenen, soortgelijk aan de schoenen van verdachte respectievelijk de schoenen van één van de medeverdachten.
Ten aanzien van feit 2 acht de officier van justitie het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en verzoekt verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde. Verdachte is niet op de plaats delict aangetroffen maar wel zijn er goederen van de diefstal van feit 2 aangetroffen in de auto waarin verdachte zat.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde.
Verdachte wist niet dat de auto gestolen was. Hij werd door de medeverdachten kort voor de aanhouding opgehaald op station [plaatsnaam 1] . Het tegendeel van die verklaring is niet gebleken. Het was de medeverdachte die reed en verdachte zat als passagier in de auto. Verdachte is niet gezien bij het stelen van de auto of bij de woninginbraak. Het vermoeden dat hij en de medeverdachten eerder op die dag samen waren is nergens op gebaseerd. Met betrekking tot feit 1 beroept de officier van justitie zich op de schoensporen die in de woning zijn aangetroffen. Bij het vergelijkend schoensporenonderzoek konden echter geen specifieke kenmerken worden vastgesteld. Het gaat om fragmenten van schoenzoolafdrukken. De schoenen van mijn cliënt hebben een slijtagepatroon. Dit is niet terug te zien op de aangetroffen sporen. Niet kan worden vastgesteld dat het gaat om dezelfde schoenen. Dat verdachte in de auto zou hebben gezeten maakt nog niet dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Er is niet gebleken van eerder contact of een plan. De politie heeft hier ook geen nader onderzoek naar gedaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan en het volgende verklaard:
‘Op 14 januari 2020 heb ik de woning aan [adres 2] in [plaatsnaam 1] verlaten. Op 14 januari 2020 te 20:45 uur kwam ik bij de woning. Ik zag dat er in de woning was ingebroken en dat er enig goed was weggenomen. Ik zag namelijk dat het raam opengebroken was aan de achterzijde. [2] (…)
Bijlage goederen: Diverse kleding (nieuw), weggenomen in witte "retrobag", paspoort, cosmetica, sieraden [3] , geld: 600 EUR, geld: 350 GBP, luidspreker (…).’ [4]
[A] heeft het volgende verklaard:
‘Op dinsdag 14 januari 2020 omstreeks 18.00 uur was ik in mijn woning, gevestigd aan [adres 3] te [plaatsnaam 1] . Ik hoorde opeens een soort harde breekgeluiden. Ik hoorde dat het vanaf de achterzijde van mijn woning kwam. Het klonk alsof er iets met veel geweld gebeurde, een soort harde breekgeluiden.’ [5]
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] hebben het volgende verklaard:
‘De dader(s) hebben aan de achterzijde van de woning, door met een schroevendraaier en een breekijzer in de sluitnaad van het raam en het raamkozijn te wrikken, een raam opengebroken.’ [6]
Op het kozijn van het inklimraam is een schoenspoor aangetroffen. Dit schoenspoor is veilig gesteld en voorzien van het unieke Sporen Identificatie Nummer (hierna: SIN) AAMO5443NL. [7]
Verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] hebben het volgende verklaard:
‘Op 3 februari 2020 ontving ik:
[A] Een paar schoenen het merk Nike, maat 44,5 en voorzien van SIN AAMFI7575NL, inbeslaggenomen onder [verdachte] ;
(…)
[C] Een paar schoenen het merk Nike, type Running Zoom Fly SP, maat 45 en voorzien van SIN AAMFI7577NL, inbeslaggenomen onder [medeverdachte 2] .
Het schoenafdrukspoor 1 [voorzien van SIN AAMO5443NL, rechtbank] toont twee fragmenten, hierna te noemen schoenafdrukspoor 1.1 en schoenafdrukspoor 1.2.
Het schoenafdrukspoor 1.1 toont een afdruk van de zool van een schoen met een profiel bestaand uit geometrische vormen, zowel blokken als lijnen.
Het schoenafdrukspoor 1.2 toont een afdruk van de zool van een schoen met een profiel bestaand uit vierkante blokken. [8]
Op grond van het vergelijkend schoensporenonderzoek concluderen wij, dat:
- het schoenafdrukspoor [1.1 ] is veroorzaakt met een schoen, soortgelijk aan de schoenen [C]. Door het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten kon niet worden vastgesteld, dat het spoor daadwerkelijk is veroorzaakt met de linkerschoen [C].
- het schoenafdrukspoor [1.2] is veroorzaakt met een schoen, soortgelijk aan de schoenen [A]. Door het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten kon niet worden vastgesteld, dat het spoor daadwerkelijk is veroorzaakt met een van de schoenen [A]. [9]
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan en het volgende verklaard:
‘Ik ben de eigenaar van een personenauto van het merk BMW, voorzien van het kenteken [kenteken] . Op 14 januari 2020 parkeerde ik mijn auto te [plaatsnaam 1] . Even later, omstreeks 18.45 uur wilde ik vertrekken. Ik zag links voor de woning een jongen staan. Ik zag dat zij (de rechtbank begrijpt: de moeder van aangever) werd aangesproken door die jongen. [10] Ik ben in de tussentijd, toen mijn moeder met die jongen sprak, naar boven gelopen via de trap in de hal bij de voordeur. De voordeur bleef toen openstaan. Ik wilde mijn autosleutels pakken maar ik kon ze niet vinden. Ik hoorde toen plotseling een auto starten voor de woning van mijn ouders. Wij zagen dat mijn auto wegreed. Ik zag dat er een manspersoon in mijn auto weg reed.’ [11]
Feit 1, feit 2
Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben het volgende verklaard:
‘Op dinsdag 14 januari 2020 kregen wij de melding van de meldkamer dat omstreeks 19.56 uur een voertuig door de ANPR (automatic numberplate registration) camera was gereden op de rijksweg A1 rechts ter hoogte van [plaatsnaam 3] in de richting van [plaatsnaam 4] . Het voertuig wat door de genoemde ANPR-camera was gereden betrof een BMW 5 serie met Nederlands kenteken [kenteken] (…).’ [12]
Verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] hebben het volgende verklaard:
‘Ik, verbalisant [verbalisant 6] , zag dat bij de BMW met kenteken [kenteken] , de voor- en achterportier aan de rechterzijde open gingen. Ik zag dat er twee personen uitstapten. Ik, verbalisant [verbalisant 6] , zag dat deze twee personen in de rechter richting vanuit de BMW gezien weg renden. Ik heb deze bevindingen doorgegeven aan de overige collega's via de mobilofoon. Ik, verbalisant [verbalisant 6] , zag dat het bestuurdersportier open ging. Ik zag dat er een persoon uitstapte. Ik, verbalisant [verbalisant 6] , zag dat deze persoon in de linker richting vanuit de BMW gezien wegrende. Ik ben zelf achter deze verdachte aangerend. Ik zag dat de verdachte hooibalen naderde. Wij zijn op de hooibalen geklommen om een overzicht te krijgen. Bij het van boven af schijnen zag ik, verbalisant [verbalisant 6] , onder een hooibaal aan een been met trainingsbroek uitsteken. Ik herkende deze trainingsbroek als behorende bij de verdachte [medeverdachte 1] . Hierop zijn wij verbalisanten naar beneden gegaan en hebben de verdachte aangetroffen en aangehouden.’ [13]
Verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] hebben het volgende verklaard:
‘Op 14 januari 2020 omstreeks 20.06 uur hoorden wij via de portofoon dat de collega's het betreffende gestolen voertuig zien rijden. Wij verbalisanten hoorden dat het betreffende voertuig de afslag [plaatsnaam 4] -Zuid namen onderaan de afrit rechtsaf sloeg de [straatnaam] te [plaatsnaam 2] op. [14] (…) Op het moment dat ik verbalisant [verbalisant 9] het grote licht van ons voertuig aanzette, zien wij twee verdachten rennen. Wij zagen dat ter hoogte van de achtertuin van een woning de beiden verdachten op de grond gingen liggen met hun armen gespreid.
Ik verbalísant [verbalisant 9] hield op dinsdag 14 januari 2020, omstreeks 20.10 uur de
verdachte aan welke naar later onderzoek bleek te zijn:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [voornamen van verdachte] (…)
Ik, verbalisant van [verbalisant 8] , hield op dinsdag 14 januari 2020, omstreeks 20.10 een
verdachte aan welke naar later onderzoek bleek te zijn:
Achternaam : [medeverdachte 2]
Voornamen : [voornamen van medeverdachte 2] (…)’. [15]
Verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 1] hebben het volgende verklaard:
‘Wij hebben het voertuig doorzocht. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat achter de bestuurdersstoel op de achterbank een witte tas stond. Ik zag dat op deze tas de letters 'Retrobag' stond. Ik zag dat in de tas het volgende zat:
- Een uniform broek met de opdruk Securitas.
- Een uniform jas met de opdruk Securitas.
- Een paar schoenen van het mark Hugo Boss.
- Meerdere parfums en een deo busje. ’ [16]
Aangever [slachtoffer 1] heeft de in het gestolen voertuig aantroffen witte tas herkend als de zijne. Hij verklaarde dat ook de inhoud van de tas van hem was. [17]
Bewijsoverweging:
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 14 januari 2020 heeft er rond 18.00 uur een woninginbraak plaatsgevonden aan [adres 2] te [plaatsnaam 1] . De buurvrouw (nummer [nummeraanduiding] ) heeft rond dit tijdstip harde breekgeluiden gehoord aan de achterzijde van de woning. Uit forensisch onderzoek aan de woning van aangever [slachtoffer 1] blijkt dat met behulp van een breekijzer en een schroevendraaier een raam is opengebroken.
Omstreeks 18.45 uur is er een BMW weggenomen aan [adres 4] te [plaatsnaam 1] . Deze BMW wordt vervolgens rond 19.56 uur gesignaleerd op de Rijksweg A1 ter hoogte van [plaatsnaam 3] . Nadat de BMW tot stilstand is gekomen rennen er drie jongens uit de auto: medeverdachte [medeverdachte 1] vanaf de bestuurderskant en verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] vanaf de bijrijderskant en achterzijde van de auto. Nadat de verdachten zijn aangehouden worden er in de auto goederen gevonden die zijn weggenomen bij de woninginbraak aan [adres 2] .
Verdachte is samen met de medeverdachten aangetroffen in de BMW. Verdachte heeft daarover op zitting verklaard dat hij kort voor de aanhouding door de medeverdachten is opgehaald vanaf station [plaatsnaam 1] en dat hij niet wist dat de auto gestolen was. De rechtbank vindt die verklaring niet aannemelijk. Verdachte heeft deze verklaring voor het eerst ter terechtzitting afgelegd en heeft zijn verklaring op geen enkele wijze onderbouwd. Zijn verklaring wordt ook niet ondersteund door resultaten van het opsporingsonderzoek.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het korte tijdsbestek tussen de woninginbraak, het wegnemen van de auto en het aantreffen van de verdachten met de gestolen goederen, alsmede het niet geven van een aannemelijke verklaring voor het onder zich hebben van de gestolen goederen, het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank heeft bij haar overtuiging dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak aan [adres 2] te [plaatsnaam 1] voorts in aanmerking genomen dat uit het proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek volgt dat de twee aangetroffen schoenafdruksporen zijn veroorzaakt met schoenen, soortgelijk aan de schoenen van verdachte respectievelijk schoenen van medeverdachte [medeverdachte 2] . Dit sterkt de rechtbank in haar overtuiging.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 14 januari 2020 te [plaatsnaam 1] , tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning (gelegen aan [adres 2] ) kleding en een paspoort en cosmetica en sieraden en een hoeveelheid geld en een luidspreker, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming;
Feit 2
op 14 januari 2020 te [plaatsnaam 1] , tezamen en in vereniging met anderen, een personenauto
(BMW 530d) en een autosleutel, toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel door met voornoemde autosleutel zich de toegang tot die personenauto te verschaffen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in het kader van de strafmaat aangevoerd dat de geëiste straf te fors is. Verdachte zit al bijna 7 maanden vast.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak en een diefstal van een auto. Alle twee de feiten heeft verdachte op dezelfde dag en in dezelfde omgeving gepleegd. Dit zijn vervelende feiten die overlast en schade voor de slachtoffers hebben veroorzaakt. Bovendien zorgen dergelijke feiten voor het ontstaan van gevoelens van angst en onveiligheid. Met zijn handelen heeft verdachte geen respect getoond voor anderen en andermans eigendommen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de justitiële documentatie van verdachte van 18 maart 2020. Hieruit blijkt dat verdachte op 4 juni 2019 is veroordeeld tot 8 maanden jeugddetentie waarvan 4 maanden voorwaardelijk voor onder meer het bezit van een vuurwapen en dat verdachte op 10 oktober 2017 is veroordeeld tot een jeugddetentie van 188 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar voor onder meer een overval op een woning. Ook in 2015 is verdachte veroordeeld voor een diefstal met geweld.
De rechtbank houdt met deze veroordelingen in strafverzwarende zin rekening in de strafmaat.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 2 juli 2020, opgesteld door [B] , reclasseringswerker. Hieruit volgt dat verdachte niet is gesproken door de reclassering nu de reclassering geen afspraak met verdachte heeft kunnen maken. Het reclasseringsadvies is opgesteld op basis van dossier- en referenteninformatie. Hieruit blijkt dat verdachte nauwelijks meewerkt aan reclasseringstoezicht en dat er onvoldoende zicht is op zijn leefsituatie. Er zijn zorgen over zijn woonsituatie en hij heeft geen dagbesteding en geen inkomen. Er zijn aanwijzingen naar voren gekomen van psychische dan wel persoonlijkheidsproblematiek. Vanuit de reclassering is er intensief ingezet op het stabiliseren van de verschillende leefgebieden maar doordat betrokkene de afspraken en voorwaarden niet nakomt, stagneert het traject al langere tijd. De reclassering acht nader onderzoek geïndiceerd om meer zicht te krijgen op hulpverleningsmogelijkheden en om de risico's in kaart te brengen. De reclassering adviseert echter een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Zij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gepleegde feiten dermate ernstig zijn, in combinatie met de justitiële documentatie van verdachte en het hoge recidiverisico, dat zij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De oriëntatiepunten van het LOVS gaan voor een woninginbraak met recidive uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden en voor de diefstal van een auto, met recidive, een gevangenisstraf van 3 maanden. Strafverzwarend is hierbij dat de inbraak en de diefstal zijn gepleegd in samenwerkingsverband.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

Feit 1:
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 600,00. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde feit.
Feit 2:
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 2.100,00. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onvoldoende onderbouwd en verzoekt de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk te verklaren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onvoldoende zijn onderbouwd waardoor zij een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Daarom zijn de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 12 maart 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland in de zaak met parketnummer 13-741004-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 4 juni 2019 van de Rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten. De rechtbank stelt vast dat 3 maanden reeds ten uitvoer zijn gelegd waardoor het overige deel van 1 maand jeugddetentie bij dit vonnis ten uitvoer wordt gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de veroordeelde niet meer in aanmerking komt voor jeugddetentie, zodat de straf ten uitvoer dient te worden gelegd in de vorm van een gevangenisstraf.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor onder rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Vordering tenuitvoerlegging 13-741004-18
- gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 4 juni 2019 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten
1 maandjeugddetentie, in de vorm van een gevangenisstraf voor de duur van
1 maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.B. Snijders Blok, voorzitter, mrs. H.A. Gerritse en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juli 2020.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 14 januari 2020 te Amersfoort , tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning
(gelegen aan [adres 2] ) kleding en/of een paspoort en/of
cosmetica en/of sieraden en/of een hoeveelheid geld en/of een
luidspreker, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten
aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te
nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van braak, verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 januari 2020 te Amersfoort , tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans
eenmaal een of meer goederen, te weten een autosleutel van het merk
Toyota en/of een witte tas met daarop de tekst ‘Retrobag’ en/of een
uniformbroek en/of uniformjas met de opdruk Securitas en/of schoenen
en/of parfum en/of (een) sierra(a)d(en) en/of een bewegingscamera
heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij/zij
en zijn/haar mededader(s) telkens) ten tijde van de verwerving of het
voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed
betrof
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond
a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2
hij op of omstreeks 14 januari 2020 te Amersfoort , tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een personenauto
(BMW 530d) en/of een autosleutel, in elk geval enig goed, dat geheel of
ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te
nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van een valse sleutel door met voornoemde autosleutel zich de
toegang tot die personenauto te verschaffen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 januari 2020 te Amersfoort , een goed, te weten
een personenauto (BMW 530d) en/of een autosleutel heeft verworven,
voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de
verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf
verkregen goed betrof
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond
a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 16 januari 2020, 23 januari 2020 en 21 februari 2020, genummerd PL0900-2020017808, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 206. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte (met bijlage), p. 94.
3.Bijlage proces-verbaal van aangifte, p. 97.
4.Bijlage proces-verbaal van aangifte, p. 98.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 101.
6.Proces-verbaal van forensisch onderzoek woning, p. 172.
7.Proces-verbaal van forensisch onderzoek woning, p. 173.
8.Proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek, p. 193.
9.Proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek, p. 194.
10.Proces-verbaal van aangifte, p. 75.
11.Proces-verbaal van aangifte, p. 76.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 31.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 39.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 33.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 34.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 57.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 175.