ECLI:NL:RBMNE:2020:2932

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
16/013714-20 en 16/148156-20 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens woninginbraak, diefstal van voertuigen en vernieling

Op 24 juli 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder woninginbraak en diefstal van voertuigen. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 10 juli 2020, waarbij de verdachte in persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.A.F. van Drimmelen. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 16/013714-20 en 16/148156-20 zijn ingediend, gevoegd behandeld. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal uit een woning en diefstal van een personenauto, waarbij de verdachte samen met anderen handelde. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor de feiten zou worden veroordeeld, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de woninginbraak en de diefstal van de auto, en heeft op basis van de bewijsvoering geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers van de diefstallen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/013714-20 en 16/148156-20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2020. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. B.A.F. van Drimmelen, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 16-013714-20
Feit 1
Primair: zich op 14 januari 2020 te Amersfoort samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal uit een woning waarbij goederen toebehorende aan [slachtoffer 1] zijn weggenomen;
Subsidiair: zich op 14 januari 2020 te Amersfoort samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan heling van een autosleutel en/of een witte tas en/of een uniformbroek en/of uniformjas en/of schoenen en/of parfum en/of sieraden en/of een bewegingscamera;
Feit 2
Primair: zich op 14 januari 2020 te Amersfoort samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een personenauto en/of autosleutel, toebehorende aan [slachtoffer 2] ;
Subsidiair: zich op 14 januari 2020 te Amersfoort samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan heling van een personenauto en/of autosleutel toebehorende aan [slachtoffer 2] ;
Feit 3 zich op 14 januari 2020 te Amersfoort en/of Apeldoorn schuldig heeft gemaakt aan vernieling van enig goed, toebehorende aan [slachtoffer 2] ;
Parketnummer 16-148156-20
Feit 1
Primair: zich op 21 mei 2020 te Rotterdam schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een bromfiets, toebehorende aan [slachtoffer 3] ;
Subsidiair: zich op 21 mei 2020 te Rotterdam schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal van een bromfiets, toebehorende aan [slachtoffer 3] ;
Feit 2 zich op 21 mei 2020 te Rotterdam schuldig heeft gemaakt aan vernieling van een bromfiets toebehorende aan [slachtoffer 3] ;
Feit 3
Primair: zich op 21 mei 2020 te Rotterdam schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een bromfiets, toebehorende aan [slachtoffer 4] ;
Subsidiair: zich op 21 mei 2020 te Rotterdam schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal van een bromfiets, toebehorende aan [slachtoffer 4] ;
Feit 4 zich op 21 mei 2020 te Rotterdam schuldig heeft gemaakt aan vernieling van een bromfiets toebehorende aan [slachtoffer 4] ;

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 16-013714-20
De officier van justitie acht het onder feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair en feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en verzoekt verdachte van het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde vrij te spreken. Verdachte is niet gezien op de plaatsen delict van het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde en er zijn in de woning ook geen schoensporen aangetroffen die overeen kunnen komen met de schoenen van verdachte. Uit het proces-verbaal blijkt wel dat verdachte de bestuurder was van de auto waarin een aantal van de weggenomen goederen zijn aangetroffen. Die auto is van de weg geraakt waarna de auto is beschadigd. Verdachte kan zodoende ook verantwoordelijk worden gehouden voor de vernieling van de auto.
Parketnummer 16-148156-20
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair en feit 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie vordert verdachte vrij te spreken van het onder feit 2 en feit 4 ten laste gelegde nu deze feiten liggen besloten in feit 1 primair en feit 3 primair.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 16-013714-20
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde. Verdachte is niet aangetroffen op de plaatsen delict. Hij wordt gezien als bestuurder maar niet kan worden vastgesteld dat hij vanaf het eerste moment de bestuurder is geweest van de auto. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde, de heling van de weggenomen goederen, stelt de verdediging zich op het standpunt dat de spullen die in de auto zijn aangetroffen op de grond bij de bijrijdersstoel, op de achterbank en achter de bestuurdersstoel lagen. Het is mogelijk dat verdachte deze goederen om die reden niet heeft gezien.
Ten aanzien van feit 3, de vernieling, stelt de verdediging zich op het standpunt dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat er schade is ontstaan aan de auto, zodat verdachte van feit 3 moet worden vrijgesproken.
Parketnummer 16-148156-20
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde. Verdachte kan zich niet meer herinneren wat hij heeft gedaan. Hij heeft in elk geval niet kunnen beschikken over de scooters waardoor er geen sprake is geweest van een (poging) tot diefstal. Verdachte had ook geen opzet op het wegnemen van de scooters.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 16-013714-20
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan en het volgende verklaard:
‘Op 14 januari 2020 heb ik de woning aan [adres 2] in [plaatsnaam 1] verlaten. Op 14 januari 2020 te 20:45 uur kwam ik bij de woning. Ik zag dat er in de woning was ingebroken en dat er enig goed was weggenomen. Ik zag namelijk dat het raam opengebroken was aan de achterzijde. [2] (…)
Bijlage goederen: Diverse kleding (nieuw), weggenomen in witte "retrobag", paspoort, cosmetica, sieraden [3] , geld: 600 EUR, geld: 350 GBP, luidspreker (…).’ [4]
[A] heeft het volgende verklaard:
‘Op dinsdag 14 januari 2020 omstreeks 18.00 uur was ik in mijn woning, gevestigd aan [adres 3] te [plaatsnaam 1] . Ik hoorde opeens een soort harde breekgeluiden. Ik hoorde dat het vanaf de achterzijde van mijn woning kwam. Het klonk alsof er iets met veel geweld gebeurde, een soort harde breekgeluiden.’ [5]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben het volgende verklaard:
‘De dader(s) hebben aan de achterzijde van de woning, door met een schroevendraaier en een breekijzer in de sluitnaad van het raam en het raamkozijn te wrikken, een raam opengebroken.’ [6]
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan en het volgende verklaard:
‘Ik ben de eigenaar van een personenauto van het merk BMW, voorzien van het kenteken [kenteken 1] . Op 14 januari 2020 parkeerde ik mijn auto te [plaatsnaam 1] . Even later, omstreeks 18.45 uur wilde ik vertrekken. Ik zag links voor de woning een jongen staan. Ik zag dat zij (de rechtbank begrijpt: de moeder van aangever) werd aangesproken door die jongen. [7] Ik ben in de tussentijd, toen mijn moeder met die jongen sprak, naar boven gelopen via de trap in de hal bij de voordeur. De voordeur bleef toen openstaan. Ik wilde mijn autosleutels pakken maar ik kon ze niet vinden. Ik hoorde toen plotseling een auto starten voor de woning van mijn ouders. Wij zagen dat mijn auto wegreed. Ik zag dat er een manspersoon in mijn auto weg reed.’ [8]
Feit 1, feit 2 en feit 3
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben het volgende verklaard:
‘Op dinsdag 14 januari 2020 kregen wij de melding van de meldkamer dat omstreeks 19.56 uur een voertuig door de ANPR (automatic numberplate registration) camera was gereden op de rijksweg A1 rechts ter hoogte van [plaatsnaam 3] in de richting van [plaatsnaam 4] . Het voertuig wat door de genoemde ANPR-camera was gereden betrof een BMW 5 serie met Nederlands kenteken [kenteken 1] (…).’ [9]
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben het volgende verklaard:
‘Ik, verbalisant [verbalisant 5] , stond op de afrit [plaatsnaam 4] Zuid. Onderaan de afrit
kruist de weg met de [straatnaam 1] te [plaatsnaam 2] . Ik zag dat er een voertuig met hoge snelheid de afrit nam. Toen de BMW de kruising naderde zag ik het kenteken [kenteken 1] . Ik zag dat de BMW in een haakse bocht op de [straatnaam 1] linksaf de berm in reed. Ik zag dat er naast deze berm een enkel spoor lag. Ik zag dat de BMW de spoorstaven raakte. Ik zag dit doordat er veel vonken onder het voertuig vandaan kwamen. Ik zag ter hoogte van een bomen rij, dat de BMW tegen een boom [10] aanreed. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , zag dat bij de BMW met kenteken [kenteken 1] , de voor- en achterportier aan de rechterzijde open gingen. Ik zag dat er twee personen uitstapten. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , zag dat deze twee personen in de rechter richting vanuit de BMW gezien weg renden. Ik heb deze bevindingen doorgegeven aan de overige collega's via de mobilofoon. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , zag dat het bestuurdersportier open ging. Ik zag dat er een persoon uitstapte. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , zag dat deze persoon in de linker richting vanuit de BMW gezien wegrende. Ik ben zelf achter deze verdachte aangerend. Ik zag dat de verdachte hooibalen naderde. Wij zijn op de hooibalen geklommen om een overzicht te krijgen. Bij het van boven af schijnen zag ik, verbalisant [verbalisant 5] , onder een hooibaal aan een been met trainingsbroek uitsteken. Ik herkende deze trainingsbroek als behorende bij de verdachte [verdachte] . Hierop zijn wij verbalisanten naar beneden gegaan en hebben de verdachte aangetroffen en aangehouden.’ [11]
Verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] hebben het volgende verklaard:
‘Op 14 januari 2020 omstreeks 20.06 uur hoorden wij via de portofoon dat de collega's het betreffende gestolen voertuig zien rijden. Wij verbalisanten hoorden dat het betreffende voertuig de afslag [plaatsnaam 4] -Zuid namen onderaan de afrit rechtsaf sloeg de [straatnaam 1] te [plaatsnaam 2] op. Wij hoorden via de portofoon dat het voertuig tot stilstand was gekomen ter hoogte van een spoorwegovergang. Wij hoorden dat er vanuit het betreffende voertuig drie mannen waren weggerend. Op het moment dat wij verbalisant op de kruising [straatnaam 1] / [.] naderen, zien [12] wij dat er een collega in de richting van [.] rent. Ik verbalisant [verbalisant 8] zag dat deze collega in de richting van deze straat wees. Ik verbalisant stuurde ons onopvallend voertuig een zandpad aan [.] op welke overging in een weiland. Op het moment dat ik verbalisant [verbalisant 8] het grote licht van ons voertuig aanzette, zien wij twee verdachten rennen. Wij zagen dat ter hoogte van de achtertuin van een woning de beiden verdachten op de grond gingen liggen met hun armen gespreid.
Ik verbalísant [verbalisant 8] hield op dinsdag 14 januari 2020, omstreeks 20.10 uur de
verdachte aan welke naar later onderzoek bleek te zijn:
Achternaam: [medeverdachte 1]
Voornamen: [voornamen van medeverdachte 1] (…)
Ik, verbalisant van [verbalisant 7] , hield op dinsdag 14 januari 2020, omstreeks 20.10 een
verdachte aan welke naar later onderzoek bleek te zijn:
Achternaam : [medeverdachte 2]
Voornamen : [voornamen van medeverdachte 2] (…)’ [13]
Verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] hebben het volgende verklaard:
‘Wij hebben het voertuig doorzocht. Ik, verbalisant [verbalisant 10] , zag dat achter de bestuurdersstoel op de achterbank een witte tas stond. Ik zag dat op deze tas de letters 'Retrobag' stond. Ik zag dat in de tas het volgende zat:
- Een uniform broek met de opdruk Securitas.
- Een uniform jas met de opdruk Securitas.
- Een paar schoenen van het mark Hugo Boss.
- Meerdere parfums en een deo busje. ’ [14]
Aangever [slachtoffer 1] heeft de in het gestolen voertuig aantroffen witte tas herkend als de zijne. Hij verklaarde dat ook de inhoud van de tas van hem was. [15]
Bewijsoverweging
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 14 januari 2020 heeft er rond 18.00 uur een woninginbraak plaatsgevonden aan [adres 2] te [plaatsnaam 1] . De buurvrouw (nummer [nummeraanduiding] ) heeft rond dit tijdstip harde breekgeluiden gehoord aan de achterzijde van de woning. Uit forensisch onderzoek aan de woning van aangever [slachtoffer 1] blijkt dat met behulp van een breekijzer en een schroevendraaier een raam is opengebroken.
Omstreeks 18.45 uur is er een BMW weggenomen aan de [adres 4] te [plaatsnaam 1] . Deze BMW wordt vervolgens rond 19.56 uur gesignaleerd op de Rijksweg A1 ter hoogte van [plaatsnaam 3] . Nadat de BMW tot stilstand is gekomen rennen er drie jongens uit de auto: verdachte [verdachte] vanaf de bestuurderskant en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vanaf het voor- en achterportier aan de rechterzijde van de auto. Nadat de verdachten zijn aangehouden worden er in de auto goederen gevonden die zijn weggenomen bij de woninginbraak aan [adres 2] .
Verdachte is samen met de medeverdachten aangetroffen in de BMW. Verdachte heeft zich bij elk verhoor terzake de feiten waarvan hij en zijn medeverdachten worden verdacht en op zitting, beroepen op zijn zwijgrecht, terwijl het bewijs en de omstandigheden waarin hij en de medeverdachten werden aangetroffen en het verwijt dat hen wordt gemaakt, om uitleg schreeuwt. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het korte tijdsbestek tussen de woninginbraak, het wegnemen van de auto en het aantreffen van de verdachten met de gestolen goederen, alsmede het niet geven van een aannemelijke verklaring voor het onder zich hebben van de gestolen goederen, het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Vernieling
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 3, de vernieling, nu niet kan worden vastgesteld dat de auto daadwerkelijk schade heeft opgelopen.
Uit het procesdossier volgt dat de verdachte als bestuurder van de gestolen auto tijdens een achtervolging door de politie met hoge snelheid heeft gereden, waarbij hij onder meer over een spoor is gereden, waardoor veel vonken onder het voertuig kwamen, en waarbij de auto uiteindelijk tegen een boom tot stilstand is gekomen. De rechtbank acht het aannemelijk dat het voertuig hierbij beschadigd is geraakt en dat verdachte door zijn handelen minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er schade zou ontstaan aan de auto.
Parketnummer 16-148156-20
Feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:
Bewijsmiddelen [16]
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan en zij heeft het volgende verklaard:
‘Ik zette mijn scooter op 20 mei 2020 in een vak voor scooters te Rotterdam. Ik zette mijn scooter daar op het stuurslot. Ik schoof ook een metalen schuif voor het contactslot zodat de scooter niet makkelijk te openen was. Mijn scooter had wel wat beschadigingen, maar geen grote schades of deuken. Ook werkte de scooter goed. U zegt mij dat het contactslot mogelijk kapot is. Dit was toen ik de scooter gisteren
neerzette absoluut niet zo.’ [17]
Verbalisant [verbalisant 12] verklaart op 21 mei 2020 als volgt:
‘Abusievelijk is in het proces-verbaal van aangifte het kenteken, merk en type van de scooter niet vermeld. Dit moet zijn een scooter met kenteken [kenteken 2] .
Ik hoorde dat de aangeefster het volgende zei: "De kras rechtsachter zat er nog niet op. De kap aan de voorzijde was ook nog niet kapot. Ik zie dat de kap aan de voorkant ingedeukt en gescheurd is. Dit was nog niet zo. De buddyseat zit nu los. Ik zie dat bij het slot van de buddyseat er ook wat verbroken is".’ [18]
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan en hij heeft het volgende verklaard:
‘Hierbij doe ik aangifte van diefstal en vernieling van mijn scooter welke ik
parkeerde te Rotterdam. Mijn scooter betreft de volgende scooter:
Kenteken: [kenteken 3] .
Zojuist heb ik met u mijn scooter bekeken. Ik zag dat de volgende dingen aan mijn scooter beschadigd waren, welke toen ik de scooter parkeerde nog intact waren.
- Het contactslot is verbogen.
- De voorkap is kapot gemaakt. [19]
- De rechteronderkap is kapot gemaakt.
- De bedrading onder de voorkap is losgemaakt.
- Het stuurslot is kapot gemaakt. Hierdoor draait het stuur nu heel stroef.’ [20]
Verbalisant [verbalisant 11] verklaart als volgt:
‘Op 21 mei 2020 bekeek ik de camerabeelden van Team technisch Toezicht van camera's welke gelegen zijn in de directe nabijheid van het [.] . (…)
Ik zag dat verdachte [verdachte] met een scooter ook vanuit de richting van de scooterparkeerplaats de [.] inliep en de scooter meenam. Ik herkende lichtblauwe scooter welke door de politie is in beslag genomen. Ik zag dat [verdachte] ermee in zijn handen liep. (…) Ik zag dat [verdachte] met de rode door de politie in beslag genomen scooter liep vanaf de richting van de scooterparkeerplaats de [.] inliep in de richting van het [straatnaam 3] .’ [21]
Bewijsoverweging
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte degene is geweest die twee scooters heeft weggenomen en beide scooters heeft vernield. Met het verplaatsen van de scooters heeft verdachte zich daarover een zodanige feitelijke heerschappij verschaft dat de wegneming als voltooid heeft te gelden.
Eendaadse samenloop
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde vernielingen. De rechtbank volgt de officier van justitie hierin niet. De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 primair en feit 2 alsmede met betrekking tot feit 3 primair en feit 4 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt. De rechtbank zal hiermee wel rekening houden in de strafmaat.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Parketnummer 16-013714-20
Feit 1
op 14 januari 2020 te [plaatsnaam 1] , tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning (gelegen aan [adres 2] ) kleding en een paspoort en
cosmetica en sieraden en een hoeveelheid geld en een luidspreker, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming;
Feit 2
op 14 januari 2020 te Amersfoort , tezamen en in vereniging met anderen, een personenauto
(BMW 530d) en een autosleutel, toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel door met voornoemde autosleutel zich de toegang tot die personenauto te verschaffen;
Feit 3
op 14 januari 2020 te Apeldoorn opzettelijk en wederrechtelijk een goed, dat geheel aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft beschadigd;
Parketnummer 16-148156-20
Feit 1
op 21 mei 2020 te Rotterdam een bromfiets (gekentekend [kenteken 2] ), toebehorende aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Feit 2
hij op of omstreeks 21 mei 2020 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een bromfiets (gekentekend [kenteken 2] ), dat geheel aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft beschadigd;
Feit 3
hij op 21 mei 2020 te Rotterdam een bromfiets (gekentekend [kenteken 3] ), toebehorende aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe teeigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Feit 4
hij op of omstreeks 21 mei 2020 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een bromfiets (gekentekend [kenteken 3] ), dat geheel aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft beschadigd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Parketnummer 16-013714-20
Feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
Feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen;
Parketnummer 16-148156-20
De eendaadse samenloop van
:
Feit 1: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
en
Feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen.
Alsmede de eendaadse samenloop van:
Feit 3: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
en
Feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de (bijzondere) voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, aangevuld met ITB-plus van 12 maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een ITB-plus van 12 maanden niet passend is, gelet op de ten laste gelegde feiten. Cliënt is wisselvallig in of hij mee wil werken. De verdediging vraagt zich af hoe de bijzondere voorwaarden eruit moeten zien. De verdediging verzoekt een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest en refereert zich verder aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw merkt op dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast nu dit ook is geadviseerd door de reclassering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak, een diefstal van een auto, een vernieling van een auto en twee diefstallen van scooters waarbij verdachte deze scooters ook heeft beschadigd. Dit zijn vervelende feiten die overlast en schade voor de slachtoffers hebben veroorzaakt. Bovendien zorgen dergelijke feiten voor het ontstaan van gevoelens van angst en onveiligheid. Met zijn handelen heeft verdachte geen respect getoond voor anderen en andermans eigendommen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de justitiële documentatie van verdachte van 12 juni 2020. Hieruit blijkt dat verdachte op 5 februari 2019 is veroordeeld voor meerdere diefstallen met geweld/bedreiging waarvoor verdachte onder meer een jeugddetentie van vijf maanden opgelegd heeft gekregen. In 2016 is verdachte door de kinderrechter tweemaal veroordeeld voor een vermogensdelict, waaronder een diefstal van een brom-/snorfiets. De rechtbank houdt met deze veroordelingen in strafverzwarende zin rekening in de strafmaat.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 26 februari 2020, opgesteld door [B] , reclasseringswerker bij [instelling 1] . Hieruit volgt dat de reclassering meerdere risicofactoren signaleert. Er is vermoedelijk sprake van een (deels) negatief sociaal netwerk. Daarnaast heeft verdachte een problematische thuissituatie, waarbij sprake is geweest van huiselijk geweld richting moeder. Voorts is er een delictpatroon ten aanzien van geweldsdelicten te zien en is sprake van agressieregulatieproblematiek. Verdachte is hiervoor in behandeling geweest bij [instelling 2] .
Er loopt tot december 2020 een reclasseringstoezicht bij Samen Veilig Midden-Nederland (SAVE). Verdachte komt zijn afspraken met SAVE goed na. SAVE heeft, vanwege de thuissituatie, in de afgelopen periode getracht verdachte aan te melden bij meerdere instanties voor begeleid en beschermd wonen. Dat heeft tot op heden nog niet geleid tot een plek. De reclassering adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen. Er zijn vermoedens dat verdachte op een beperkt verstandelijk niveau functioneert.
Ter terechtzitting van 10 juli 2020 heeft [C] , de huidige jeugdreclasseringsbegeleider van verdachte, verklaard dat verdachte sociaal-emotioneel kwetsbaar is. Hij komt vaardigheden tekort, wordt snel boos en is zeer beïnvloedbaar. Er is al veel geprobeerd voor verdachte. Het doet verdachte geen goed dat hij nu in detentie verblijft. Dit zal hem doen verharden. De bijzondere voorwaarden zouden in ieder geval moeten bestaan uit: begeleid wonen bij [instelling 3] , verslavingszorg, een jobcoach, schuldhulpverlening, een behandeling bij [instelling 2] en ITB-plus voor 12 maanden.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
De rechtbank zal, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de rapporten die over verdachte zijn uitgebracht, in deze zaak het adolescentenstrafrecht toepassen.
De ernst van de feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een forse jeugddetentie. De rechtbank acht het echter ook van belang dat verdachte aan zijn toekomst gaat werken en de hulp krijgt die hij nodig heeft. Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd, passend en geboden.
Met betrekking tot de bijzondere voorwaarden merkt de rechtbank op dat ITB-plus uit begeleiding door een medewerker jeugdreclassering van SAVE voor de duur van 6 maanden bestaat. De rechtbank zal derhalve ITB-plus voor de duur van 6 maanden opleggen.
Aangezien de rechtbank meer bewezen heeft verklaard dan wat door de officier van justitie is gevorderd, wordt afgeweken van de strafeis.

9.BENADEELDE PARTIJ

16-013714-20
Feit 1:
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 600,00. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde feit.
Feit 2:
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 2.100,00. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegde feit.
16-148156-20
Feit 1 en feit 2:
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 800,00. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feit.
Feit 3 en feit 4:
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 756,00. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
16-013714-20
De officier van justitie acht de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onvoldoende onderbouwd en verzoekt de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
16-148156-20
De officier van justitie acht de vorderingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] geheel toewijsbaar met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
16-013714-20
De raadsvrouw verzoekt, gelet op de bepleite vrijspraak, de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vordering moeten worden verklaard, gelet op het gebrek aan onderbouwing.
16-148156-20
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] gevorderde schadebedragen bijna gelijk staan aan de nieuwwaarde van de scooters. De verdediging verzoekt de vorderingen te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
16-013714-20
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onvoldoende zijn onderbouwd waardoor zij een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Daarom zijn de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
16-148156-20
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3] en de schadevergoedingsmaatregel:
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 3] , niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 en 2 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 800,00. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, met toepassing van de wettelijke rente vanaf 21 mei 2020 tot aan de dag van volledige betaling.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 3] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Gijzeling zal in verband met de jeugdige leeftijd van verdachte achterwege blijven.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 4] en de schadevergoedingsmaatregel:
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 4] , niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 en 4 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 756,00. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, met toepassing van de wettelijke rente vanaf 21 mei 2020 tot de dag van volledige betaling.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 4] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Gijzeling zal in verband met de jeugdige leeftijd van verdachte achterwege blijven.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 55, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring 16-013714-20
- verklaart het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor onder rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring 16-148156-20
- verklaart het onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair en feit 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor onder rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
10 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
- bepaalt, dat een gedeelte van
4 maandenvan de jeugddetentie, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich houdt zich aan de aanwijzingen van Samen Veilig Midden-Nederland,
afdeling jeugdreclassering (maatregel Toezicht en Begeleiding). Daarin is besloten
de Intensieve Traject Begeleiding (ITB) voor de duur van zes maanden. De
verdachte meldt zich op afspraken met Samen Veilig Midden-Nederland zo vaak als
zij dat nodig vindt;
* verdachte laat zich, indien en voor zover de reclassering dat nodig acht, behandelen door [instelling 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door Samen Veilig Midden-Nederland. Indien de reclassering dat nodig vindt, start de behandeling
* verdachte verblijft in begeleid wonen [instelling 3] of een andere instelling voor
beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door Samen Veilig
Midden-Nederland. Het verblijf start zo snel als mogelijk. Het verblijf duurt zolang
Samen Veilig Midden-Nederland dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de
huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met Samen Veilig
Midden-Nederland voor hem heeft opgesteld;
* verdachte werkt mee aan de begeleiding van zijn jobcoach, te bepalen door Samen
Veilig Midden-Nederland. De begeleiding duurt zo lang als Samen Veilig Midden-
Nederland dat nodig vindt;
* verdachte werkt mee aan schuldhulpverlening en geeft Samen Veilig Midden-
Nederland inzicht in zijn financiën;
- geeft aan genoemde instelling opdracht verdachte bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
- wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van
€ 800,00;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2020 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten
behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat
€ 800,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2020 tot de dag van volledige betaling, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door nul dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
- wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van
€ 756,00;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 4] van het toegewezen bedrag,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2020 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten
behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat
€ 756,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2020 tot de dag van volledige betaling, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door nul dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.B. Snijders Blok, voorzitter, mrs. H.A. Gerritse en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juli 2020.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16-013714-20
Feit 1
hij op of omstreeks 14 januari 2020 te Amersfoort , tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning
(gelegen aan [adres 2] ) kleding en/of een paspoort en/of
cosmetica en/of sieraden en/of een hoeveelheid geld en/of een
luidspreker, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten
aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te
nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van braak, verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 januari 2020 te Amersfoort , tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans
eenmaal een of meer goederen, te weten een autosleutel van het merk
Toyota en/of een witte tas met daarop de tekst ‘Retrobag’ en/of een
uniformbroek en/of uniformjas met de opdruk Securitas en/of schoenen
en/of parfum en/of (een) sierra(a)d(en) en/of een bewegingscamera
heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij/zij
en zijn/haar mededader(s) telkens) ten tijde van de verwerving of het
voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed
betrof
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond
a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2
hij op of omstreeks 14 januari 2020 te Amersfoort , tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een personenauto
(BMW 530d) en/of een autosleutel, in elk geval enig goed, dat geheel of
ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te
nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van een valse sleutel door met voornoemde autosleutel zich de
toegang tot die personenauto te verschaffen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 januari 2020 te Amersfoort , een goed, te weten
een personenauto (BMW 530d) en/of een autosleutel heeft verworven,
voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de
verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf
verkregen goed betrof
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond
a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 3
hij op of omstreeks 14 januari 2020 te Amersfoort en/of Apeldoorn
althans in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk goed, in elk geval
enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2]
toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
16-148156-20
Feit 1
hij op of omstreeks 21 mei 2020 te Rotterdam een bromfiets
(gekentekend [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl verdachte dat/die weg te nemen goed/goederen onder
zijn/haar bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van
Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordelingmocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 21 mei 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om een bromfiets (gekentekend
[kenteken 2] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , weg te nemen met het oogmerk
om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat/die weg te nemen
goed/goederen onder zijn/haar bereik te brengen door middel van
braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel, aan het stuur van een
bromfiets heeft gerukt en/of de (voor)kap van de bromfiets heeft
verbroken/open gemaakt en/of het contactslot heeft verbroken en/of de
buddyseat heeft geopend en/of het slot van de buddyseat heeft
verbroken en/of genoemde bromfiets vanaf de [straatnaam 2] via de
[.] heeft verplaatst naar het Q-park P+R [straatnaam 3]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van
Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2
hij op of omstreeks 21 mei 2020 te Rotterdam opzettelijk en
wederrechtelijk een bromfiets (gekentekend [kenteken 2] ), in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten [slachtoffer 3]
toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 3
hij op of omstreeks 21 mei 2020 te Rotterdam een bromfiets
(gekentekend [kenteken 3] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl verdachte dat/die weg te nemen goed/goederen onder
zijn/haar bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van
Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordelingmocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 21 mei 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om een bromfiets (gekentekend
[kenteken 3] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , weg te nemen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat/die weg te
nemen goed/goederen onder zijn/haar bereik te brengen door middel
van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel, aan het stuur van
een bromfiets heeft gerukt en/of de (voor)kap van de bromfiets heeft
verbroken/open gemaakt en/of het contactslot heeft verbroken en/of de
bedrading onder de voorkap heeft losgemaakt en/of blootgelegd en/of
genoemde bromfiets vanaf de [straatnaam 2] via de [.]
heeft verplaatst naar het Q-park P+R [straatnaam 3] terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van
Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 4
hij op of omstreeks 21 mei 2020 te Rotterdam opzettelijk en
wederrechtelijk een bromfiets (gekentekend [kenteken 3] ), in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten [slachtoffer 4]
toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 16 januari 2020, 23 januari 2020 en 21 februari 2020, genummerd PL0900-2020017808, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 206. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte (met bijlage), p. 94.
3.Bijlage proces-verbaal van aangifte, p. 97.
4.Bijlage proces-verbaal van aangifte, p. 98.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 101.
6.Proces-verbaal van forensisch onderzoek woning, p. 172.
7.Proces-verbaal van aangifte, p. 75.
8.Proces-verbaal van aangifte, p. 76.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 31.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 38.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 39.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 33.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 34.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 57.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 175.
16.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 7 juni 2020, genummerd PL1700-2020158462, opgemaakt door politie Rotterdam, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 109. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
17.Proces-verbaal van aangifte, p. 12.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 64.
19.Proces-verbaal van aangifte, p. 8.
20.Proces-verbaal van aangifte, p. 9.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 72.