ECLI:NL:RBMNE:2020:2930

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
16-094547-20 en 99-000109-12 (herroeping VI)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging en computervredebreuk via sociale media

Op 24 juli 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland een 55-jarige man uit Utrecht veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met de verplichting om 6 maanden van een eerdere celstraf uit te zitten. De man werd beschuldigd van het plaatsen van een bedreigend bericht op de Facebookpagina van zijn ex-vriendin in april 2020, wat leidde tot gevoelens van angst bij de benadeelde partij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de tenlasteleggingen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven en computervredebreuk wettig en overtuigend bewezen achtte. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 4 maanden geëist, maar de rechtbank legde een kortere straf op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en het verleden van de verdachte. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er onvoldoende bewijs was dat de schade door de verdachte was veroorzaakt. Tevens werd de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte gedeeltelijk herroepen voor een periode van 180 dagen, gezien zijn eerdere veroordelingen en het gepleegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-094547-20 en 99-000109-12 (herroeping VI)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. I.M.F. Graumans en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, en de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
op tijdstippen in de periode van 12 maart 2020 tot en met 4 april 2020 te Utrecht en/of Almelo, althans in Nederland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling;
Feit 2:meermalen computervredebreuk heeft gepleegd in de periode van 12 maart 2020 tot en met 4 april 2020 te Utrecht en/of Almelo, althans in Nederland.

3.3 VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht, gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, wettig en overtuigend te bewijzen dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en computervredebreuk door verdachte zijn gepleegd. Ten aanzien van feit 1 geldt dit alleen voor het plaatsen van het krantenbericht en het dreigen met de woorden "ik maak je kapot". De officier van justitie acht onvoldoende bewijs voorhanden dat verdachte de overige, ten laste gelegde bedreigingen heeft geuit. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie onderbouwd dat verdachte in aangeefster haar telefoon is geweest en op haar facebookaccount heeft gezeten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de tenlastelegging aldus moet worden begrepen, dat zij drie aparte bedreigingen bevat. Met betrekking tot de eerste in de tenlastelegging genoemde bedreiging (“ik maak je langzaam dood, ik fileer je ene helft en verbrand de andere helft, er zijn geen regels meer, the game is on!”) heeft de verdediging zich, net als de officier van justitie, op het standpunt gesteld dat voor deze bedreiging onvoldoende bewijs is. Met betrekking tot de woorden “ik maak je kapot” stelt de verdediging primair dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte deze woorden heeft geuit. Indien de rechtbank hier anders over oordeelt, dan blijkt uit de context waarin verdachte deze woorden zou hebben geuit, dat verdachte met deze woorden bedoelde dat hij aangeefster financieel kapot zou maken. Voor zover verdachte deze woorden al heeft geuit, leveren deze woorden geen strafbare bedreiging op, aangezien hij haar hiermee niet met de dood of zwaar lichamelijk letsel heeft bedreigd. Ten aanzien van het tenlastegelegde plaatsen van een krantenartikel stelt de verdediging dat aangeefster al geruime tijd voor het plaatsen van het krantenartikel op de hoogte was van het verleden van verdachte en dat er om die reden ook geen sprake was van bedreiging van aangeefster. Verdachte heeft bovendien geen opzet gehad op het bedreigen van aangeefster. Verdachte wilde met het plaatsen van het krantenartikel de Facebookcontacten van aangeefster op de hoogte brengen van zijn verleden met als doel om voorgoed een einde te maken aan zijn relatie met aangeefster. Concluderend heeft de verdediging bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van feit 1.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 bepleit dat er onvoldoende bewijs is voor computervredebreuk ten aanzien van de mobiele telefoon en de WhatsApp account van aangeefster. Volgens de verdediging gaat het uitsluitend om het krantenartikel dat zonder toestemming van aangeefster is verspreid dan wel geplaatst. Verdachte heeft aangevoerd dat hij het krantenbericht onder de contacten van aangeefster heeft verspreid via Messenger, een app die los staat van Facebook. Nu het verspreiden van het krantenbericht via Messenger niet ten laste is gelegd, dient vrijspraak te volgen. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat dit bericht wel op of via het Facebookaccount van aangeefster is geplaatst of verspreid, dan refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
Bewijsmiddelen [1]
Aangeefster [slachtoffer] heeft op 4 april 2020 bij de politie verklaard dat zij haar ex, [verdachte] (hierna: verdachte), op donderdag 2 april 2020 heeft medegedeeld dat ze definitief geen relatie meer met hem wilde. Daarna is zij meerdere keren gebeld en werd haar voicemail door hem ingesproken. Hij heeft haar uitgescholden en bedreigd. Zij voelde zich vanaf dat moment niet meer op haar gemak. Op 3 april 2020 werd aangeefster door een kennis gebeld die zei dat er op de oude Facebookaccount van aangeefster een verontrustend bericht geplaatst was. In dit bericht was een krantenartikel van 2 juli 2017 geplaatst met als kop: “Eis: 15 jaar voor moord op [A] .” Aangeefster belde verdachte en vroeg hem of hij de persoon was waarover in het bericht geschreven werd. Aangeefster wist niet dat verdachte iemand vermoord had. Zij schrok zich kapot en werd erg angstig van wat zij hoorde. Zij was bang dat verdachte zijn bedreigingen waar zou maken. Aangeefster heeft verder verklaard dat verdachte haar oude telefoon van haar had meegekregen om foto’s en dergelijke, die ze niet wilde kwijtraken, op een USB-stick te zetten. [2]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een keer gebruik heeft gemaakt van de telefoon van aangeefster om er in te kijken. Hij heeft verklaard dat hij een van aangeefsters Facebookaccounts heeft geopend, waar hij nog in kon. Hij heeft het artikel opgezocht waarin hij werd genoemd met de eis van 15 jaar en dit geplaatst op haar Facebook, zodat al aangeefsters contacten dit artikel konden zien. [3]
Het hiervoor genoemde krantenartikel dateert van 2 juli 2012 en heeft, voor zover van belang, de volgende inhoudt:

Eis: 15 jaar voor moord op [A]
De officier van justitie heeft maandagochtend 15 jaar geëist tegen Deventenaar [verdachte] (47) wegens moord op zijn vriendin [A] . Justitie acht moord bewezen.
Dat de 47-jarige Deventenaar [verdachte] vorig jaar maart zijn 45-jarige vriendin [A] om het leven heeft gebracht, staat buiten kijf. Hij heeft de zaak immers bekend. Anders dan de man zelf, die stelt in een opwelling te hebben gehandeld, is de officier van justitie er stellig van overtuigd dat de Deventenaar met voorbedachte rade heeft gehandeld. Dat zou van dit extreme voorbeeld van huiselijk geweld een moord maken. De eis was er maandagmorgen dan ook naar: vijftien jaar cel.”
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht gelet op bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 tenlastegelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven heeft gepleegd door een bericht te plaatsen of te verspreiden via het Facebookaccount van aangeefster met de inhoud van het hiervoor genoemde krantenartikel, verwijzend naar een eerdere veroordeling tegen verdachte. Verdachte heeft bekend dat het krantenartikel, waaruit blijkt dat tegen verdachte 15 jaar is geëist voor de dood op zijn ex-vriendin, van hem afkomstig is. De rechtbank stelt vast dat verdachte het krantenartikel heeft gedeeld vlak nadat aangeefster haar relatie met verdachte definitief had beëindigd, waarna verdachte aangeefster (in elk geval) heeft uitgescholden. De rechtbank is van oordeel dat het delen van dit krantenartikel onder deze omstandigheden, onafhankelijk van de vraag of aangeefster op de hoogte was van het verleden van verdachte, bedreigend van aard is. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met het delen van voornoemd krantenartikel aan (in ieder geval) bekenden van aangeefster in elk geval de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster zich hierdoor bedreigd zou voelen. Om die reden acht de rechtbank bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het bedreigen van aangeefster. Gelet op het voorgaande, verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging. De rechtbank acht onvoldoende bewijs voorhanden voor de andere tenlastegelegde bedreigingen.
De rechtbank is verder van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de onder 2 tenlastegelegde computervredebreuk heeft gepleegd ten aanzien van zowel het Facebookaccount als het internetgebruik via de mobiele telefoon van verdachte. Ten aanzien van het Facebookaccount acht de rechtbank bewezen dat verdachte een bericht op, of via Messenger gelinkt aan, het Facebookaccount van aangeefster heeft geplaatst en gedeeld met derden. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging dat de tenlastelegging deze gedraging van verdachte niet dekt. Ten aanzien van de telefoon overweegt de rechtbank dat verdachte heeft bevestigd dat aangeefster haar oude telefoon aan hem had gegeven met het doel dat verdachte foto’s zou veiligstellen. Door de telefoon zonder toestemming van aangeefster voor andere doeleinden te gebruiken, heeft verdachte ook ten aanzien van de geautomatiseerde inhoud van de telefoon computervredebreuk gepleegd.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op een tijdstip in de periode van 12 maart 2020 tot en met 4 april 2020 te Utrecht en/of Almelo, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een bericht te plaatsen op haar Facebook account waarin een krantenbericht met als kop "Eis: 15 jaar voor moord op [A] " is geplaatst en verwijzend naar een eerdere veroordeling tegen verdachte;
2
op tijdstippen in de periode van 12 maart 2020 tot en met 4 april 2020 te Utrecht en/of Almelo, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk in een (gedeelte van) een geautomatiseerd werk, te weten een mobiele telefoon en een Facebook account toebehorende aan [slachtoffer] , is binnengedrongen met behulp van een valse sleutel en door het aannemen van een valse hoedanigheid, te weten het onbevoegd gebruik maken van de toegangscode(s) en/of gebruikersna(a)m(en) en/of het e-mailadres(sen) en/of het/de wachtwoord(en).
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:
computervredebreuk, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte
te veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het plaatsen van het krantenartikel, dit geen feit betreft waarvoor verdachte nu al drie maanden zou moeten zitten. Volgens de raadsman bestaat er geen ruimte meer voor het opleggen van een straf die langer duurt dan de voorlopige hechtenis.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de
vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft via Facebook van zijn toenmalige vriendin een krantenartikel gedeeld met als kop: “Eis: 15 jaar voor moord op [A] ”. Uit dit artikel kon aangeefster de conclusie trekken dat verdachte, haar toenmalige vriend, zijn vorige vriendin om het leven had gebracht. De door verdachte geuite bedreiging is zeer ernstig. Verdachte heeft door dit dreigement bij aangeefster, tevens ex-vriendin van verdachte, gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht. Verdachte heeft er geen blijk van gegeven met de gevoelens van anderen rekening te hebben gehouden. Daarnaast heeft verdachte computervredebreuk gepleegd door, zonder toestemming, in de telefoon van aangeefster te kijken en via deze telefoon in te loggen op het Facebookaccount van aangeefster.
De rechtbank maakt uit het uittreksel van de justitiële documentatie van 12 juni 2020 op dat verdachte op 16 juli 2012 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar voor doodslag.
De rechtbank heeft ook gelet op het reclasseringsrapport van 12 juni 2020, opgesteld door [B] . Daaruit blijkt dat, op basis van de ontkennende houding van verdachte jegens de verdenkingen, de reclassering onvoldoende risico’s kan inschatten. Echter, bij bewezenverklaring van de tenlastelegging in combinatie met zijn delictverleden, kunnen risico's op (potentieel dodelijk) geweld niet worden uitgesloten. Indien verdachte schuldig wordt bevonden, dan adviseert de reclassering, gelet op de ernst van de verdenkingen in relatie tot zijn (delict)verleden, het NIFP een screening te laten verrichten met de bijzondere vraag of zij een dubbel- of trippelrapportage, of onderzoek in het PBC adviseren om daarmee de noodzaak van een eventuele tbs-maatregel te onderzoeken.
De rechtbank is van oordeel dat hoewel verdachte ernstige strafbare feiten heeft gepleegd, de aard en de ernst van deze feiten de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van vier maanden niet rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarbij mede gelet op de richtlijnen van het LOVS die gelden voor dergelijke feiten. De rechtbank zal daarom een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd opleggen. Rekening houdend met het strafblad van verdachte zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden opleggen. Deze straf is minder lang dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen ruimte om in deze strafzaak, zoals door de reclassering is geadviseerd, door het NIFP een screening te laten verrichten met de vraag of zij een dubbel- of trippelrapportage, of onderzoek in het PBC adviseren, maar de rechtbank begrijpt de zorgen van de reclassering en om die reden acht de rechtbank het wenselijk dat de officier van justitie deze zorgen meeneemt in het kader van eventuele voorwaarden in verband met de voorwaardelijke invrijheidsstelling en/of het eventueel wijzigingen van de bijzondere voorwaarden van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1
Benadeelde partij [slachtoffer] (ten aanzien van feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een schadevergoeding van € 243,98 gevorderd ter zake van materiële schade.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering integraal toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte met de telefoon van aangeefster het krantenartikel heeft geplaatst en dat daarnaast niet kan worden vastgesteld wat de oorzaak is van de onbruikbare telefoon van aangeefster. Nu deze vordering te ingewikkeld is voor dit strafproces moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat de telefoon van aangeefster onbruikbaar is geworden door de door verdachte gepleegde computervredebreuk. Daardoor kan de rechtbank geen causaal verband vaststellen tussen de vordering en het bewezenverklaarde feit. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij
niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.VORDERING INVRIJHEIDSTELLING

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van verdachte gedeeltelijk toe te wijzen voor een periode van 365 dagen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling dient te worden afgewezen. Subsidiair, indien de rechtbank hier anders over denkt, dient de tijd die verdachte in onderhavige strafzaak langer in de voorlopige hechtenis heeft gezeten dan de opgelegde straf, in dit kader verrekend te worden.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat bij besluit voorwaardelijke invrijheidstelling d.d. 31 oktober 2017 verdachte, met toepassing van artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 25 november 2017 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij als algemene voorwaarde gesteld dat verdachte zich gedurende de proeftijd van 1217 dagen niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, waarbij de voorwaardelijke invrijheidstelling in geval van het niet nakomen van de voorwaarden kan worden herroepen voor een periode van 1217 dagen. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbaar feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet aanleiding om de voorwaardelijke invrijheidsstelling te herroepen, zij het slechts gedeeltelijk gelet op de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de vordering van het openbaar ministerie toewijzen voor een periode van 180 dagen. De rechtbank geeft de officier van justitie in overweging om, nu verdachte langer in de voorlopige hechtenis heeft gezeten dan de vrijheidsstraf die in onderhavige zaak wordt opgelegd, hiermee in de fase van de executie in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling rekening te houden.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 57, 138ab en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden;
- beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
Benadeelde partij [slachtoffer] (ten aanzien van feit 2)
- verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
- wijst de vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe;
- gelast dat een gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten 180 dagen;
- wijst de vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor het overige af.
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mrs. J.W.B. Snijders Blok en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juli 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 maart
2020 tot en met 4 april 2020 te Utrecht en/of Almelo, althans in
Nederland,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden
toe te voegen "ik maak je langzaam dood, ik fileer je ene helft en
verbrandt de andere helft, er zijn geen regels meer, the game is on!"
en/of "ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking en/of door een bericht te plaatsen op haar Facebook account
waarin een krantenbericht met als kop "Eis: 15 jaar voor moord op
[A] " is geplaatst en/of verwijzend naar een eerdere
veroordeling tegen verdachte;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op een of meer tijstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 maart
2020 tot en met 4 april 2020 te Utrecht en/of Almelo, althans in
Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk in een (gedeelte van) een geautomatiseerd
werk, te weten een mobiele telefoon en/of een Facebook account en/of
een What's app account toebehorende aan [slachtoffer] , is
binnengedrongen met behulp van een valse sleutel en/of door het
aannemen van een valse hoedanigheid, te weten het onbevoegd gebruik
maken van de toegangscode(s) en/of gebruikersna(a)m(en) en/of het e-
mailadres(sen) en/of het/de wachtwoord(en);
( art 138ab lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, zaakregistratienummer PL0600-2020147301-3, opgemaakt door district Twente van de eenheid Oost-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 41. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pag. 3 en pag. 4.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pag. 37 en pag. 38.