In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 juli 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de rechter in een kort geding. Verzoekers, de vader en moeder van een dochter, hebben de rechter gewraakt omdat zij vonden dat deze niet onpartijdig was. Het wrakingsverzoek van de stiefvader werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen procespartij was in de hoofdzaak. De moeder werd wel ontvankelijk verklaard in haar verzoek. De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld, waaronder het niet toelaten van de stiefvader tot de zitting en het niet horen van de dochter. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter procesbeslissingen had genomen die niet als vooringenomenheid konden worden aangemerkt. De rechter had de standpunten van beide partijen gehoord en zijn beslissing gemotiveerd. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigd vermoeden van vooringenomenheid bestond en verklaarde het wrakingsverzoek ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de behandeling van de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.