4.3Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 16-013714-20
Bewijsmiddelen
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan en het volgende verklaard:
‘Op 14 januari 2020 heb ik de woning aan [adres 2] in [plaatsnaam 1] verlaten. Op 14 januari 2020 te 20:45 uur kwam ik bij de woning. Ik zag dat er in de woning was ingebroken en dat er enig goed was weggenomen. Ik zag namelijk dat het raam opengebroken was aan de achterzijde.(…)
Bijlage goederen: Diverse kleding (nieuw), weggenomen in witte "retrobag", paspoort, cosmetica, sieraden, geld: 600 EUR, geld: 350 GBP, luidspreker (…).’
[A] heeft het volgende verklaard:
‘Op dinsdag 14 januari 2020 omstreeks 18.00 uur was ik in mijn woning, gevestigd aan [adres 3] te [plaatsnaam 1] . Ik hoorde opeens een soort harde breekgeluiden. Ik hoorde dat het vanaf de achterzijde van mijn woning kwam. Het klonk alsof er iets met veel geweld gebeurde, een soort harde breekgeluiden.’
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben het volgende verklaard:
‘De dader(s) hebben aan de achterzijde van de woning, door met een schroevendraaier en een breekijzer in de sluitnaad van het raam en het raamkozijn te wrikken, een raam opengebroken.’
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan en het volgende verklaard:
‘Ik ben de eigenaar van een personenauto van het merk BMW, voorzien van het kenteken [kenteken 1] . Op 14 januari 2020 parkeerde ik mijn auto te [plaatsnaam 1] . Even later, omstreeks 18.45 uur wilde ik vertrekken. Ik zag links voor de woning een jongen staan. Ik zag dat zij (de rechtbank begrijpt: de moeder van aangever) werd aangesproken door die jongen.Ik ben in de tussentijd, toen mijn moeder met die jongen sprak, naar boven gelopen via de trap in de hal bij de voordeur. De voordeur bleef toen openstaan. Ik wilde mijn autosleutels pakken maar ik kon ze niet vinden. Ik hoorde toen plotseling een auto starten voor de woning van mijn ouders. Wij zagen dat mijn auto wegreed. Ik zag dat er een manspersoon in mijn auto weg reed.’
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben het volgende verklaard:
‘Op dinsdag 14 januari 2020 kregen wij de melding van de meldkamer dat omstreeks 19.56 uur een voertuig door de ANPR (automatic numberplate registration) camera was gereden op de rijksweg A1 rechts ter hoogte van [plaatsnaam 3] in de richting van [plaatsnaam 4] . Het voertuig wat door de genoemde ANPR-camera was gereden betrof een BMW 5 serie met Nederlands kenteken [kenteken 1] (…).’
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben het volgende verklaard:
‘Ik, verbalisant [verbalisant 5] , stond op de afrit [plaatsnaam 4] Zuid. Onderaan de afrit
kruist de weg met de [straatnaam 1] te [plaatsnaam 2] . Ik zag dat er een voertuig met hoge snelheid de afrit nam. Toen de BMW de kruising naderde zag ik het kenteken [kenteken 1] . Ik zag dat de BMW in een haakse bocht op de [straatnaam 1] linksaf de berm in reed. Ik zag dat er naast deze berm een enkel spoor lag. Ik zag dat de BMW de spoorstaven raakte. Ik zag dit doordat er veel vonken onder het voertuig vandaan kwamen. Ik zag ter hoogte van een bomen rij, dat de BMW tegen een boomaanreed. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , zag dat bij de BMW met kenteken [kenteken 1] , de voor- en achterportier aan de rechterzijde open gingen. Ik zag dat er twee personen uitstapten. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , zag dat deze twee personen in de rechter richting vanuit de BMW gezien weg renden. Ik heb deze bevindingen doorgegeven aan de overige collega's via de mobilofoon. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , zag dat het bestuurdersportier open ging. Ik zag dat er een persoon uitstapte. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , zag dat deze persoon in de linker richting vanuit de BMW gezien wegrende. Ik ben zelf achter deze verdachte aangerend. Ik zag dat de verdachte hooibalen naderde. Wij zijn op de hooibalen geklommen om een overzicht te krijgen. Bij het van boven af schijnen zag ik, verbalisant [verbalisant 5] , onder een hooibaal aan een been met trainingsbroek uitsteken. Ik herkende deze trainingsbroek als behorende bij de verdachte [verdachte] . Hierop zijn wij verbalisanten naar beneden gegaan en hebben de verdachte aangetroffen en aangehouden.’
Verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] hebben het volgende verklaard:
‘Op 14 januari 2020 omstreeks 20.06 uur hoorden wij via de portofoon dat de collega's het betreffende gestolen voertuig zien rijden. Wij verbalisanten hoorden dat het betreffende voertuig de afslag [plaatsnaam 4] -Zuid namen onderaan de afrit rechtsaf sloeg de [straatnaam 1] te [plaatsnaam 2] op. Wij hoorden via de portofoon dat het voertuig tot stilstand was gekomen ter hoogte van een spoorwegovergang. Wij hoorden dat er vanuit het betreffende voertuig drie mannen waren weggerend. Op het moment dat wij verbalisant op de kruising [straatnaam 1] / [.] naderen, zienwij dat er een collega in de richting van [.] rent. Ik verbalisant [verbalisant 8] zag dat deze collega in de richting van deze straat wees. Ik verbalisant stuurde ons onopvallend voertuig een zandpad aan [.] op welke overging in een weiland. Op het moment dat ik verbalisant [verbalisant 8] het grote licht van ons voertuig aanzette, zien wij twee verdachten rennen. Wij zagen dat ter hoogte van de achtertuin van een woning de beiden verdachten op de grond gingen liggen met hun armen gespreid.
Ik verbalísant [verbalisant 8] hield op dinsdag 14 januari 2020, omstreeks 20.10 uur de
verdachte aan welke naar later onderzoek bleek te zijn:
Achternaam: [medeverdachte 1]
Voornamen: [voornamen van medeverdachte 1] (…)
Ik, verbalisant van [verbalisant 7] , hield op dinsdag 14 januari 2020, omstreeks 20.10 een
verdachte aan welke naar later onderzoek bleek te zijn:
Achternaam : [medeverdachte 2]
Voornamen : [voornamen van medeverdachte 2] (…)’
Verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] hebben het volgende verklaard:
‘Wij hebben het voertuig doorzocht. Ik, verbalisant [verbalisant 10] , zag dat achter de bestuurdersstoel op de achterbank een witte tas stond. Ik zag dat op deze tas de letters 'Retrobag' stond. Ik zag dat in de tas het volgende zat:
- Een uniform broek met de opdruk Securitas.
- Een uniform jas met de opdruk Securitas.
- Een paar schoenen van het mark Hugo Boss.
- Meerdere parfums en een deo busje. ’
Aangever [slachtoffer 1] heeft de in het gestolen voertuig aantroffen witte tas herkend als de zijne. Hij verklaarde dat ook de inhoud van de tas van hem was.
Bewijsoverweging
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 14 januari 2020 heeft er rond 18.00 uur een woninginbraak plaatsgevonden aan [adres 2] te [plaatsnaam 1] . De buurvrouw (nummer [nummeraanduiding] ) heeft rond dit tijdstip harde breekgeluiden gehoord aan de achterzijde van de woning. Uit forensisch onderzoek aan de woning van aangever [slachtoffer 1] blijkt dat met behulp van een breekijzer en een schroevendraaier een raam is opengebroken.
Omstreeks 18.45 uur is er een BMW weggenomen aan de [adres 4] te [plaatsnaam 1] . Deze BMW wordt vervolgens rond 19.56 uur gesignaleerd op de Rijksweg A1 ter hoogte van [plaatsnaam 3] . Nadat de BMW tot stilstand is gekomen rennen er drie jongens uit de auto: verdachte [verdachte] vanaf de bestuurderskant en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vanaf het voor- en achterportier aan de rechterzijde van de auto. Nadat de verdachten zijn aangehouden worden er in de auto goederen gevonden die zijn weggenomen bij de woninginbraak aan [adres 2] .
Verdachte is samen met de medeverdachten aangetroffen in de BMW. Verdachte heeft zich bij elk verhoor terzake de feiten waarvan hij en zijn medeverdachten worden verdacht en op zitting, beroepen op zijn zwijgrecht, terwijl het bewijs en de omstandigheden waarin hij en de medeverdachten werden aangetroffen en het verwijt dat hen wordt gemaakt, om uitleg schreeuwt. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het korte tijdsbestek tussen de woninginbraak, het wegnemen van de auto en het aantreffen van de verdachten met de gestolen goederen, alsmede het niet geven van een aannemelijke verklaring voor het onder zich hebben van de gestolen goederen, het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Vernieling
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 3, de vernieling, nu niet kan worden vastgesteld dat de auto daadwerkelijk schade heeft opgelopen.
Uit het procesdossier volgt dat de verdachte als bestuurder van de gestolen auto tijdens een achtervolging door de politie met hoge snelheid heeft gereden, waarbij hij onder meer over een spoor is gereden, waardoor veel vonken onder het voertuig kwamen, en waarbij de auto uiteindelijk tegen een boom tot stilstand is gekomen. De rechtbank acht het aannemelijk dat het voertuig hierbij beschadigd is geraakt en dat verdachte door zijn handelen minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er schade zou ontstaan aan de auto.
Parketnummer 16-148156-20
Feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan en zij heeft het volgende verklaard:
‘Ik zette mijn scooter op 20 mei 2020 in een vak voor scooters te Rotterdam. Ik zette mijn scooter daar op het stuurslot. Ik schoof ook een metalen schuif voor het contactslot zodat de scooter niet makkelijk te openen was. Mijn scooter had wel wat beschadigingen, maar geen grote schades of deuken. Ook werkte de scooter goed. U zegt mij dat het contactslot mogelijk kapot is. Dit was toen ik de scooter gisteren
neerzette absoluut niet zo.’
Verbalisant [verbalisant 12] verklaart op 21 mei 2020 als volgt:
‘Abusievelijk is in het proces-verbaal van aangifte het kenteken, merk en type van de scooter niet vermeld. Dit moet zijn een scooter met kenteken [kenteken 2] .
Ik hoorde dat de aangeefster het volgende zei: "De kras rechtsachter zat er nog niet op. De kap aan de voorzijde was ook nog niet kapot. Ik zie dat de kap aan de voorkant ingedeukt en gescheurd is. Dit was nog niet zo. De buddyseat zit nu los. Ik zie dat bij het slot van de buddyseat er ook wat verbroken is".’
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan en hij heeft het volgende verklaard:
‘Hierbij doe ik aangifte van diefstal en vernieling van mijn scooter welke ik
parkeerde te Rotterdam. Mijn scooter betreft de volgende scooter:
Kenteken: [kenteken 3] .
Zojuist heb ik met u mijn scooter bekeken. Ik zag dat de volgende dingen aan mijn scooter beschadigd waren, welke toen ik de scooter parkeerde nog intact waren.
- Het contactslot is verbogen.
- De voorkap is kapot gemaakt.
- De rechteronderkap is kapot gemaakt.
- De bedrading onder de voorkap is losgemaakt.
- Het stuurslot is kapot gemaakt. Hierdoor draait het stuur nu heel stroef.’
Verbalisant [verbalisant 11] verklaart als volgt:
‘Op 21 mei 2020 bekeek ik de camerabeelden van Team technisch Toezicht van camera's welke gelegen zijn in de directe nabijheid van het [.] . (…)
Ik zag dat verdachte [verdachte] met een scooter ook vanuit de richting van de scooterparkeerplaats de [.] inliep en de scooter meenam. Ik herkende lichtblauwe scooter welke door de politie is in beslag genomen. Ik zag dat [verdachte] ermee in zijn handen liep. (…) Ik zag dat [verdachte] met de rode door de politie in beslag genomen scooter liep vanaf de richting van de scooterparkeerplaats de [.] inliep in de richting van het [straatnaam 3] .’
Bewijsoverweging
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte degene is geweest die twee scooters heeft weggenomen en beide scooters heeft vernield. Met het verplaatsen van de scooters heeft verdachte zich daarover een zodanige feitelijke heerschappij verschaft dat de wegneming als voltooid heeft te gelden.
Eendaadse samenloop
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde vernielingen. De rechtbank volgt de officier van justitie hierin niet. De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 primair en feit 2 alsmede met betrekking tot feit 3 primair en feit 4 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt. De rechtbank zal hiermee wel rekening houden in de strafmaat.