ECLI:NL:RBMNE:2020:2888

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
UTR 19/4769
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegaal gebruik van woning als seksinrichting in strijd met bestemmingsplan en APV

In deze zaak gaat het om de vraag of eiser, eigenaar van een woning in Utrecht, illegaal gebruik heeft gemaakt van zijn woning als seksinrichting. De gemeente Utrecht heeft op basis van meldingen van mogelijke gedwongen prostitutie en inspecties door de afdeling Toezicht en Handhaving vastgesteld dat de woning zonder de benodigde vergunningen als seksinrichting werd geëxploiteerd. Op 9 april 2019 heeft de gemeente een last onder dwangsom van € 7.500 opgelegd aan eiser, omdat het gebruik van de woning in strijd was met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de beheersverordening van de wijk. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze last, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 20 juli 2020 geoordeeld dat de bevindingen van de inspecteurs, die op ambtseed zijn opgemaakt, voldoende basis bieden voor de conclusie dat de woning als seksinrichting werd gebruikt. Eiser betwist de waarnemingen van de inspecteurs, maar de rechtbank oordeelt dat de omstandigheden en bevindingen in onderling verband wijzen op illegaal gebruik. Eiser heeft niet aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de activiteiten in zijn woning, en de rechtbank concludeert dat hij als overtreder kan worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de last onder dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4769

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de burgemeester van de gemeente Utrecht en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerders
.

Inleiding

1.1
Eiser woont op de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] in [woonplaats] . Eind 2018 is via Meld Misdaad Anoniem gemeld dat er mogelijk gedwongen prostitutie plaatsvond in deze woning. Op 5 februari 2019 is daarom door inspecteurs van de afdeling Toezicht en Handhaving Bebouwde Omgeving van de gemeente Utrecht een inspectie uitgevoerd in deze woning, nadat eerder over een langere periode observaties zijn gedaan. Uit de observaties en de inspectie blijkt volgens verweerders dat sprake is van gebruik van de woning als seksinrichting, zonder de benodigde exploitatievergunning en omgevingsvergunning.
1.2
Verweerders hebben vervolgens op 9 april 2019 een last onder dwangsom van € 7.500 ineens opgelegd aan eiser. Zij hebben hieraan ten grondslag gelegd dat het gebruik van de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] als seksinrichting in strijd is met artikel 3.4, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Utrecht. Daarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning van de burgemeester een seksinrichting te exploiteren. Daarnaast is volgens verweerders sprake van strijd met de beheersverordening [naam wijk] . Uit artikel 3.1 van deze beheersverordening volgt dat de woning alleen gebruikt mag worden overeenkomstig het bestaande gebruik, namelijk wonen. Dit levert een overtreding op van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.3
Eiser heeft vervolgens bezwaar ingediend tegen het opleggen van de last onder dwangsom. Dit bezwaar is door verweerders bij besluit van 25 september 2019 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
1.4
Op 14 mei 2020 heeft de rechtbank van verweerders een verzoek om geheimhouding ontvangen dat ziet op beperkte kennisname van twee stukken. Eiser heeft op 20 mei 2020 met dit verzoek ingestemd. Bij beslissing van 2 juni 2020 heeft de rechtbank het geheimhoudingsverzoek toegewezen. Eiser heeft de rechtbank toestemming gegeven om wel kennis te nemen van deze stukken.
1.5
Partijen hebben op verzoek van de rechtbank toestemming gegeven om de zaak schriftelijk af te doen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 24 juni 2020 gesloten.

Overwegingen

Is er sprake van een overtreding?
2. Eiser voert aan dat het inspectierapport van de inspecteurs onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat sprake is van illegaal gebruik van de woning als seksinrichting. Er wordt volgens eiser niet voldaan aan de benodigde bewijslast. Zo kan er volgens eiser niet geconcludeerd worden dat er voor de seks is betaald en is er slechts eenmalig een man waargenomen die de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] binnenging en die daarmee specifiek klantgedrag zou hebben vertoond. Eiser betwist de waarnemingen die in het rapport zijn vastgelegd niet, maar daar kan volgens hem niet de conclusie uit worden getrokken dat de woning werd gebruikt als seksinrichting.
3. Verweerder baseert zich op het proces-verbaal van bevindingen van zijn inspecteurs, dat op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt. Uit dat proces-verbaal van bevindingen blijkt onder meer dat de vrouwen om wie het gaat beiden als prostituees werkzaam waren en dat een van hen dat ten tijde van de inspectie nog steeds was. Beide vrouwen hebben bovendien advertenties op www. [.] .nl, een website waarvan volgens de inspecteurs algemeen bekend is dat deze wordt gebruikt voor het maken van betaalde seksafspraken. Verder heeft een inspecteur via een telefoonnummer op die website contact gezocht met een dame en gevraagd of hij die avond een afspraak met haar kon maken. Dat kon om 20.00 uur. Kort daarna kreeg de inspecteur ter bevestiging een sms’je met de tekst ‘ [straatnaam] ’. Daarnaast blijkt uit inspecties van de in de woning aangetroffen telefoons van de vrouwen dat deze gebruikt zijn voor het maken van afspraken op het eerder genoemde adres. De inspecteurs hebben verder waargenomen dat een man op zijn telefoon kijkend de [straatnaam] inliep en vervolgens de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] binnenging. Volgens de inspecteurs vertoonde hij daarmee specifiek klantgedrag.
4. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) vaker heeft overwogen mag een bestuursorgaan in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [1]
5 In dit concrete geval worden niet de bevindingen die in het proces-verbaal staan betwist door eiser, maar de conclusie die uit deze bevindingen wordt getrokken. Verweerders hebben dus af mogen gaan op de bevindingen van de inspecteurs zoals deze zijn vastgelegd in het proces-verbaal van bevindingen.
6. Alle bevindingen en omstandigheden uit het proces-verbaal van bevindingen in onderling verband en in samenhang beziend, vindt de rechtbank dat verweerders terecht hebben geconcludeerd dat sprake is van het illegaal gebruik van de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] als seksinrichting. Eiser voert weliswaar aan dat hij alle bevindingen uit het proces-verbaal niet betekenen dat er sprake is van een seksinrichting, maar alles bij elkaar bezien ontstaat wel degelijk het beeld dat de woning is gebruikt als seksinrichting. Daaraan doet niet af dat niet is geconstateerd dat voor de seks werd betaald. De rechtbank acht het gelet op de wel geconstateerde omstandigheden niet aannemelijk dat het niet om betaalde seks ging. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Tussenconclusie
7. Omdat er sprake is van illegaal gebruik van de woning als seksinrichting is eiser in overtreding van zowel artikel 3.4 van de APV van de gemeente Utrecht als artikel 3.1 van de beheersverordening [naam wijk] .
Kan eiser als overtreder worden aangemerkt?
8. Eiser voert aan dat, mocht er toch sprake zijn van een overtreding, hij niet hiervoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Eiser zou namelijk niet aangemerkt kunnen worden als overtreder in de zin van artikel 5:1 van de Awb, omdat hij de overtreding niet pleegt of medepleegt. Bovendien zegt hij dat hij geen weet had van de vermeende overtredingen.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is de overtreder diegene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. [2] Dat is in de eerste plaats diegene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen diegene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt. Uit deze rechtspraak volgt ook dat de huurder of eigenaar van een woning in beginsel de verantwoordelijkheid draagt voor wat zich afspeelt in de woning. Bovendien ligt het op de weg van de huurder of eigenaar om aannemelijk te maken dat er sprake is van omstandigheden waardoor hij niet wist en niet kon weten wat zich in de woning afspeelde. Is hij daar niet toe in staat, dan kan de overtreding hem worden toegerekend.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij niet wist of kon weten wat zich in de woning afspeelde. Een van de vrouwen heeft verklaard dat eiser geen weet heeft van het gebruik van de woning als seksinrichting. De enkele verwijzing naar deze verklaring vindt de rechtbank echter onvoldoende om aan te nemen dat eiser hiervan niet op de hoogte was of dit op zijn minst had moeten zijn, zeker nu een van de vrouwen volgens eiser zijn vriendin is. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
11. Omdat sprake is van een overtreding en eiser aangemerkt kan worden als overtreder heeft verweerder terecht een last onder dwangsom opgelegd. Dit volgt ook uit de beginselplicht tot handhaving die voor verweerder geldt. Van handhavend optreden kan alleen worden afgezien wanneer er sprake is van concreet zicht op legalisatie of als handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Beide uitzonderingen zijn echter in deze zaak niet aan de orde.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 20 juli 2020 gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van E. Sloots, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.