ECLI:NL:RBMNE:2020:2900

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
16-207167-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking aan het ouderlijk gezag van minderjarige kinderen door vader naar Syrië

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zijn minderjarige kinderen, een dochter geboren in 2005 en een zoon geboren in 2009, heeft onttrokken aan het ouderlijk gezag van hun moeder. De verdachte heeft de kinderen in de periode van 17 juni 2019 tot en met 25 augustus 2019 meegenomen naar Syrië zonder toestemming van de moeder. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 28 november 2019, 6 februari 2020 en 9 juli 2020, waarbij de verdachte in persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.G.D. Rutten. De officier van justitie, mr. G.A. Hoppenbrouwers, heeft de vordering ingediend en de rechtbank heeft kennisgenomen van de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman. De tenlastelegging is als bijlage aan het vonnis gehecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. De rechtbank heeft de verklaringen van de moeder, die als aangeefster fungeerde, beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de onttrekking aan het ouderlijk gezag, zij het voor een kortere periode dan ten laste gelegd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het onttrekken van zijn kinderen aan het gezag van hun moeder en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte, en heeft besloten dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-207167-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats] (Syrië),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
thans verblijvende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2019, 6 februari 2020 en 9 juli 2020. De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 juli 2020. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Hilversum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.A. Hoppenbrouwers, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
zijn minderjarige kinderen, te weten zijn dochter [dochter] (geboren [2005] ) en zijn zoon [zoon] (geboren op [2009] ) in de periode van 17 juni 2019 tot en met 25 augustus 2019 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland en/of Turkije, althans Syrië, heeft onttrokken aan het ouderlijk gezag van hun moeder, [aangeefster] , terwijl [zoon] toen jonger dan twaalf jaren oud was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, zij het voor een kortere periode dan ten laste gelegd, namelijk voor de periode van 18 augustus tot en met 25 augustus 2019.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Primair stelt hij zich op het standpunt dat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, gelet op de ten laste gelegde periode. Subsidiair heeft de raadsman van verdachte zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de moeder en tevens aangeefster, [aangeefster] , niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat zij aantoonbaar onbetrouwbare verklaringen heeft afgelegd. Aangezien het dossier voornamelijk bestaat uit verklaringen van aangeefster, dan wel verklaringen die zijn te herleiden tot aangeefster als bron, is sprake van onvoldoende bewijs, zodat eveneens vrijspraak van verdachte dient te volgen. Meer subsidiair heeft de raadsman van verdachte een strafmaatverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zij het voor een kortere duur dan ten laste gelegd, op grond van de volgende feiten en omstandigheden uit de wettige bewijsmiddelen. [1]
Op 25 augustus 2019 trof de politie de taalcoach van aangeefster, [getuige] , bij de woning van aangeefster. Zij verklaarde dat:
- zij en aangeefster bang zijn dat verdachte de oudste kinderen heeft ontvoerd naar Syrië;
- verdachte heeft aangegeven dat hij ook de jongste dochter mee gaat nemen naar Syrië. [2]
Aangeefster verklaarde dat zij zaterdagavond 24 augustus 2019 gebeld werd door haar dochter en dat haar dochter helemaal overstuur was en behoorlijk aan het huilen was:
- verdachte had tegen haar en haar broertje gezegd naar Nederland te reizen om ook hun zusje op te halen;
- de kinderen meerdere malen hebben aangegeven terug naar Nederland te willen maar dat verdachte dat niet wil. [3]
Aangeefster verklaarde dat zij op 25 augustus 2019 nogmaals telefonisch contact met haar dochter heeft gehad om na te gaan of het klopt dat verdachte onderweg was naar Nederland;
- ze hoorde dat haar dochter dit bevestigde en dat ze behoorlijk overstuur was en aan het huilen was; [4]
- haar dochter aan verdachte gevraagd heeft of ze mee terug naar Nederland mocht;
- dat dit van verdachte niet mocht en dat ze bij de familie in Syrië moesten blijven;
- haar dochter vertelde dat verdachte zou reizen via Libanon en Frankrijk en dan naar Nederland en dat hij 25 augustus 2019 zou aankomen op de Luchthaven van Eindhoven. [5]
Op 25 augustus 2019 doet aangeefster ( [aangeefster] ) aangifte van onttrekking aan het ouderlijk gezag van hun twee minderjarige kinderen: [dochter] , geboren op [2005] en [zoon] , geboren op [2009] . [6]
Uit onderzoek door de politie blijkt dat verdachte op de passagierslijst staat van Transavia voor de vlucht komende vanuit Nice en welke zou landen om 22.50 uur op Eindhoven. [7]
Bewijsoverweging
Uit het dossier volgt dat aangeefster in eerste instantie op de hoogte was van het feit dat verdachte met de minderjarige [dochter] en [zoon] naar Syrië was gegaan (zie proces-verbaal van bevindingen van 4 februari 2020 (vertaalde WhatsApp gesprekken), p. 324 in samenhang met bijlage p. 328 en p. 340). Uit het dossier volgt echter ook dat de bedoeling was dat dit tijdelijk was, voor vakantie, althans in ieder geval voordat de school weer zou beginnen (zie onder meer het proces-verbaal van bevindingen van 28 augustus 2019, p. 28).
Toen aangeefster van haar kinderen begreep dat zij terug wilden naar Nederland, maar dat zij nog steeds in Syrië waren en dat verdachte ondertussen in zijn eentje naar Nederland terugkwam, terwijl hij de kinderen in Syrië achterliet, en bovendien van plan was om ook het jongste kind op te halen en naar Syrië te brengen, raakte zij in paniek en heeft zij aangifte gedaan. Dit was immers niet volgens de afspraak die zij samen hadden gemaakt. Uit deze omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank een terechte vrees van aangeefster dat verdachte, zonder haar toestemming, de kinderen (voorgoed) in Syrië wilde laten blijven en daarmee dat hij vanaf dat moment zonder haar toestemming handelde en zich schuldig maakte aan onttrekking van de kinderen aan haar gezag.
Verweer van de raadsman: verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangeefster niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat aangeefster op een aantal punten aantoonbaar onjuist heeft verklaard.
Hoewel de rechtbank hiervoor ook aanwijzingen ziet, geldt dit niet voor alles wat aangeefster heeft verklaard. De rechtbank heeft alleen die verklaringen van aangeefster gebruikt die tevens door ander, objectief bewijs, worden ondersteund.
Immers, dat verdachte in zijn eentje onderweg naar Nederland was, blijkt uit onderzoek van de politie (zie het proces-verbaal van bevindingen van 28 augustus 2019, p. 31): verdachte stond op de passagierslijst van Transavia voor de vlucht van Nice naar Eindhoven op 25 augustus 2019, alwaar hij ook is aangekomen en vervolgens aangehouden. En dat het niet de bedoeling was dat de kinderen in Syrië zouden blijven, blijkt onder meer uit de gesprekken tussen verdachte en de kinderen (zie proces-verbaal van bevindingen van 1 november 2019, p. 267-268 met bijlage p. 280 en 281): [dochter] zegt tegen verdachte dat zij terug naar Nederland willen komen; verdachte zegt tegen [dochter] dat zij niet mogen vertrekken; [dochter] zegt dat zij niet meer hier willen blijven en dat zij de school gaan missen; verdachte zegt dat zij daar (de rechtbank begrijpt: in Syrië) naar school zullen gaan; [dochter] zegt dat zij in Nederland naar school wil gaan. Verdachte wordt boos en zegt dat hij eerst vrij moet komen.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman van verdachte.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zij het voor een kortere periode dan ten laste is gelegd. Nu uit het dossier volgt dat verdachte in eerste instantie met toestemming van aangeefster met de kinderen naar Syrië is vertrokken en pas kort voordat aangeefster op 25 augustus 2019 aangifte doet bij haar het besef is gekomen dat verdachte de kinderen in Syrië wil laten blijven, hetgeen tegen haar wil is, heeft pas vanaf dat moment, de rechtbank stelt vast op 24 augustus 2019, de daadwerkelijke onttrekking van het gezag plaats gevonden. De rechtbank zal derhalve de ten laste gelegde periode verkorten tot 24 en 25 augustus 2019.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 24 augustus 2019 tot en met 25 augustus 2019 te Syrië, opzettelijk twee minderjarigen, te weten
- zijn dochter [dochter] , geboren op [2005] en
- zijn zoon [zoon] , geboren op [2009]
(telkens) heeft onttrokken aan het wettig over hen gesteld gezag van degene die dit des bevoegd (mede) over hen uitoefende, terwijl die [zoon] beneden de twaalf jaren oud was, immers heeft hij die [dochter] en [zoon] meegenomen naar Syrië en aldaar gehouden zonder toestemming van hun moeder [aangeefster] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag
en
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen hogere gevangenisstraf moet worden opgelegd dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd: Verdachte is sinds 10 februari 2020 geschorst onder voorwaarden. Sinds die tijd heeft hij zich keurig gehouden aan de voorwaarden. Bovendien is op dit moment sprake van een ondertoezichtstelling van de kinderen en is de hulpverlening in dat kader met het gezin aan het bekijken wat hun plannen voor de toekomst zijn. Verdachte dient daarbij uiteraard nauw betrokken te worden en aanwezig te zijn, zodat een detentie zeer ongewenst en onpraktisch zou zijn. Het is niet in het belang van de kinderen als verdachte opnieuw naar de gevangenis wordt gestuurd, aldus de raadsman.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van zijn minderjarige dochter [dochter] en zijn minderjarige zoon [zoon] aan het gezag van hun moeder, aangeefster [aangeefster] . Door aldus te handelen heeft hij aangeefster, hun moeder, in grote bezorgdheid en angst achtergelaten. Dit betreft een ernstig feit dat, mede gelet op de overige omstandigheden, een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf rechtvaardigt.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 juni 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het reclasseringsrapport van 25 november 2019, opgemaakt door M. Vogelpoel, reclasseringswerker. Uit dit rapport volgt dat de reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke (gevangenis)straf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden: een meldplicht en zich houden aan afspraken en aanwijzingen die (reeds betrokken) hulpverlenende instanties rondom zijn gezin geven. Uit het voortgangsverslag toezicht van 7 juli 2020 blijkt dat inmiddels een ondertoezichtstelling van de kinderen is uitgesproken en dat de hulpverlening in het gezin aan de slag is gegaan.
De rechtbank neemt het rapport en het verslag mee in haar overwegingen.
De straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. In deze zaak gaat het voorts om twee kinderen, waarvan één jonger dan twaalf jaar was ten tijde van het ten laste gelegde. Nu de rechtbank het ten laste gelegde voor de duur van een aanzienlijk kortere periode bewezen acht dan de officier van justitie heeft gevorderd, komt de rechtbank ook tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist.
Daarnaast houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat de onttrekking aan het ouderlijk gezag ook na de ten laste gelegde periode heeft voortgeduurd, omdat verdachte ook na zijn aanhouding op 25 augustus geen openheid van zaken heeft gegeven over de verblijfplaats van de kinderen. Ook houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte zelf ook aantoonbaar onjuiste verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft hij tegenover de Nederlandse overheid en instanties gelogen over de plek waar de kinderen heen zouden gaan (Turkije in plaats van Syrië) en wat de reden van hun vertrek was.
De rechtbank is – alles overwegende – van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Dit betekent dat de op te leggen gevangenisstraf lager is dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Dat brengt mee dat verdachte niet opnieuw de gevangenis in hoeft.
De rechtbank ziet, in afwijking van het advies van de reclassering, geen aanleiding om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. De belangen van de kinderen worden op dit moment voldoende beschermd door de ondertoezichtstelling en de bij het gezin betrokken hulpverlening.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 57 en 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 5 maanden;
- beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, voorzitter, mrs. E.W.A. Vonk en C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 juli 2020.
mr. C.S.K. Fung Fen Chung is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 juni 2019 tot en met 25
augustus 2019 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, en/of te Turkije en/of Syrië, opzettelijk twee minderjarigen, te weten
- zijn dochter [dochter] , geboren op [2005] en/of
- zijn zoon [zoon] , geboren op [2009]
(telkens) heeft onttrokken aan het wettig over haar/hem/hen gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar/hem/hen uitoefende, terwijl die [zoon] beneden de twaalf jaren oud was, immers heeft hij die [dochter] en/of [zoon] meegenomen naar Turkije en/of Syrië en/of aldaar gehouden zonder toestemming van haar/zijn/hun moeder [aangeefster] ;
(Artikel art 279 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna (en hiervoor) wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2019254781, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 301. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
2.Een proces-verbaal van bevindingen van 25 augustus 2019, p. 13.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 25 augustus 2019, p. 14.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 25 augustus 2019, p. 14.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 25 augustus 2019, p. 15.
6.Een proces-verbaal aangifte van [aangeefster] van 25 augustus 2019, p. 4.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van 28 augustus 2019, p. 31.