ECLI:NL:RBMNE:2020:2878

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
505021 / HA RK 20-166
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 21 juli 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. R.M. Berendsen, kantonrechter. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een zitting op 2 juli 2020, waar verzoeker zich benadeeld voelde door de gelijktijdige behandeling van zijn verzoekschrift en een zelfstandig tegenverzoek van de verwerende partij, [werkgever] B.V. Verzoeker stelde dat deze gang van zaken leidde tot partijdigheid van de rechter.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De kamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om beide verzoeken gelijktijdig te behandelen een (tussen)beslissing is, die op zichzelf geen grond voor wraking kan vormen. De wrakingskamer benadrukte dat de rechterlijke onpartijdigheid wordt verondersteld, tenzij het tegendeel blijkt. In dit geval was er geen bewijs van persoonlijke vooringenomenheid of objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.

De wrakingskamer concludeerde dat de rechter op basis van artikel 282 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd was om het tegenverzoek te behandelen en dat de motivering van de beslissing niet zo onbegrijpelijk was dat deze een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid opleverde. De beslissing om het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren werd openbaar uitgesproken, en de procedure van verzoeker met zaaknummer 8482187 / LE VERZ 20-25 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 505021 / HA RK 20-166
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 21 juli 2020
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonend in [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 2 juli 2020 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek van verzoeker gericht tegen mr. R.M. Berendsen, kantonrechter bij deze rechtbank;
- de schriftelijke reactie van mr. R.M. Berendsen van 9 juli 2020.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 14 juli 2020 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. De gewraakte rechter is met bericht van verhindering niet verschenen. Namens [werkgever] B.V. is, met bericht van afwezigheid, niemand verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. R.M. Berendsen als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 8482187 / LE VERZ 20-25 tussen verzoeker als verzoekende partij en [werkgever] B.V. als verwerende partij.
2.2.
Verzoeker heeft op de zitting van 2 juli 2020 het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek:
“U houdt mij voor dat als u het ontslag op staande voet aanvaard, dat de werkgever stelt dat ik dan een dringende reden heb gegeven om de arbeidsovereenkomst te beëindigen wegens werkweigering en de werkgever verder stelt dat ik dan een schadevergoeding van minimaal één maand opzegtermijn ben verschuldigd.Daarop antwoord ik dat dit een tegenverzoek is vanuit het verweerschrift en dat er maar één zaak per verzoek mag worden behandeld. Ik hoor u zeggen dat u dit wel moet beoordelen en dat een verweerder ook een tegenverzoek mag indienen.Daarop deel ik u mee dat ik u wraak. Op uw vraag wat de reden daarvoor is verklaar ik dat bij beantwoording van het kenmerk.nr in de brief staat dat er maar één zaak mag worden behandeld. Het is onmogelijk dat er twee verzoeken in één zaak worden behandeld.
Op uw vraag of ik aan de wraking ten grondslag leg dat u ook het tegenverzoek gaat beoordelen en dat leidt tot partijdigheid, verklaar ik dat dit juist is.U mag het tegenverzoek niet inhoudelijk behandelen, omdat [werkgever] een zelfstandig verzoek heeft ingediend en daar nu geen griffierecht voor verschuldigd is, dat moest een aparte zaak worden.”
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat op grond van artikel 282 Rv een verweerschrift een zelfstandig verzoek kan bevatten als dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijk verzoek. Het is aan de kantonrechter te beoordelen of aan dit vereiste is voldaan. Dat is een zuivere procesbeslissing die zich niet leent voor wraking. Daarnaast heeft verzoeker geen concrete omstandigheden aangevoerd die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Bovendien brengt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing, in dit geval het behandelen van het tegenverzoek, als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking. De wrakingskamer komt ook geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. De rechter concludeert dan ook tot ongegrondverklaring van het wrakingsverzoek.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoeker is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat hij vooringenomen is of dat hij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval.
3.4.
De beslissing van de rechter om op de zitting van 2 juli 2020 naast het verzoekschrift van verzoeker ook het in het verweerschrift opgenomen zelfstandig tegenverzoek van verweerder te behandelen moet worden aangemerkt als een (tussen)beslissing. Een als negatief ervaren (tussen)beslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich daar als uitgangspunt tegen. Dit geldt ook voor de motivering van die (tussen)beslissing als grond voor wraking. Alleen als de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Daar is bij de beslissing van de rechter om op dezelfde zitting ook het tegenverzoek te behandelen geen sprake van. Op grond van de wet heeft de rechter de mogelijkheid om een zelfstandig tegenverzoek gelijktijdig te behandelen met het verzoekschrift. Dat de rechter van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt op de zitting van 2 juli 2020 kan niet worden aangemerkt als zwaarwegende aanwijzing dat de rechter partijdig of afhankelijk zou zijn. Dat verzoeker niet had gerekend op gelijktijdige behandeling van de verzoeken maakt dit oordeel niet anders.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team civiel recht, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 8482187 / LE VERZ 20-25 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.F. Haeck, voorzitter, en mr. H.A. Brouwer en mr. C.S.K. Fung Fen Chung als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2020.
de griffier wegens afwezigheid van de voorzitter
wordt deze beslissing getekend door
de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.