ECLI:NL:RBMNE:2020:2904

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
C/26/456298 / FO RK 18-421
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en omgangsregeling in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 juli 2020 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure tussen de vader en de moeder van een minderjarige. De vader heeft verzocht om een omgangsregeling met zijn kind, dat bij de moeder woont. De moeder is het niet eens met dit verzoek. De kinderrechter heeft eerder op 4 maart 2020 de beslissing op het verzoek van de vader uitgesteld in afwachting van statusvoorlichting en het opstarten van de omgang. De kinderrechter heeft op 13 juli 2020 de zaak opnieuw besproken, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de vader een verzoek tot ondertoezichtstelling mag indienen, ondanks dat de Raad voor de Kinderbescherming niet tot indiening van een verzoek is overgegaan. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de identiteitsontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd, omdat er nog geen statusvoorlichting heeft plaatsgevonden. De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling, met ingang van 14 juli 2020 tot 14 april 2021, en heeft een voorlopige omgangsregeling vastgesteld. De omgangsregeling houdt in dat de minderjarige contact heeft met de vader op momenten en onder voorwaarden die door de gecertificeerde instelling worden bepaald.

De kinderrechter heeft benadrukt dat eerst statusvoorlichting moet plaatsvinden voordat er een definitieve omgangsregeling kan worden vastgesteld. De kinderrechter heeft de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling noodzakelijk geacht om ervoor te zorgen dat de minderjarige zo snel mogelijk statusvoorlichting krijgt en het contact met de vader kan worden opgebouwd. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/456298 / FO RK 18-421 (omgang)
C/16/505840 / JE RK 20-1428 (ondertoezichtstelling)
Beschikking van 14 juli 2020
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. A.P. van Stralen,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. S. Makhloufi.

1.De procedure

1.1.
De kinderrechter heeft op 4 maart 2020 de beslissing op het verzoek van de vader uitgesteld in afwachting van statusvoorlichting en het opstarten van de omgang.
1.2.
De kinderrechter heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier van de vader van 1 juni 2020;
  • de brief van de moeder van 4 juni 2020 met bijlage;
  • de fax van de vader van 5 juni 2020;
  • de brief van de moeder van 2 juli 2020 met bijlagen;
  • het aanvullend verzoekschrift van de vader, binnengekomen op 6 juli 2020;
  • het verweerschrift op het aanvullend verzoek van de moeder, binnengekomen op
13 juli 2020.
1.3.
De zaak is opnieuw besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
13 juli 2020. Daarbij waren de ouders met hun advocaten aanwezig en mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
1.4.
Tijdens de zitting heeft de kinderrechter afgesproken dat de advocaten op
14 juli 2020 naar de griffie van de rechtbank mogen bellen voor de beslissing.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Zij hebben samen een kind:
-
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] .
[voornaam van minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
De moeder heeft alleen het gezag over [voornaam van minderjarige] . Dat betekent dat de moeder alleen de belangrijke beslissingen over hem kan nemen.
2.4.
De vader verzoekt de rechtbank een omgangsregeling vast te stellen. De moeder is het daar niet mee eens.
2.5.
De rechter heeft eerder de beslissing uitgesteld (beschikking van 4 maart 2020) en geoordeeld dat de moeder [voornaam van minderjarige] half maart 2020 statusvoorlichting moet geven en dat de omgang met de vader eind maart 2020 moet worden opgestart.
2.6.
De vader heeft vervolgens zijn verzoek aangevuld, in die zin dat hij vraagt de moeder te veroordelen om [voornaam van minderjarige] statusvoorlichting te geven en daarnaast een informatie- en omgangsregeling vast te stellen op straffe van een dwangsom. Verder vraagt de vader [voornaam van minderjarige] onder toezicht te stellen.
2.7.
De moeder vindt dat deze verzoeken moeten worden afgewezen.

3.De beoordeling

De ondertoezichtstelling
3.1.
De kinderrechter zal [voornaam van minderjarige] onder toezicht stellen van de gecertificeerde instelling [instelling 1] , met ingang van 14 juli 2020 tot 14 april 2021. De kinderrechter zal toelichten waarom zij deze beslissing neemt.
3.2.
De kinderrechter kan een minderjarig kind op grond van de wet onder toezicht stellen op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. Een ouder kan alleen een verzoek indienen als de Raad voor de Kinderbescherming niet tot indiening van een verzoek overgaat. [1] Anders dan de moeder, vindt de kinderrechter dat de vader in dit geval een verzoek mag doen.
3.3.
De vader heeft namelijk op 6 juni 2020 via zijn advocaat aan de Raad gevraagd om beschermingsonderzoek te doen en een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen bij de kinderrechter. De Raad heeft hier kennelijk niet op gereageerd om te laten weten dat de vader de Raad niet rechtstreeks kan benaderen. En dat hij in plaats daarvan bijvoorbeeld een melding had moeten doen bij [instelling 2] . De vader heeft vervolgens op 8 juli 2020 aan de kinderrechter verzocht om [voornaam van minderjarige] onder toezicht te stellen.
3.4.
Daarnaast heeft de Raad in 2018 in dit dossier al een onderzoek verricht en destijds niet om een ondertoezichtstelling verzocht. De Raad heeft toen geadviseerd de beslissing op het verzoek van de vader over de omgang uit te stellen voor zes maanden zodat kan worden gewerkt aan de randvoorwaarden voor contact tussen [voornaam van minderjarige] en de vader. Die randvoorwaarden zijn volgens de Raad statusvoorlichting, zodat [voornaam van minderjarige] weet wie zijn vader is, inzicht op de gedragsproblematiek van [voornaam van minderjarige] , psycho-educatie voor de vader en begeleiding van de moeder bij haar persoonlijke problematiek zodat zij zich kan openstellen voor contact tussen [voornaam van minderjarige] en de vader.
3.5.
De Raad heeft tijdens de zitting aangeboden opnieuw een (kort) onderzoek te doen. De kinderrechter vindt een nader onderzoek door de Raad echter niet nodig om een beslissing te kunnen nemen. Aan de wettelijke vereisten voor het uitspreken van een ondertoezichtstelling is voldaan. [2] De identiteitsontwikkeling van [voornaam van minderjarige] wordt ernstig bedreigd. Bijna twee jaar na het Raadsonderzoek en twee beschikkingen van de kinderrechter later heeft er nog geen statusvoorlichting plaatsgevonden. [voornaam van minderjarige] weet dus nog steeds niet wie zijn vader is en ook is er geen contact geweest. Dit terwijl het volgens de stukken van de hulpverlening van de moeder op zich goed gaat in het gezin.
3.6.
Duidelijk is dan ook dat het de moeder in het vrijwillig kader niet lukt om de bedreiging weg te nemen. De kinderrechter vindt de betrokkenheid van een GI nodig om ervoor te zorgen dat [voornaam van minderjarige] zo snel mogelijk statusvoorlichting krijgt en het contact met de vader kan worden opgebouwd. De GI kan in de gaten houden wat ieder nodig heeft om tot een duurzaam contact tussen [voornaam van minderjarige] en de vader te komen. De kinderrechter vindt een periode van 12 maanden hierbij passend.
De omgangsregeling
3.7.
De kinderrechter stelt een voorlopige omgangsregeling vast, die inhoudt dat de [voornaam van minderjarige] contact heeft met de vader op momenten en onder de voorwaarden te bepalen door de GI. De verdere beslissing wordt aangehouden tot
1 maart 2021in afwachting van de uitkomst van de betrokkenheid van de GI.
3.8.
De kinderrechter heeft al eerder - in eerdere beschikkingen – gezegd dat er contact moet komen tussen [voornaam van minderjarige] en de vader. Zij vindt echter een concrete omgangsregeling op dit moment nog niet toewijsbaar. Eerst moet [voornaam van minderjarige] statusvoorlichting krijgen en pas dan kan het contact met de vader worden opgebouwd. De GI is in staat dit proces van statusvoorlichting en opbouw van de omgang te begeleiden. Uit de stukken blijkt namelijk dat volstaan kan worden met WMO hulp voor de moeder, en de GI is meer gespecialiseerd. De kinderrechter gaat er vanuit dat [voornaam van minderjarige] in september statusvoorlichting heeft gehad en dat die maand de eerste contacten met de vader worden gepland. Als die contacten een tijd lopen, kan worden gekeken welke definitieve omgangsregeling met de vader het meest in het belang van [voornaam van minderjarige] is.

4.De beslissing

De kinderrechter:
4.1.
stelt [voornaam van minderjarige] onder toezicht van [instelling 1] , met ingang van 14 juli 2020 tot 14 april 2021;
4.2.
stelt een voorlopige omgangsregeling vast tussen de vader en [voornaam van minderjarige] , die inhoudt dat [voornaam van minderjarige] contact heeft met de vader op momenten en onder de voorwaarden te bepalen door de GI;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan tot
1 maart 2021, in afwachting van de uitkomst van de betrokkenheid van de GI, met het verzoek aan de advocaten om tijdig voor die datum te laten weten:
  • of meer uitstel nodig is en zo ja, voor hoe lang;
  • of een nieuwe zitting nodig is en zo ja op welke datum zij en de ouders verhinderd zijn voor een zitting;
  • of de kinderrechter een beslissing kan nemen zonder nieuwe zitting.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2020 door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 juli 2020

Voetnoten

1.Artikel 1:255 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.