ECLI:NL:RBMNE:2020:2880

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
C/16/500973 / KG ZA 20-176
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in kort geding over schorsing van executiemaatregelen tussen broers

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, hebben twee broers een geschil over de executie van een arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden. De eiser, die betwist dat er dwangsommen zijn verbeurd, heeft een kort geding aangespannen om de executiemaatregelen van de gedaagde te schorsen. De gedaagde heeft op basis van een eerder arrest executiemaatregelen getroffen, maar de eiser stelt dat deze onterecht zijn. De voorzieningenrechter heeft op 28 april 2020 een voorlopige maatregel getroffen, waarbij de executie van het arrest is geschorst totdat er een beslissing in het kort geding is genomen. De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de eiser om een rechterlijk oordeel te krijgen over het executiegeschil zwaarder weegt dan het belang van de gedaagde bij voortzetting van de executie. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om de executie van het arrest en de begrotingsbeschikking te schorsen totdat er een definitieve uitspraak in deze kort gedingprocedure is gedaan. Dit tussenvonnis is op 29 april 2020 gewezen en op schrift gesteld op 1 mei 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/500973 / KG ZA 20-176
Tussenvonnis in kort geding van 29 april 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] , gemeente Wijk bij Duurstede,
eiser,
advocaat mr. R.H. van Dijke te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] , gemeente Utrechtse Heuvelrug,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[eiser] heeft een aanvraag ingediend voor een executie kort geding. In verband met het Corona-virus geldt er een afwijkende procedure voor kort geding zaken, waarbij wordt gedagvaard tegen een pro forma zittingsdatum en de procedure in beginsel schriftelijk wordt gevoerd op de door de rechtbank aan partijen aangegeven wijze.
1.2.
Het procesdossier bestaat nu uit:
- de dagvaarding,
- de producties 1 tot en met 22 van [eiser] ,
- de conclusie van antwoord,
- de producties 1 tot en met 16 van [gedaagde] ,
- de tussen de rechtbank en partijen gevoerde e-mailcorrespondentie.
1.3.
In een e-mailbericht van 24 april 2020, met een productie, heeft [eiser] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. In een e-mailbericht van 28 april 2020 heeft [gedaagde] daartegen verweer gevoerd. Diezelfde dag heeft [eiser] per e-mail nog een reactie gegeven op het verweer.
1.4.
Vanwege de daarbij geboden spoed is op 28 april 2020 per e-mail aan partijen bericht dat de voorzieningenrechter de navolgende voorlopige maatregel treft:
“schorst de (verdere) executie van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van
5 september 2017 en van de begrotingsbeschikking gewezen tussen partijen totdat de voorzieningenrechter in deze kort gedingprocedure heeft beslist,
houdt iedere verdere beslissing aan.”
Daarbij is aangegeven dat de motivering van die beslissing op 1 mei 2020 zal volgen in een tussenvonnis. Dit tussenvonnis is gedateerd op 29 april 2020, omdat dat het moment is waarop het kort geding is aangebracht bij de rechtbank.

2.De beoordeling

Inleiding

2.1.
Partijen zijn broers. Op 5 september 2017 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden einduitspraak gedaan in een zaak tussen partijen over de verdeling van de gemeenschap tussen partijen betreffende het perceel [adres] te [woonplaats 2] . [gedaagde] heeft op basis van dit arrest en een door het hof gewezen begrotingsbeschikking van 21 december 2016 executiemaatregelen getroffen, onder meer ter inning van volgens hem op grond van het arrest door [eiser] verbeurde dwangsommen. [eiser] betwist dat deze dwangsommen zijn verbeurd en betwist de rechtmatigheid van de getroffen executiemaatregelen. Hij is daarover een bodemprocedure gestart bij deze rechtbank.
2.2.
Nadat [gedaagde] opnieuw executiemaatregelen had aangekondigd, heeft [eiser] deze kort gedingprocedure opgestart. Hij vordert daarin - kort gezegd - dat de voorzieningenrechter:
1. [gedaagde] veroordeelt om gedurende de duur van de bodemprocedure alle executiemaatregelen te staken en gestaakt te houden en eventueel reeds gelegde beslagen op te heffen, op straffe van een dwangsom, dan wel een andere voorziening treft,
2. de uitvoerbaarheid van het arrest voor de duur van de bodemprocedure schorst, dan wel een andere voorziening treft,
3. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten.
Voorlopige maatregel
2.3.
Op 24 april 2020 heeft [eiser] de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige maatregel [gedaagde] te gebieden alle beslagen die zijn gelegd in april 2020 of later op te heffen en zich te onthouden van verdere beslag- en executiemaatregelen totdat de voorzieningenrechter over deze zaak heeft geoordeeld. [eiser] legt aan deze vordering ten grondslag dat het in dit kort geding gaat over de executie en inning van volgens hem niet verbeurde dwangsommen en ten onrechte gemaakte deurwaarderskosten voor onder meer onrechtmatig gelegde beslagen. Hij heeft er recht en belang bij dat eerst het oordeel van de voorzieningenrechter daarover wordt afgewacht voordat de executiemaatregelen worden voorgezet en er een onomkeerbare situatie wordt gecreëerd. [gedaagde] heeft op 17 april 2020 opnieuw executoriaal derdenbeslag gelegd en frustreert daarmee een behoorlijke rechtsgang. Er is sprake van spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige maatregel om verdere beslagen, kosten en schade te voorkomen.
2.4.
[gedaagde] vindt dat de vordering moet worden afgewezen. Hij voert daartoe aan dat het voor een goede en volledige beoordeling van de verzochte voorlopige maatregel nodig is dat de achtergrond van het geschil geheel door partijen is geschetst. Ook inhoudelijk gezien bestaat er volgens hem geen reden tot toewijzing, onder meer omdat [eiser] wel dwangsommen heeft verbeurd ad in totaal € 20.500,00. Dat bedrag staat nog altijd open naast een bedrag van € 2.830,48 aan hoofdsom en executiekosten. Hij heeft daarom evident belang bij (een prikkel tot) nakoming van die betalingsverplichtingen.
2.5.
Bij de beoordeling van de gevorderde voorziening komt het aan op afweging van de belangen van partijen. [eiser] heeft er belang bij dat hij de gelegenheid heeft om in kort geding een rechterlijk oordeel te krijgen over het gerezen executiegeschil voordat de ingezette executie tot mogelijk onomkeerbare gevolgen leidt. Uit de reactie van [gedaagde] is niet gebleken dat hij een nog groter belang heeft bij voortzetting van de executie voordat dat oordeel is gegeven. Het argument dat [gedaagde] aanvoert, is dat de voorzieningenrechter pas een beslissing kan nemen over de vraag of hij recht heeft om het arrest van het hof verder ten uitvoer te leggen, als de voorzieningenrechter kennis heeft genomen van de onderliggende stukken en hetgeen partijen daarover hebben te zeggen. Juist daarom is nodig dat de voorzieningenrechter ook de tijd heeft om van die informatie kennis te nemen en te beslissen of een voorziening nodig is in afwachting van een beslissing in de bodemprocedure die loopt, voordat een beslissing zinloos is omdat de executie al is voltooid. De voorzieningenrechter zal de (verdere) executie van het arrest (en de begrotingsbeschikking) van het hof schorsen totdat in dit kort geding daarover is beslist. Met die voorlopige maatregel wordt op dit moment voldoende tegemoet gekomen aan het belang van [eiser] . Wat [eiser] verder vordert in het kader van deze beslissing vooraf, wordt dus niet toegewezen.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
schorst de (verdere) executie van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van
5 september 2017 en van de begrotingsbeschikking gewezen tussen partijen totdat de voorzieningenrechter in deze kort gedingprocedure heeft beslist,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen en in het openbaar uitgesproken door mr. A.A.T. van Rens op
29 april 2020 en op schrift gesteld door mr. A.A.T. van Rens en ondertekend door mr. F.C. Burgers op 1 mei 2020.