ECLI:NL:RBMNE:2020:2919
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde waarde onroerende zaak; WOZ-waarde; bewijsvoering heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor de WOZ. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning, gelegen in Utrecht, vastgesteld op € 251.000 per 1 januari 2018. Eiser, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en stelde dat de waarde te hoog was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde. Eiser had een eigen verkoopcijfer uit 2017 ingebracht als argument voor een lagere waarde, maar de rechtbank oordeelde dat dit verkoopcijfer niet geschikt was voor de waardebepaling, omdat het te ver van de waardepeildatum lag en niet marktconform was. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aan zijn bewijslast had voldaan door een taxatiematrix over te leggen die de waarde van de woning onderbouwde met vergelijkingsobjecten. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van eiser niet voldoende onderbouwd was en dat de vastgestelde waarde niet hoger was dan de waarde in het economisch verkeer. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.