ECLI:NL:RBMNE:2020:2889

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
C/16/478734 / HA ZA 19-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure tussen [eiseres] B.V. en Refresco Benelux B.V. over schadevergoeding en aansprakelijkheid

In deze schadestaatprocedure vordert [eiseres] B.V. dat Refresco Benelux B.V. en andere gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, na een eerder vonnis waarin de aansprakelijkheid van de gedaagden is vastgesteld. De rechtbank heeft op 15 juli 2020 een tussenvonnis gewezen waarin de vorderingen van [eiseres] zijn besproken. De rechtbank concludeert dat Refresco Benelux gemiddeld 260.000 doppen per week van [eiseres] zou hebben afgenomen in de hypothetische situatie van voortzetting van de samenwerking. De rechtbank oordeelt dat er geen nieuwe overeenkomst is gesloten na 31 december 2016 en dat [eiseres] geen recht heeft op de resterende amortisatiefee. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [eiseres] haar standpunt over de overige kosten onvoldoende heeft onderbouwd en dat zij een nieuwe schadeberekening moet maken. De kosten voor de externe opslag van onderdelen zijn wel als schade erkend, terwijl de afschrijving van een voorraad niet als schade kan worden beschouwd. Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat [eiseres] recht heeft op vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt voor de inschakeling van [onderneming 2], maar dat zij de facturen moet overleggen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en geeft partijen de gelegenheid om te schikken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/478734 / HA ZA 19-21
Vonnis van 15 juli 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. G.C. Endedijk te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REFRESCO BENELUX B.V.,
gevestigd te Maarheeze,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagden,
advocaten mrs. T.J. Teggelaar en V.V.A. Lipman te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Refresco c.s. genoemd worden. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk worden aangeduid met Refresco Benelux, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] .

1.De procedure tot nu toe

1.1.
Op 12 juli 2017 heeft deze rechtbank in een geschil tussen partijen (met zaaknummer 410825) een - inmiddels onherroepelijk - vonnis gewezen (hierna: het vonnis in de hoofdzaak). Daarin is voor recht verklaard dat Refresco Benelux, [gedaagde sub 2] (die toen nog de naam [onderneming 1] B.V. had) en [gedaagde sub 3] hoofdelijk jegens [eiseres] aansprakelijk zijn voor de schade die door [eiseres] is geleden en eventueel nog zal worden geleden doordat Refresco Benelux begin maart 2015 is gestopt met het afnemen van doppen van [eiseres] . Ook zijn Refresco Benelux, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk veroordeeld tot vergoeding van de schade van [eiseres] , op te maken bij staat, en tot vergoeding van de proceskosten en de nakosten. Daarna is [eiseres] deze schadestaatprocedure begonnen.
1.2.
Het verloop van de schadestaatprocedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 maart 2019
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • de akte overlegging productie en wijziging eis
  • de antwoordakte eiswijziging
  • de op 20 mei 2020 door beide partijen ingediende schriftelijke pleidooien. Partijen hebben elkaar voor die datum een concept toegestuurd en hebben op elkaars stellingen gereageerd in de door hen op 20 mei 2020 ingediende stukken.
1.3.
Aanvankelijk was in deze zaak bepaald dat mondelinge pleidooien zouden plaatsvinden. In verband met het coronavirus heeft de rechtbank die zitting afgezegd. Vervolgens heeft Refresco c.s. de rechtbank gevraagd om vonnis te wijzen en heeft [eiseres] het verzoek gedaan om in plaats van een zitting schriftelijke pleidooien te mogen houden. Laatstgenoemd verzoek is gehonoreerd en daarna is bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.De vorderingen en de standpunten van partijen

2.1.
[eiseres] vordert na eiswijziging - samengevat - dat Refresco c.s. hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van:
  • € 7.694.677, 24 als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) vanaf de dag van de dagvaarding
  • € 50.855,- als vergoeding voor de kosten die zijn gemaakt na het vonnis in de hoofdzaak, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf 22 april 2020
  • € 6.775,- als vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf 22 april 2020
  • de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, en de nakosten.
2.2.
Voor de berekening van haar schade heeft [eiseres] in de hypothetische situatie zonder wanprestatie van Refresco Benelux (hierna: de hypothetische situatie) de volgende uitgangspunten gehanteerd. [eiseres] zou vanaf begin maart 2015 gemiddeld 325.000 doppen per week aan Refresco Benelux hebben geleverd tegen een prijs van vijf cent per dop. De enige relevante kosten van [eiseres] zouden hebben bestaan uit materiaal-, verpakkings- en energiekosten. De samenwerking die, zoals is vastgelegd in de overeenkomst, zou eindigen op 31 december 2016, zou twee keer met vijf jaar zijn verlengd. Voor zover moet worden aangenomen dat de samenwerking per 1 januari 2017 zou zijn beëindigd, zou Refresco c.s. een bedrag aan [eiseres] hebben betaald ter hoogte van de dan resterende amortisatiefee. Daarnaast betoogt [eiseres] dat zij schade heeft geleden bestaande uit de volgende posten: opslagkosten voor onderdelen (€ 4.917,-), afschrijving van een voorraad (€ 62.765,-) en de proceskosten waartoe Refresco c.s. al in de hoofdzaak is veroordeeld en die nog niet door Refresco c.s. zijn vergoed. Het in 2.1 genoemde bedrag van € 50.855,- bestaat uit de factuurbedragen die aan [eiseres] in rekening zijn gebracht door [onderneming 2] , een bureau dat in opdracht van [eiseres] een schadeberekening heeft gemaakt. [onderneming 2] heeft ten behoeve van deze procedure twee rapporten opgesteld: het eerste rapport bevat de schadeberekening met een toelichting, en het tweede rapport bevat een nadere toelichting in reactie op stellingen van Refresco c.s.
2.3.
Refresco c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Refresco c.s. betoogt samengevat het volgende. In de hypothetische situatie zouden partijen geen nieuwe overeenkomst hebben gesloten met ingang van 1 januari 2017. Bij de vaststelling van de schade van [eiseres] zijn voor de aantallen doppen die Refresco Benelux tot eind 2016 gemiddeld per week van [eiseres] zou hebben afgenomen de volgende scenario’s denkbaar :
  • scenario 1: nul doppen
  • scenario 2: 65.927 doppen (het historische gemiddelde)
  • scenario 3: 96.000 doppen (de werkelijke productiecapaciteit)
  • scenario 4: 175.000 doppen (de maximale productiecapaciteit)
  • scenario 5: 325.000 doppen (de door partijen beoogde productiecapaciteit).
Volgens Refresco c.s. is scenario 1 het meest waarschijnlijk en is scenario 5 het minst waarschijnlijk. Voor het geval moet worden uitgegaan van een ander scenario dan scenario 1, moet bij de berekening van de gederfde winst rekening worden gehouden met meer kostenposten dan waarvan [eiseres] uitgaat. Daarnaast zou [eiseres] eind 2016 geen recht hebben gehad op een vergoeding voor haar resterende amortisatiefee. Verder betwist Refresco c.s. nog (de hoogte van) enkele andere door [eiseres] opgevoerde schadeposten.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3.De beoordeling

Inleiding

3.1.
Refresco c.s. heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in de hoofdzaak, maar dat heeft zij later ingetrokken. Daardoor zijn [eiseres] en Refresco c.s. gebonden aan de overwegingen van de rechtbank in de hoofdzaak, en dus ook aan de beslissingen die de rechtbank toen heeft genomen (zie Hoge Raad 17 januari 1997, NJ 1997/230). Voor zover partijen in deze schadestaatprocedure standpunten innemen die van die beslissingen afwijken, kan de rechtbank die daarom buiten beschouwing laten.
3.2.
De schade van [eiseres] moet worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen de werkelijke situatie en de hypothetische situatie. De rechtbank kan de hoogte van de schade van [eiseres] echter nog niet vaststellen. Daarvoor is meer informatie nodig en partijen zullen daarom aktes moeten indienen. In dit vonnis neemt de rechtbank wel diverse beslissingen over de uitgangspunten die bij de begroting van de gederfde winst moeten worden gehanteerd en over een aantal schadeposten. In 3.35 staat een samenvatting van de belangrijkste beslissingen van de rechtbank.
Hypothetische situatie: de periode tot en met 31 december 2016
De productiecapaciteit van [eiseres]
3.3.
Voor de hypothetische situatie gaat de rechtbank ervan uit dat de maximale productiecapaciteit van [eiseres] begin maart 2015 ongeveer 350.000 doppen per week zou zijn geweest. Dit wordt hieronder toegelicht.
3.4.
Ter onderbouwing van scenario 1 voert Refresco c.s. het volgende aan:
Doordat [eiseres] nooit de afgesproken productiecapaciteit van 325.000 doppen per week heeft gehaald, kon Refresco Benelux de in de markt vereiste volumetoezeggingen niet doen.
Kwaliteitsproblemen in de productie bij [eiseres] zorgden voor een scherp randje, met als gevolg dat extra lagen folie op de dop (de ‘spout’) moesten worden aangebracht in het productieproces van Refresco Benelux.
Dit veroorzaakte een kostenverhoging waardoor de prijs van de dop ten opzichte van gelijksoortige producten in de markt te hoog werd, met als gevolg dat de commerciële haalbaarheid van het eindproduct van de samenwerking met [eiseres] tot mislukken gedoemd was.
3.5.
Voor de begroting van de schade kan de rechtbank niet uitgaan van scenario 1. De hiervoor genoemde argumenten, die Refresco c.s. ook al in de hoofdzaak had aangevoerd, zijn in die procedure door de rechtbank beoordeeld in het kader van de beantwoording van de vraag of er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat Refresco c.s. het project in 2015 heeft gestaakt. De rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord. De rechtbank verwijst naar de randnummers 4.6 tot en met 4.15 van het vonnis in de hoofdzaak. Uit het oordeel van de rechtbank in de hoofdzaak dat Refresco c.s. wanprestatie ten opzichte van [eiseres] heeft gepleegd doordat zij in maart 2015 met het afnemen van doppen van [eiseres] is gestopt, volgt dat Refresco Benelux in de hypothetische situatie zou zijn doorgegaan met het afnemen van doppen van [eiseres] . De omstandigheid dat Refresco Benelux in juli 2014 aan [eiseres] had meegedeeld dat zij verwachtte in 2015 13,5 miljoen doppen af te nemen (zie ook hierna), is daarbij van belang (zie ook 4.7 van het vonnis in de hoofdzaak).
3.6.
Elke dop die [eiseres] aan Refresco Benelux leverde, bestond uit zes onderdelen. [eiseres] beschikte over een assemblagelijn waarmee maximaal 3.000 doppen per uur konden worden geassembleerd. Dat is gelijk aan 384.615 doppen per week en 20 miljoen doppen per jaar. Dat gebeurde geautomatiseerd, waarbij de zes verschillende onderdelen in elkaar werden gezet om één dop te maken.
3.7.
Om elk van die zes onderdelen te kunnen maken, beschikte [eiseres] over zes afzonderlijke matrijzen. Deels in het Engels worden die zes matrijzen als volgt aangeduid:
  • 12-voudige piercermatrijs
  • 12-voudige capmatrijs
  • 16-voudige valvematrijs
  • 12-voudige spoutmatrijs
  • 12-voudige basematrijs
  • 12-voudige twistermatrijs.
3.8.
[eiseres] heeft deze zes matrijzen in 2011 aangeschaft. De productiecapaciteit voor elk van deze matrijzen staat in bijlage 5 van het tweede [onderneming 2] rapport bij ‘aantal per jaar gecommitteerd door supplier’. De juistheid van deze cijfers is niet door Refresco c.s. betwist. Uitgaande van die cijfers kon [eiseres] in 2012 van elk onderdeel van de dop in theorie minimaal 41,3 miljoen exemplaren per jaar produceren. De praktijk was echter anders. De
16-voudige valvematrijs (in het Nederlands: ventielmatrijs) is in verband met het probleem van de scherpe randjes begin 2012 buiten werking gesteld en vervangen door een viervoudige matrijs. In het vonnis in de hoofdzaak is dit vastgesteld in 4.8 in combinatie met 4.10. Dat dit een viervoudige ventielmatrijs was, blijkt uit bijlage 2 bij het tweede [onderneming 2] rapport: de factuur van [onderneming 3] van 25 april 2014 voor onderhoudswerkzaamheden aan de ‘viervoudige valve matrijs’.
3.9.
Doordat de 16-voudige ventielmatrijs was vervangen door een viervoudige ventielmatrijs bedroeg de maximale productiecapaciteit van [eiseres] in 2014 175.000 doppen per week. In het vonnis in de hoofdzaak heeft de rechtbank dit al vastgesteld (zie 4.10 in combinatie met 4.11 van dat vonnis). In juli 2014 had Refresco Benelux per week echter 240.000 doppen nodig. Dit blijkt uit een e-mail van [eiseres] aan Refresco Benelux van 23 juli 2014 (door Refresco c.s. geciteerd in randnummer 20 van haar conclusie van antwoord). [eiseres] kon dus toen niet genoeg doppen aan Refresco Benelux leveren. Daarom heeft [eiseres] in juli 2014 een nieuwe, extra viervoudige ventielmatrijs gekocht die op of omstreeks
30 november 2014 aan haar is geleverd. Dat blijkt uit de drie facturen van [onderneming 4] (zie bijlage 2 bij het tweede [onderneming 2] rapport). Volgens [eiseres] zou haar maximale productiecapaciteit na validatie van de nieuwe viervoudige ventielmatrijs 350.000 doppen per week zijn geweest. Anders dan Refresco c.s. in deze schadestaatprocedure betoogt, ging zij daar in 2014 ook van uit. Op 20 augustus 2014 heeft Refresco Benelux [eiseres] namelijk gevraagd om te bevestigen dat zij een nieuwe viervoudige matrijs bestelde op eigen kosten, zodat (aldus Refresco Benelux) [eiseres] begin 2015 haar productiecapaciteit kon verdubbelen naar 350.000 doppen per week (zie 2.15 van het vonnis in de hoofdzaak). Daarnaast ging Refresco Benelux er begin 2015 ook van uit dat die nieuwe viervoudige ventielmatrijs aan [eiseres] was geleverd. Dat blijkt uit haar e-mail aan [eiseres] van 13 februari 2015 (zie 2.23 van het vonnis in de hoofdzaak). In reactie op een verzoek van [eiseres] om te bevestigen dat het validatieproces met producten uit de nieuwe extra matrijs gestart mocht worden, deelde Refresco Benelux in die e-mail namelijk mee dat zij in afwachting was van de uitkomst van de interne validatie door [eiseres] van die matrijs.
3.10.
Voor de hypothetische situatie gaat de rechtbank ervan uit dat de validatie van de nieuwe viervoudige ventielmatrijs begin maart 2015 zou zijn afgerond. Niet gesteld of gebleken is dat de validatie van de nieuwe viervoudige ventielmatrijs maandenlang zou hebben geduurd en evenmin dat de validatie niet zou zijn afgegeven. Daarnaast is het redelijk om te veronderstellen dat Refresco Benelux in de situatie zonder wanprestatie eind 2014/begin 2015 geen, of in ieder geval minder, wisselende standpunten aan [eiseres] zou hebben afgegeven (zie 2.22 in combinatie met 4.12 en 4.13 van het vonnis in de hoofdzaak). Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat [eiseres] in dat geval geen pas op de plaats zou hebben gemaakt met het doen van noodzakelijke investeringen, zoals de validatie.
3.11.
Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank het redelijk om ervan uit te gaan dat begin maart 2015 de maximale productiecapaciteit van [eiseres] 350.000 doppen per week zou zijn geweest.
De door Refresco Benelux af te nemen doppen
3.12.
De volgende vraag die moet worden beantwoord, is hoeveel doppen [eiseres] in de hypothetische situatie aan Refresco Benelux zou hebben geleverd. [eiseres] gaat uit van 325.000 doppen per week vanaf begin maart 2015. Volgens Refresco c.s. was dit niet haalbaar omdat er altijd verlies van productietijd optreedt door onder andere reiniging, omsteltijden, gepland onderhoud, opstartverliezen, operatorfouten, kwaliteitsissues en reparaties. [eiseres] heeft niet weersproken dat deze omstandigheden kunnen leiden tot verlies van productietijd, maar volgens haar was een gemiddelde van 325.000 doppen per week toch haalbaar, gelet op haar maximale productiecapaciteit van 350.000 doppen per week. Daarbij heeft [eiseres] er ook op gewezen dat de producent van haar assemblagelijn een maximale productie van ruim 384.000 doppen (20 miljoen per jaar) heeft gegarandeerd.
3.13.
De rechtbank laat in het midden of het in de praktijk voor [eiseres] gezien het hiervoor genoemde verlies van productietijd haalbaar zou zijn geweest om gemiddeld 325.000 doppen per week te leveren. De redenen daarvoor zijn dat a) de vraag in de markt begin 2015 veel lager was, en b) de rechtbank ervan uitgaat dat Refresco Benelux in 2016 ook veel minder dan 325.000 doppen per week zou hebben afgenomen. Dit wordt hieronder toegelicht.
3.14.
In juli 2014 had Refresco Benelux voor 2015 een ‘forecast’ aan [eiseres] afgegeven voor 13,5 miljoen doppen. Dat is (afgerond) 260.000 doppen per week. Die forecast heeft zij op 13 februari 2015 herhaald (productie 46 bij de dagvaarding in de hoofdzaak).
3.15.
Volgens Refresco c.s. is het echter niet reëel om uit te gaan van gemiddeld 260.000 doppen per week omdat haar forecasts daarvoor onbruikbaar zijn. Die aan [eiseres] voorgespiegelde potentiële vraag in de markt zou er volgens Refresco c.s. namelijk alleen zijn geweest als a) de prijs van de flexibele verpakking (de ‘pouch’) goed was, b) er voldoende vraag was bij de consument, en c) als [eiseres] in staat was om de gevraagde aantallen daadwerkelijk te produceren en er daarbij geen kwaliteitsproblemen waren. De rechtbank volgt Refresco c.s. hierin niet. Dat de kostprijs van de dop voor Refresco Benelux relatief hoog was, staat vast. De rechtbank verwijst naar 4.8 van het vonnis in de hoofdzaak. Dat de prijs van het product van Refresco Benelux (‘de pouch’ inclusief de dop van [eiseres] ) niet goed was voor haar afnemers en dat er onvoldoende vraag was bij de consument, heeft Refresco c.s. echter niet onderbouwd. Het is ook niet gebleken. In juli 2014 had Refresco Benelux immers 240.000 doppen per week nodig (zie ook 3.9). Dat sluit goed aan bij de forecast voor 2015 van 260.000 doppen per week. Daarnaast heeft de rechtbank in het vonnis in de hoofdzaak het verweer van Refresco c.s. dat de markt opgedroogd was verworpen en aangenomen dat er in december 2014 sprake was van groeipotentie (zie 4.7). Dat er begin 2015 nog problemen waren met de kwaliteit van de doppen, heeft [eiseres] niet onderbouwd. Verder vindt de rechtbank het redelijk om te veronderstellen dat [eiseres] , als zij door het hiervoor besproken verlies van productietijd technisch niet in staat zou zijn geweest om gemiddeld 325.000 doppen per week te produceren, gemiddeld wel minstens 260.000 doppen per week zou hebben kunnen produceren.
3.16.
Gelet op de hiervoor besproken omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat [eiseres] in de hypothetische situatie vanaf begin maart 2015 gemiddeld 260.000 doppen per week aan Refresco Benelux zou hebben kunnen leveren.
3.17.
De rechtbank neemt aan dat dit ook feitelijk zou zijn gebeurd. In artikel 4.3 van de overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat op elk van hen een inspanningsverplichting rustte om van de samenwerking een succes te maken. Hoewel Refresco c.s. er begin 2015 van overtuigd was dat de samenwerking geen succes kon worden, zou deze inspanningsverplichting in de hypothetische situatie zijn gelding hebben gehouden. Ervan uitgaande dat het product voor Refresco Benelux verlieslijdend was, was het daarnaast ook in het belang van Refresco Benelux om, in de wetenschap dat zij nog tot en met eind 2016 aan [eiseres] ‘vastzat’, haar verliezen zoveel mogelijk te beperken. Dat kon zij doen door te voldoen aan de vraag in de markt. Van belang daarbij is ook dat haar grootste afnemer een aan haar gelieerde partij was, wat voortzetting van de verkoop ook aannemelijk maakt. In de forecast voor 2015 is Refresco c.s. er namelijk van uitgegaan dat zij 10 miljoen producten (inclusief doppen van [eiseres] ) kon leveren aan Refresco [..] .
3.18.
Voor 2016 neemt de rechtbank ook aan dat [eiseres] gemiddeld ongeveer 260.000 doppen per week aan Refresco Benelux zou hebben geleverd. De rechtbank heeft namelijk geen aanknopingspunten om uit te gaan van een hoger of lager aantal doppen. Voor heel 2016 gaat de rechtbank dus uit van 13,5 miljoen doppen.
Hypothetische situatie: de periode vanaf 1 januari 2017
Geen nieuw contract
3.19.
Volgens [eiseres] zouden partijen de samenwerking vanaf 1 januari 2017 gedurende in totaal 10 jaar hebben voortgezet. Dit baseert zij op de volgende drie omstandigheden:
De belangrijkste klanten van [eiseres] blijven haar gedurende een minstens even lange periode trouw.
Analyses door professionele onderzoekers van de ontwikkelingen in de verpakkingsmarkt wijzen uit dat de markt voor dranken in flexibele verpakkingen in de jaren vanaf begin 2017 zou groeien.
Partijen zouden hun investeringen eind 2016 nog niet hebben terugverdiend.
3.20.
Deze argumenten overtuigen de rechtbank niet. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat Refresco Benelux de samenwerking in overeenstemming met artikel 8.1 van de overeenkomst al in maart 2016 heeft opgezegd. Maar ook daarvoor stonden de seinen voor voortzetting van de samenwerking vanaf 1 januari 2017 al op rood, en dat zou in de hypothetische situatie ook het geval zijn geweest. De kostprijs van de doppen was voor Refresco Benelux namelijk relatief hoog en het project zou voor Refresco Benelux alleen rendabel hebben kunnen worden als zij jarenlang 20 miljoen producten (met doppen van [eiseres] ) per jaar had kunnen verkopen. Daarop bestond eind 2014/ begin 2015 geen zicht, en dat zou in de hypothetische situatie niet anders zijn geweest. Bovendien wilde Refresco Benelux eind 2014 al van de afvullijn af. Refresco c.s. zag toen twee opties: 1) een koper van de afvullijn zou de producten in opdracht van Refresco Benelux vullen en Refresco Benelux zou die producten blijven verkopen, of 2) een koper van de afvullijn zou de klanten van Refresco Benelux overnemen. In optie 1) zou de samenwerking tussen [eiseres] en Refresco Benelux mogelijk voor langere duur zijn voortgezet. [eiseres] heeft toen op verzoek van Refresco Benelux gezocht naar een koper voor de afvullijn, maar begin 2015 was duidelijk dat dat niet ging lukken. Refresco c.s. moest zich toen opnieuw beraden. Inmiddels was bij Refresco c.s. een nieuwe directie aangetreden. En zoals [eiseres] zelf heeft aangevoerd, was die nieuwe directie van mening dat het product (de dranken in flexibele verpakkingen met doppen van [eiseres] ) niet paste in de strategie van de groep. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld over de aantallen af te nemen doppen in de hypothetische situatie, volgt dat niet kan worden aangenomen dat het product voor Refresco Benelux eind 2016 voldoende rendabel zou zijn geweest, althans dat daarop binnen afzienbare termijn zicht zou hebben bestaan. Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat de directie van Refresco c.s. eind 2016 haar mening zou hebben herzien en alsnog zou hebben gekozen voor verlenging van de samenwerking met [eiseres] .
Geen recht op amortisatiefee
3.21.
[eiseres] heeft geen recht op vergoeding door Refresco c.s. van haar op 31 december 2016 resterende amortisatiefee. Dit wordt hierna toegelicht.
3.22.
Refresco Benelux heeft in 2015 haar afvullijn verkocht aan [onderneming 5] in Spanje. Het is redelijk om te veronderstellen dat Refresco Benelux dat in de hypothetische situatie niet zou hebben gedaan. Refresco Benelux zou in dat geval namelijk tot en met eind 2016 doppen van [eiseres] hebben afgenomen, en eind 2014/begin 2015 heeft [eiseres] geen koper voor de afvullijn kunnen vinden. [eiseres] had eind 2016 dus gebruik kunnen maken van haar matchingrecht, dat wil zeggen dat zij de afvullijn van Refresco Benelux had kunnen kopen voor een prijs bestaande uit het hoogste bod van derden. In dat geval had zij gebruik hebben kunnen maken van haar resterende amortisatiefee doordat zij dan feitelijk aan Refresco Benelux een bedrag had moeten betalen ter hoogte van dat hoogste bod, verminderd met de dan resterende amortisatiefee. [eiseres] stelt echter niet dat zij de afvullijn eind 2016 zou hebben gekocht, en de rechtbank vindt het ook niet aannemelijk dat zij dat wel zou hebben gedaan. Het vullen van verpakkingen en het verkopen van gevulde verpakkingen is immers niet haar ‘business’. [eiseres] betoogt wél dat als zij geen gebruik zou (kunnen) hebben gemaakt van haar matchingrecht, zij geen mogelijkheid zou hebben gehad om haar investeringen terug te verdienen en dat Refresco c.s. haar daarom de op dat moment resterende amortisatiefee had moeten betalen. Dit standpunt is onjuist. De rechtbank verwijst hiervoor naar 4.20 van het vonnis in de hoofdzaak.
Hypothetische situatie: de kosten van [eiseres]
3.23.
Partijen zijn het erover eens hoe de omzet van [eiseres] in de hypothetische situatie moet worden berekend, namelijk door het aantal doppen dat [eiseres] aan Refresco Benelux zou hebben geleverd te vermenigvuldigen met vijf cent (de prijs die partijen altijd hebben gehanteerd). Zij verschillen echter van mening over de hoogte van de kosten van [eiseres] . [eiseres] betoogt hierover het volgende. De enige relevante kosten bestonden uit materiaal-, verpakkings- en energiekosten, en dat zou in de hypothetische situatie niet anders zijn geweest. De productie van de doppen ging namelijk volledig geautomatiseerd. Bovendien bedroeg de omzet op de doppen slechts 0,83% van haar totale omzet. Daarom is het redelijk om geen andere vaste en variabele kosten toe te rekenen aan de productie van de doppen.
3.24.
Volgens Refresco c.s. gaat [eiseres] uit van een te lage kostprijs omdat ook nog andere variabele en vaste kosten in mindering moeten worden gebracht op de omzet. Refresco c.s. betoogt hierover het volgende. Het is onmogelijk dat het productieproces van de doppen volledig geautomatiseerd was. Ook bij geautomatiseerde assemblage komt mensenwerk kijken. Dat wordt bevestigd door de jaarrekening 2014 van [eiseres] , waaruit blijkt dat zij 116 personeelsleden had, waarvan 101 productiemedewerkers. Een deel van de personeelskosten van [eiseres] moet daarom worden toegerekend aan de productie van de doppen. Daarnaast sloeg [eiseres] tot begin maart 2015 grondstoffen en halffabrikaten op en was [eiseres] verantwoordelijk voor het vervoer van de doppen naar Refresco Benelux. [eiseres] had werkzaamheden die moeten zijn uitgevoerd door magazijnmedewerkers, planningsmedewerkers en kwaliteitscontroleurs. Ook daarom moet een deel van de personeelskosten van [eiseres] worden toegerekend aan de productie van de doppen. Daarnaast had [eiseres] nog andere kosten die in verband stonden met de doppen, zoals de kosten van onderhoud aan en reparatie van de matrijzen en de assemblagelijn, transport, huur, verzekering, schoonmaak en beveiliging. Ten slotte geldt dat het door [eiseres] genoemde percentage van de omzet (0,83%) gebaseerd is op het aantal doppen dat zij in 2014 daadwerkelijk aan Refresco Benelux heeft geleverd, namelijk (afgerond) 5,4 miljoen. Dat is niet juist omdat in de hypothetische situatie moet worden uitgegaan van 13,5 miljoen doppen op jaarbasis.
3.25.
Gelet op dit verweer van Refresco c.s. is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] haar standpunt dat de overige kosten verwaarloosbaar zijn, onvoldoende heeft onderbouwd. Vooralsnog vindt de rechtbank het aannemelijk dat bij de schadebegroting moet worden uitgegaan van een hoger bedrag aan kosten, maar het is op dit moment voor de rechtbank onmogelijk om een bedrag daarvoor vast te stellen. Daarom zal [eiseres] in een akte met een reëel bedrag moeten komen voor wat betreft de totale kosten die redelijkerwijs aan de productie van de doppen moet worden toegerekend. [eiseres] zal dat bedrag moeten specificeren en zoveel mogelijk met stukken moeten onderbouwen. Ook moet [eiseres] in die akte een nieuwe schadeberekening presenteren, met inachtneming van de beslissingen die de rechtbank in dit vonnis al heeft genomen. Refresco c.s. zal vervolgens in een antwoordakte mogen reageren.
3.26.
Het is de bedoeling van de rechtbank om daarna de schade van [eiseres] definitief te begroten. Of dat mogelijk is, zal afhankelijk zijn van de nadere onderbouwing van de kosten door [eiseres] en van de stellingen van partijen daarover in hun aktes. Partijen moeten er echter rekening mee houden dat de rechtbank na de aktes nog een deskundige benoemt om vast te kunnen stellen welk bedrag aan kosten redelijkerwijs aan de productie van de doppen kan worden toegerekend.
Overige gestelde schadeposten
Opslagkosten van onderdelen (€ 4.917,-)
3.27.
Volgens [eiseres] heeft zij in de periode van begin maart 2015 tot en met 30 september 2018 vier soorten onderdelen van doppen opgeslagen in een extern magazijn (piercer, twister, base en cap; zie ook 3.7). Het gaat om een voorraad van in totaal 22 pallets. Bij de berekening van haar schade is [eiseres] ervan uitgegaan dat zij voor de opslag hiervan € 1,11 per pallet heeft betaald. Op grond daarvan vordert [eiseres] een schadevergoeding van € 4.917,-. Volgens [eiseres] is later gebleken dat de kosten € 1,28 per pallet zijn, maar zij heeft ervan afgezien om naar aanleiding daarvan haar eis te vermeerderen.
3.28.
De rechtbank vindt het aannemelijk dat [eiseres] deze kosten heeft gemaakt. [eiseres] heeft een kopie van een contract overgelegd waaruit deze opslag blijkt. Hoewel dit contract niet is ondertekend (Refresco c.s. heeft daarop in haar pleidooi gewezen), vindt de rechtbank dat [eiseres] deze schadepost voldoende heeft onderbouwd. Doordat Refresco Benelux [eiseres] eind januari 2015 nog heeft gesommeerd om haar productiecapaciteit op 325.000 doppen per week te krijgen en [eiseres] er in januari en februari 2015 rekening mee moest houden dat Refresco Benelux weer orders zou plaatsen voor doppen die op korte termijn moesten worden geleverd, ligt het erg voor de hand dat [eiseres] begin maart 2015 de door haar gestelde onderdelen van doppen had geproduceerd. Refresco c.s. heeft zich ook tegen deze vordering verweerd met de stelling dat [eiseres] deze onderdelen had kunnen gebruiken voor de productie en verkoop van doppen aan derden. Ook dit verweer slaagt niet. Nergens blijkt namelijk uit dat er een andere marktpartij is die gebruik kan maken van de doppen die [eiseres] aan Refresco Benelux leverde.
Afgeschreven voorraad (€ 62.765,-)
3.29.
Volgens [eiseres] had zij in maart 2015 een eigen voorraad doppen, halffabrikaten, folies en grondstoffen met een waarde van in totaal € 62.765, en heeft zij deze moeten afschrijven. De rechtbank vindt het aannemelijk dat [eiseres] deze voorraad had. Daarvoor gelden dezelfde redenen als die zijn genoemd in 3.28. De afschrijving van die voorraad door [eiseres] kan echter niet worden beschouwd als schade. In de hypothetische situatie (waarvan de rechtbank bij de berekening van de schade betreffende de gederfde winst is uitgegaan) zou de voorraad doppen begin maart 2015 namelijk aan Refresco Benelux zijn geleverd en zouden de grondstoffen, folies en halffabrikaten zijn verwerkt in de doppen die na begin maart 2015 aan Refresco Benelux zouden zijn geleverd. [eiseres] zou daarvoor van Refresco Benelux een vergoeding van vijf cent per dop hebben gekregen. Er zou dan geen voorraad meer zijn geweest die had moeten worden afgeschreven.
Kosten voor de werkzaamheden van [onderneming 2] (€ 50.855,-)
3.30.
Voor het berekenen van haar schade heeft [eiseres] [onderneming 2] ingeschakeld, die daarvoor twee rapporten heeft opgesteld. Volgens [eiseres] heeft zij daarvoor in totaal € 50.855,- aan [onderneming 2] betaald. Facturen van [onderneming 2] heeft zij echter nog niet overgelegd en daarom neemt Refresco c.s. het standpunt in dat [eiseres] deze schadepost niet heeft onderbouwd.
3.31.
Factuurbedragen die [eiseres] aan [onderneming 2] heeft betaald zijn kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Het is aannemelijk dat [eiseres] deze kosten heeft gemaakt en daarom moet Refresco c.s. deze vergoeden. [eiseres] moet de hoogte van deze kosten echter wel onderbouwen met de facturen van [onderneming 2] . [eiseres] moet die facturen bij haar akte in het geding brengen.
Wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) of wettelijke rente (artikel 6:119 BW)
3.32.
[eiseres] vordert in deze schadestaatprocedure schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke handelsrente ‘vanaf de dag der dagvaarding’. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) niet verschuldigd is over dergelijke vorderingen. Refresco c.s. voert dus terecht aan dat [eiseres] alleen recht heeft op wettelijke rente (artikel 6:119 BW), die lager is dan de wettelijke handelsrente.
3.33.
Het is de rechtbank niet duidelijk welke ingangsdatum voor de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) [eiseres] op het oog heeft. Zij noemt namelijk zowel het document waarmee zij de hoofdzaak is begonnen, als het document waarmee zij deze schadestaatprocedure heeft ingeleid, een dagvaarding. Bovendien heeft [eiseres] in de dagvaarding in de hoofdzaak wettelijke handelsrente gevorderd, primair vanaf het moment van verzuim en subsidiair vanaf de datum van de dagvaarding. Ziet de rechtbank het goed, dan heeft [onderneming 2] 5 maart 2015 als ingangsdatum gehanteerd en die datum ligt ruim voor het uitbrengen van de dagvaarding in de hoofdzaak. In haar akte moet [eiseres] ook op dit onderdeel duidelijkheid geven.
Proceskosten in de hoofdzaak (€ 5.822,57)
3.34.
Ten onrechte vordert [eiseres] veroordeling van Refresco c.s. tot vergoeding van de proceskosten van de hoofdzaak. Doordat Refresco c.s. in de hoofdzaak al is veroordeeld tot betaling daarvan aan [eiseres] (vermeerderd met wettelijke rente), beschikt [eiseres] al over een (juridische) titel om daarvoor verhaal te nemen op Refresco c.s. Overigens begrijpt de rechtbank niet waarom Refresco c.s. die kosten niet al lang geleden heeft betaald.
Samenvatting
3.35.
De belangrijkste beslissingen van de rechtbank zijn samengevat als volgt:
  • Over de periode van begin maart 2015 tot en met 31 december 2016 zou Refresco Benelux gemiddeld 260.000 doppen per week van [eiseres] hebben afgenomen.
  • Partijen zouden met ingang van 1 januari 2017 geen nieuwe overeenkomst met elkaar hebben gesloten.
  • [eiseres] heeft geen recht op vergoeding van de, in de hypothetische situatie, op 31 december 2016 resterende amortisatiefee.
  • [eiseres] heeft haar standpunt, dat de overige kosten verwaarloosbaar zijn, onvoldoende onderbouwd. [eiseres] moet, met inachtneming van de beslissingen in dit vonnis, een nieuwe schadeberekening maken waarin een reëel bedrag voor haar hypothetische kosten is verwerkt.
  • De kosten voor de externe opslag van vier soorten onderdelen van doppen (€ 4.917,-) zijn schade voor [eiseres] .
  • De afschrijving door [eiseres] van een voorraad ter waarde van € 62.765,- kan niet worden beschouwd als schade.
  • [eiseres] heeft recht op een vergoeding ter hoogte van de factuurbedragen die zij heeft betaald aan [onderneming 2] . [eiseres] moet die facturen in het geding brengen.
  • [eiseres] heeft geen recht op wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW), wel op wettelijke rente (artikel 6:119 BW). [eiseres] moet duidelijk maken welke ingangsdatum zij op het oog heeft.
Tot slot
3.36.
Alle andere beslissingen zullen later worden genomen.
3.37.
De rechtbank geeft partijen in overweging om dit geschil te schikken op basis van wat de rechtbank in dit vonnis heeft geoordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
12 augustus 2020voor het nemen van een akte door [eiseres] over hetgeen is vermeld onder 3.25, 3.31 en 3.33, waarna Refresco c.s. op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, mr. N.V.M. Gehlen en mr. A.F. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.type:JvdB/4223