Overwegingen
1. Verweerder heeft in de “Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Dronten 2019” (de beleidsregels) een normering vastgelegd voor hulp in de huishouding op grond van de Wmo. Deze normering is gebaseerd op het door KPMG Plexus en Bureau HHM opgestelde rapport “Normering van de basisvoorziening “Schoon Huis”” van 12 augustus 2016 (het KPMG-rapport).
2. De maatwerkvoorziening die verweerder aan eiseres heeft verstrekt, is als volgt opgebouwd:
-overname lichte schoonmaaktaken 30 minuten
-overname zware schoonmaaktaken 75 minuten
-overname extra taken in verband met extra bevuiling 60 minuten
-indirecte tijd 15 minuten
-wasverzorging 15 minuten
-voor- en najaarsschoonmaak (omgerekend)
15 minuten
210 minuten (=drie uur en 30 minuten)
3. Ter zitting is duidelijk geworden dat eiseres niet betwist dat verweerder de gehanteerde normtijden als uitgangspunt heeft mogen gebruiken. Zij stelt evenwel dat verweerder, gelet op haar persoonlijke omstandigheden, van de urennorm had moeten afwijken. De rechtbank bespreekt de diverse geschilpunten.
Overname lichte en zware schoonmaaktaken
4. Volgens eiseres heeft verweerder haar met betrekking tot de overname van lichte en zware schoonmaakwerkzaakheden ten onrechte geïndiceerd voor de basisnorm van 30 respectievelijk 75 minuten. Volgens eiseres heeft verweerder daarbij ten onrechte geen rekening gehouden met de specifieke omvang van haar woning. Zij voert aan dat verweerder voor veel van de diverse ruimtes in haar woning geen tijd heeft toegekend. Ook heeft verweerder, volgens eiseres, geen rekening gehouden met haar rolstoel. Het gebruik hiervan zorgt voor extra vervuiling. Verder meent eiseres dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om de mate van haar eigen kracht te onderzoeken. Eiseres stelt dat die eigen kracht ontbreekt. Het argument met betrekking tot de inwonende moeder van eiseres heeft de gemachtigde ter zitting prijsgegeven.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder en eiseres tijdens het huisbezoek van
12 maart 2019 de woonsituatie van eiseres hebben besproken. Op basis daarvan heeft verweerder de taken in het ondersteuningsplan van 12 maart 2019 vastgelegd. Dit ondersteuningsplan is namens eiseres ondertekend. Dit ondersteuningsplan geeft een afdoende realistische inventarisatie van de woning van eiseres en van de schoonmaakwerkzaamheden die moeten worden verricht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende gemotiveerd aangevoerd dat de omvang en het aantal ruimtes van haar huis van dien aard is, dat de standaardmodule van (30 + 75 =) 105 minuten in haar geval geen passende maatwerkvoorziening oplevert om de basishygiëne van haar woning te waarborgen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres evenmin gemotiveerd aangevoerd dat haar rolstoel dermate extra vervuiling veroorzaakt, dat binnen de standaardmodule de basishygiëne niet is gegarandeerd.
7. De rechtbank is verder gebleken dat verweerder wel degelijk rekening heeft gehouden met de afwezigheid van eigen kracht bij eiseres. Zo blijkt uit het routeplan van 26 november 2018 dat het afstoffen en opruimen volledig is meegenomen in de indicatie. Verder blijkt uit de afspraken in het ondersteuningsplan dat verweerder ervan uitgegaan is dat eiseres geen eigen kracht heeft en dat alle taken van haar worden overgenomen. Eiseres heeft onvoldoende gemotiveerd dat de afwezigheid van eigen kracht ertoe dient te leiden dat verweerder ten opzichte van de standaardmodule extra had moeten indiceren.
8. Uit de rechtsoverwegingen 5, 6 en 7 volgt dat de beroepsgronden van eiseres met betrekking tot de indicatie voor de overname van lichte en zware schoonmaaktaken falen.
Overname extra taken in verband met extra bevuiling
9. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte geen tijd toegekend voor haar incontinentieproblematiek. In reactie hierop heeft verweerder ter zitting toegelicht dat de beleidsregels de mogelijkheid bieden om extra tijd toe te kennen bij structurele extra bevuiling ten gevolge van ernstige objectiveerbare beperkingen. Verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt door voor eiseres 60 minuten te indiceren: 30 minuten voor incontinentie en 30 minuten voor extra knoeien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit afdoende onderbouwd. De beroepsgrond dat er geen tijd in verband met de incontinentie van eiseres is toegekend, faalt dan ook.
10. Vanwege de extra vervuiling als gevolg van de incontinentieproblematiek, stelt eiseres dat er meerdere zorgmomenten per week zijn. Dit leidt er volgens eiseres toe dat er ook meer momenten van indirecte tijd zijn. Met de huidige indicatie van vijftien minuten aan indirecte tijd, kan de hulp in feite maar één keer per week langskomen. Verweerder heeft daarom te weinig extra indirecte tijd geïndiceerd, aldus eiseres.
11. Verweerder heeft toegelicht dat de toegekende tijd voor de overname extra taken in verband met extra bevuiling (30 minuten voor extra knoeien) en voor indirecte tijd (vijftien minuten) slechts indicaties betreffen. De zorgverlener staat het vrij om flexibel om te gaan met die tijdsindicaties, afhankelijk van de wensen en behoeften van de cliënt. Volgens verweerder komt het voor dat tijd die is toegekend voor extra knoeien niet volledig wordt gebruikt en dus “overblijft”. In het geval vijftien minuten per week voor indirecte tijd te weinig is, dan kan de zorgverlener die overgebleven tijd voor extra knoeien gebruiken om het geheel aan benodigde werkzaamheden te verrichten. Zo kan de zorgverlener “spelen” met de totaal geïndiceerde tijd. Verweerder geeft aan dat hij van de zorgverlener nimmer heeft vernomen dat de totaal toegekende tijd voor eiseres structureel onvoldoende is.
12. De rechtbank volgt verweerder op dit punt. Verweerder heeft voldoende onderzoek gedaan en afdoende gemotiveerd dat in het geval van eiseres volstaan kan worden met vijftien minuten per week aan indirecte tijd. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat deze indicatie niet adequaat is. De beroepsgrond faalt dus.
Wasverzorging
13. Volgens eiseres heeft verweerder haar ten onrechte opgedragen de was via de algemene voorziening te regelen. Hierdoor krijgt eiseres te maken met een oneigenlijke stapeling van kosten.
14. Deze beroepsgrond slaagt niet. Er is immers geen sprake van een situatie waarin verweerder eiseres naar de algemene voorziening was heeft verwezen. Een deel van de werkzaamheden die de was betreffen, doet eiseres zelf. Zij heeft een indicatie van vijftien minuten gekregen voor de werkzaamheden die zij in dit verband niet zelf kan uitvoeren.
15. Eiseres voert aan dat verweerder haar extra tijd had moeten toekennen voor het doen van de afwas en het opruimen. Volgens eiseres heeft verweerder in dit verband niet onderzocht of er bij haar al dan niet sprake is van eigen kracht.
16. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit er geen blijk van geeft dat verweerder op deze door eiseres aangevoerde aspecten is ingegaan. In zoverre kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren, omdat verweerder dit gebrek alsnog heeft hersteld en het aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet in haar belang is geschaad.Ter zitting heeft verweerder namelijk afdoende toegelicht dat eiseres zelf de afwas doet en dat zij de vaat ook zelf opruimt. Zij heeft hierbij geen extra hulp nodig en daarom is voor deze werkzaamheden geen extra tijd geïndiceerd. De rechtbank volgt verweerder hierin. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende onderbouwd dat het voor haar eigenlijk onverantwoord is om deze werkzaamheden te doen en dat zij, door dit toch te doen, over haar grenzen gaat. De beroepsgrond slaagt dus niet.
De proceskostenveroordeling in bezwaar
17. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd om de proceskosten die zij in de bezwaarfase heeft gemaakt te vergoeden.
18. Kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen als gevolg van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.Dit betekent dat de verplichting tot vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase beperkt is tot gevallen waarin het bestuursorgaan in het primaire besluit verwijtbare inhoudelijke fouten heeft gemaakt. Als de onjuistheid van het besluit te wijten is aan de belanghebbende, bestaat er geen recht op vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase.
19. De rechtbank stelt het volgende vast. Eiseres heeft op 6 augustus 2018 een melding voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo gedaan. Van de zijde van eiseres is de benodigde informatie niet aangeleverd en zodoende is deze melding niet gevolgd door een aanvraag. Op 25 oktober 2018 heeft eiseres een spoedmelding voor een maatwerkvoorziening ingediend. Verweerder is wederom direct in contact getreden met eiseres om informatie te verkrijgen over de feitelijke achtergrond van de spoedmelding en de aard en omvang van de verzochte voorziening. Ondanks herhaaldelijk aandringen door verweerder, is zijdens eiseres ook toen de benodigde informatie niet geleverd. Vervolgens is namens eiseres gesteld dat de spoedmelding op 31 januari 2019 was omgezet in een aanvraag. Door de aanhoudende miscommunicatie heeft verweerder de formele procedure losgelaten en heeft hij in het belang van eiseres deze aanvraag in behandeling genomen, hoewel verweerder nog steeds niet over de benodigde informatie beschikte. Ook speelde voor verweerder mee dat hij door eiseres op 1 maart 2019 in gebreke was gesteld. Uiteindelijk heeft verweerder op 14 maart 2019 het primaire besluit genomen.
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het belang van eiseres en door de procedurele gang van zaken gedwongen, dit primaire besluit genomen. In de bewaarfase, toen verweerder uiteindelijk wél beschikte over de benodigde informatie, is verweerder gebleken dat de voorziening die bij het primaire besluit was toegekend ontoereikend was. Dit heeft vervolgens bij het bestreden besluit geresulteerd in een aanpassing van de voorziening. Daarmee heeft verweerder te kennen gegeven dat het primaire besluit onjuist was. De rechtbank komt evenwel niet tot het oordeel dat verweerder in het primaire besluit verwijtbare inhoudelijke fouten heeft gemaakt. De onjuistheid van het primaire besluit komt naar het oordeel van de rechtbank namelijk voor rekening van de zijde van eiseres. Doordat van haar zijde lange tijd is nagelaten om de benodigde informatie te verschaffen, is het voor verweerder niet mogelijk geweest om tijdig en gericht onderzoek te doen naar aanleiding van de spoedmelding van 25 oktober 2018. Daar komt bij dat verweerder door eiseres min of meer voor het blok gesteld werd, toen zij plots stelde dat haar spoedmelding op 31 januari 2019 was omgezet in een aanvraag en zij vervolgens een beslissing afdwong door het indienen van een ingebrekestelling. In weerwil van de geldende Wmo-procedure en op basis van onvoldoende onderzoek, maar wél in het belang van eiseres, is verweerder er toen toe overgegaan om een primair besluit te nemen. De rechtbank kan de werkwijze van verweerder billijken, gelet op de geschetste omstandigheden van dit geval. Verweerder heeft daarom terecht ervan afgezien om de proceskosten te vergoeden die eiseres in de bezwaarfase heeft gemaakt. Deze beroepsgrond faalt dan ook.
21. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Omdat de rechtbank een motiveringsgebrek heeft geconstateerd, is er wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in de beroepsfase heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Om diezelfde reden bepaalt de rechtbank ook dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 47,-- vergoedt.