ECLI:NL:RBMNE:2020:290

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
C/16/493996 / FO RK 19-1863
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Nederlandse rechter in familierechtelijke geschillen met internationale elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader en een moeder over de zorgregeling en hoofdverblijfplaats van hun kinderen. De vader, woonachtig in Nederland, heeft verzocht om een wijziging van de woonplaats van de kinderen naar Nederland, terwijl de moeder in Engeland woont. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om de verzoeken van de vader te behandelen, omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen nog in Engeland is. De rechtbank baseert zich op artikel 8 van de Verordening Brussel II bis, die bepaalt dat de rechtbank van de lidstaat waar de kinderen hun gewone verblijfplaats hebben bevoegd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen tijdelijk in Nederland verblijven, maar dat hun gewone verblijfplaats nog steeds in Engeland is, zoals bevestigd door eerdere Engelse rechterlijke uitspraken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen spoedmaatregel nodig is, aangezien de Raad voor de Kinderbescherming geen acute dreiging voor de kinderen heeft vastgesteld. De rechtbank verklaart zich wel bevoegd om de verzoeken van de vader te behandelen die betrekking hebben op het gezamenlijk gezag en de nationaliteit van de kinderen. De behandeling van deze verzoeken is aangehouden tot een latere datum, waarbij de moeder de gelegenheid krijgt om schriftelijk te reageren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers:
C/16/493996 / FO RK 19-1863 provisionele voorzieningen
C/16/493994 / FO RK 19-1861 geschillenregeling
C/16/493991 / FO RK 19-1860 hoofdverblijfplaats
C/16/493995 / FO RK 19-1862 zorgregeling
Beschikking van 16 januari 2020
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente Utrechtse Heuvelrug,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. van Embden,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats 2] , Engeland,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat M.T.N. Whiterod,
met als belanghebbende
Manchester City Council,
gevestigd te Manchester, Engeland,
hierna te noemen: de MCC,
advocaat mr. H.P. Scheer.
Op grond van artikel 810 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de Raad voor de Kinderbescherming als adviserend orgaan bij de zitting aanwezig.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vader, met producties, ingediend op 18 december 2019;
  • het F-formulier van 23 december 2019 van de vader, met productie;
  • het verweerschrift van de MCC, met producties, ingediend op 16 januari 2020;
  • het faxbericht van 16 januari 2020 van de moeder, met productie.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 16 januari 2020. Hierbij waren aanwezig:
  • de vader met zijn advocaat,
  • de advocaat van de moeder,
  • de advocaat van de MCC,
  • mevrouw [A] , de heer [B] en mevrouw [C] , namens de Raad voor de Kinderbescherming, locatie [plaatsnaam] (hierna: de Raad),
  • de heer [D] , namens Samen Veilig Midden-Nederland (als informant),
  • mevrouw [E] , de echtgenote van de vader.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader nog pleitaantekeningen overgelegd.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad.
2.2.
De kinderen van partijen zijn:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2016 te [geboorteplaats 1] , Groot-Brittannië,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 1] 2016 te [geboorteplaats 1] , Groot-Brittannië.
2.3.
Partijen zijn naar Engels recht gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. Dit betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over de kinderen nemen.
2.4.
De vader woont in Nederland en de moeder woont in Engeland.
2.5.
De kinderen woonden tot eind april 2019 bij de moeder in Engeland.
Bij beslissing van 3 mei 2019 heeft de Family Court te Manchester de kinderen onder toezicht gesteld van de MCC en zijn de kinderen uit huis geplaatst bij de vader.
Bij beslissing van 26 juni 2019 heeft de Engelse rechter beslist dat de kinderen tijdelijk, tot het einde van de procedure, met de vader mee naar Nederland mogen.
De kinderen wonen sinds 28 juni 2019 bij de vader (en zijn echtgenote) in Nederland.
2.6.
Bij beslissing van 19 december 2019 heeft de Engelse rechter een nieuwe zorgregeling vastgesteld, om de mogelijkheden voor terugplaatsing van de kinderen bij de moeder te onderzoeken. Volgens deze regeling zullen de kinderen van 28 december 2019 tot 11 januari 2020 en van 25 januari 2020 tot 15 februari 2020 bij de moeder in Engeland verblijven. De vader is deze regeling niet nagekomen, waarna de Engelse rechter op 8 januari 2020 heeft beslist dat de kinderen onrechtmatig in Nederland worden gehouden en dat de kinderen worden teruggeplaatst bij de moeder in Engeland. De vader is opgedragen om de kinderen op 10 januari 2020 naar Engeland te brengen, maar de vader heeft dit niet gedaan.
2.7.
De vader heeft de Nederlandse nationaliteit. De moeder heeft de Engelse nationaliteit. De kinderen hebben de Engelse nationaliteit en (verkrijgen) de Nederlandse nationaliteit.

3.Verzoeken

3.1.
Het gaat in deze zaak om de volgende verzoeken:
De vader heeft in de provisionele voorzieningenprocedure gevraagd:
1. een onderzoek te gelasten door de Raad voor de Kinderbescherming naar:
o woonplaats wijziging van de kinderen naar Nederland bij de vader,
o veiligheid leefomgeving van de moeder,
o ontwikkelingsachterstand van de kinderen*;
2. een onderzoek te gelasten door een onafhankelijke orthopedagoog, gespecialiseerd in de leeftijd van de kinderen, naar de opgelopen schade en de ontwikkelingsachterstand van de kinderen*;
3. de kinderen voor de duur van de bodemprocedure en alle uit te voeren onderzoeken (door de Raad en verdere deskundigen) bij de vader in Nederland te laten wonen;
4. de geldende contactregeling – tot aan de definitieve regeling – te wijzigen dat voor de duur van de bodemprocedure de kinderen om de maand naar Engeland reizen met de vader voor een bezoek van 2 dagen aan de moeder, waarbij de kinderen bij de vader overnachten, en dat de andere maand de moeder naar Nederland reist voor een bezoek van de kinderen van 2 dagen, waarbij de kinderen bij de vader overnachten.
De vader heeft in de bodemprocedure gevraagd:
de woonplaats van de kinderen te wijzigen naar Nederland op het adres van de vader;
te verklaren voor recht dat de vader ook gezag heeft volgens het Nederlandse recht en de griffier te gelasten dit op te nemen in het gezagsregister;
een zelfstandig onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten;
de moeder te gelasten mee te werken dat de kinderen ook de Nederlandse nationaliteit kunnen krijgen;
te bepalen dat de zorgregeling en informatieregeling zoals beschreven in de nrs. 58 en 59 van het verzoekschrift zullen gelden;
de moeder te veroordelen tot medewerking aan de zorgregeling zoals verzocht, één en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de moeder weigert uitvoering te geven aan de zorgregeling;
de vader toestemming te geven voor de inschakeling van de sterke arm van politie en justitie in geval van niet nakomen van de zorgregeling door de moeder.
Als toelichting heeft de vader naar voren gebracht dat hij grote zorgen heeft over het welzijn van de kinderen, als ze bij hun moeder zijn. Het ging niet goed met de kinderen toen ze zijn weggehaald bij de moeder. Daarbij hebben de kinderen zich goed ontwikkeld in het gezin van de vader en zijn partner. De kinderen hebben het naar hun zin. Een plotselinge terugkeer van de kinderen naar de moeder is niet in hun belang. Verder heeft de vader op de zitting verteld dat hij niet heeft bedoeld tegen de regels van de Engelse rechter in te gaan. Hij heeft slechts het welzijn van zijn kinderen voor ogen gehad.
3.2.
De moeder en de MCC hebben zich op het standpunt gesteld dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van de verzoeken van de vader kennis te nemen. Volgens hen is de Engelse rechter bevoegd (gebleven) om beslissingen ten aanzien van de kinderen te nemen.

4.Beoordeling

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter

Verzoeken ten aanzien van (een onderzoek naar) de hoofdverblijfplaats en zorgregeling
4.1.
De rechtbank verklaart zich onbevoegd om de verzoeken van de vader te behandelen die verband houden met (een onderzoek naar) de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de kinderen. Hierna zal de rechtbank uitleggen waarom zij tot dit oordeel komt.
4.2.
Op grond van artikel 8 van de Verordening Brussel II bis is de rechtbank bevoegd van de lidstaat waar de kinderen hun gewone verblijfplaats hebben. Volgens de vader is de gewone verblijfplaats van de kinderen gewijzigd van Engeland naar Nederland, omdat de kinderen sinds 28 juni 2019 in Nederland verblijven. De rechtbank ziet dit anders en is van oordeel dat de gewone verblijfplaats van de kinderen nog steeds in Engeland is.
4.3.
De reden hiervoor is dat in de beslissing van 26 juni 2019 van de Engelse rechter expliciet staat dat de kinderen tijdelijk, voor de duur van de procedure, bij de vader in Nederland worden geplaatst, maar dat de kinderen inwoners van Engeland blijven en dat de Engelse rechter bevoegd blijft. Bij uitspraken van 21 november 2019 en 8 januari 2020 heeft de Engelse rechter herhaald dat zij bevoegd is om beslissingen te nemen over de kinderen, omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen nog in Engeland is.
De jonge leeftijd van de kinderen en de hechting aan hun leefomgeving in Nederland maken dit niet anders. Op basis van de Engelse beslissingen verblijven de kinderen tijdelijk in Nederland en wijzigt hun gewone verblijfplaats daardoor niet. Gelet hierop is niet de Nederlandse rechter maar de Engelse rechter bevoegd.
4.4.
De procedure in Engeland ziet (grotendeels) op dezelfde onderwerpen als deze procedure, te weten de verblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. Daarnaast zijn dezelfde personen en instanties betrokken. De vader is door de Engelse rechter als belanghebbende aangemerkt en hij wordt ook bijgestaan door een advocaat in die procedure.
Het verweer van de vader dat de procedure in Engeland uitsluitend op de moeder en de MCC ziet, gaat daarom niet op.
4.5.
De rechtbank is evenmin bevoegd op grond van artikel 20 van de Verordening Brussel II bis om de spoedverzoeken van de vader te behandelen die verband houden met (een onderzoek naar) de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de kinderen.
De reden hiervoor is dat er geen spoedmaatregel nodig is, want de Raad voor de Kinderbescherming heeft geen voorlopige ondertoezichtstelling van de kinderen verzocht in Nederland. Volgens de Raad is er geen sprake van acuut dreigend gevaar voor de kinderen. De Raad gaat ervan uit dat de veiligheid van de kinderen voldoende gewaarborgd is, omdat er een kinderbeschermingsmaatregel geldt in Engeland.
4.6.
De rechtbank begrijpt de zorgen van de vader over (de hechting van) de kinderen.
De Nederlandse rechter kan zich echter niet mengen in de beslissingen van de Engelse rechter in het kader van de ondertoezichtstelling, de mogelijke terugplaatsing van de kinderen bij de moeder en de zorgregeling. De vader zal zijn bezwaren en argumenten onder de aandacht van de Engelse rechter en de MCC moeten brengen.
Verzoeken ten aanzien van het gezamenlijk gezag en de nationaliteit
4.7.
De rechtbank verklaart zich wel bevoegd om de volgende verzoeken van de vader te behandelen:
  • te verklaren voor recht dat de vader ook gezag heeft volgens het Nederlandse recht en de griffier te gelasten dit op te nemen in het gezagsregister;
  • de moeder te gelasten mee te werken dat de kinderen ook de Nederlandse nationaliteit kunnen krijgen.
De rechtbank zal deze verzoeken aanhouden en de moeder in de gelegenheid stellen om schriftelijk te reageren op deze verzoeken en/of verweer te voeren, waarna de rechtbank zal beoordelen of een nadere zitting nodig is.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart zich onbevoegd om de verzoeken van de vader in de provisionele voorzieningenprocedure (zaaknummer C/16/493996 / FO RK 19-1863) te behandelen, waarmee die procedure is geëindigd;
5.2.
verklaart zich onbevoegd om de verzoeken van de vader in de bodemprocedure (zaaknummers C/16/493991 / FO RK 19-1860 en C/16/493995 / FO RK 19-1862) te behandelen, die verband houden met (een onderzoek naar) de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de kinderen, waarmee die procedure is geëindigd;
5.3.
verklaart zich bevoegd om de volgende verzoeken van de vader (zaaknummer C/16/493994 / FO RK 19-1861) te behandelen:
  • te verklaren voor recht dat de vader ook gezag heeft volgens het Nederlandse recht en de griffier te gelasten dit op te nemen in het gezagsregister;
  • de moeder te gelasten mee te werken dat de kinderen ook de Nederlandse nationaliteit kunnen krijgen;
5.4.
houdt de behandeling van de verzoeken die worden genoemd onder 5.3. (zaaknummer C/16/493994 / FO RK 19-1861)
pro formaaan tot
20 februari 2020,
met verzoek aan de advocaat van de moederom voor die datum schriftelijk te reageren op die verzoeken en/of verweer te voeren, waarna de rechtbank zal beoordelen of een nadere zitting nodig is.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2020 door mr. J.R. van Es-de Vries, (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Verouden als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 29-1-2020.