ECLI:NL:RBMNE:2020:2870

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
UTR 20/1338
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor het bouwen van appartementen met zorgfunctie

In deze zaak gaat het om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen een omgevingsvergunning voor het bouwen van 28 appartementen met zorgfunctie. De vergunninghouder had een gefaseerde aanvraag ingediend, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de verweerder niet de juiste uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft gevolgd. De kern van de discussie is of de voorzieningenrechter eerst de ontvankelijkheid van het bezwaar moet beoordelen, in dit geval of verzoeker als belanghebbende kan worden aangemerkt, voordat zij kan oordelen over de rechtmatigheid van het besluit. De voorzieningenrechter concludeert dat de vraag of verzoeker belanghebbende is pas in een later stadium aan de orde kan komen. Het voorlopige oordeel is dat het besluit onrechtmatig is, omdat de juiste procedure niet is gevolgd. Na een belangenafweging wordt het verzoek toegewezen en het besluit van de verweerder geschorst. De voorzieningenrechter draagt de verweerder op om het betaalde griffierecht aan verzoeker te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 30 juni 2020 door mr. R.C. Moed, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1338 Rectificatie pagina 5 en 6

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum, verweerder

(gemachtigde: G.A.A. de Josselin).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] , vergunninghouder.

Procesverloop

1.1
Het gaat in deze zaak om een gefaseerde aanvraag van vergunninghouder om een omgevingsvergunning voor het bouwen van 28 appartementen met zorgfunctie aan de
[adres] in [woonplaats] (het perceel).
1.2
Voor de aanvraag eerste fase heeft verweerder bij beschikking van 9 november 2017 (eerste beschikking) een omgevingsvergunning fase 1 aan vergunninghouder verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’. Verweerder heeft daarbij gebruik gemaakt van zijn buitenplanse afwijkingsbevoegdheid [1] en heeft de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd [2] .
1.3
Op 30 november 2018 heeft vergunninghouder bij verweerder de aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning fase 2 te verlenen. De aanvraag ziet op de activiteit ‘bouwen’.
Op 10 april 2019 heeft vergunninghouder de activiteit ‘bouwen’, waarover in de eerste beschikking is beslist, ingetrokken.
1.4
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder op 17 april 2019 een beschikking afgegeven voor de activiteit ‘bouwen’ (de tweede beschikking), waarbij de gevraagde omgevingsvergunning fase 2 is verleend voor het oprichten van 28 appartementen met zorgfunctie op het perceel. Eiser heeft tegen deze beschikking beroep ingesteld.
1.5
Het beroep is op de zitting van 27 januari 2020 behandeld. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [A] . Namens vergunninghouder is [B] verschenen.
1.6
Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen stukken over te leggen, waaruit blijkt dat bij de tweede beschikking de uitgebreide voorbereidingsprocedure is gevolgd. Verweerder heeft daarop de brief van
28 januari 2020 ingebracht. Verzoeker en vergunninghouder hebben hierop gereageerd.
1.7
Verzoeker heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen voor de tweede beschikking (geregistreerd onder zaaknummer
UTR 20/1338).
1.8
Het onderzoek tijdens de zitting is voortgezet op 30 juni 2020. Verzoeker was hierbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [A] . Namens vergunninghouder is [B] verschenen samen met zijn adviseur mr. [adviseur] . Ook was de eigenaar van het perceel [C] en zijn advocaat mr. A. Kolsters aanwezig.
1.9
Verzoeker heeft de rechtbank verzocht [D] , voorzitter van de Buurtpreventie Vereniging, als getuige te horen. Tijdens de zitting heeft zij toegelicht dat zij vanuit haar functie als voorzitter kan verklaren over de ervaringen in de eerste procedure met betrekking tot de aanvraag eerste fase. De voorzieningenrechter heeft afgezien van het horen van de getuige, omdat dit redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
1.1
De voorzieningenrechter heeft tijdens de zitting geconcludeerd dat zij geen uitspraak kan doen op het beroep, omdat de bezwaarfase nog niet is doorlopen. De voorzieningenrechter heeft na afloop van de zitting daarom alleen op het verzoek direct mondeling uitspraak gedaan. Verder in deze uitspraak licht de voorzieningenrechter dit toe.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe;
  • schorst het besluit van 17 april 2019;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,-- aan verzoeker te vergoeden.

Inleiding

Over het beroep
2.1
Verzoeker heeft in zijn beroepschrift niet duidelijk gemaakt tegen welk besluit hij beroep heeft ingesteld: de eerste of de tweede beschikking. Zoals de rechtbank ook op de zitting van 27 januari 2020 heeft vastgesteld, kan het niet anders dan dat verzoeker zijn beroep heeft gericht tegen de tweede beschikking van 17 april 2019. Hij heeft in het beroepschrift van 27 mei 2019 letterlijk de tekst van het kopje van deze beschikking aangehaald zoals die in de publicatie in het Gemeenteblad van 8 mei 2019 is vermeld. Daarin staat dat het gaat om het bouwen van 28 appartementen met zorgfunctie, terwijl het bij de eerste beschikking nog ging over het bouwen van 29 appartementen.
2.2
Op basis van het dossier is niet duidelijk welke voorbereidingsprocedure verweerder heeft gevolgd voor de tweede beschikking. Tijdens de zitting van
27 januari 2020 heeft verweerder verklaard dat de tweede beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Naar aanleiding daarvan hebben partijen afgesproken dat verweerder nader zal onderzoeken of een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd. Verweerder heeft op 28 januari 2020 schriftelijk bevestigd dat dat niet is gebeurd. Verweerder heeft dus niet de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd.
2.3
Dat betekent dat de tweede beschikking een zogenaamd primair besluit is, waartegen verzoeker eerst bezwaar had moeten instellen. Dat heeft hij niet gedaan. Tijdens de zitting heeft verzoeker te kennen gegeven dat hij geen rechtstreeks beroep wenst. Dit betekent dat het beroepschrift van verzoeker als bezwaarschrift wordt aangemerkt, zodat de voorzieningenrechter het bezwaarschrift tegen de beschikking van 17 april 2019 in de beroepszaak niet meer als beroep kan behandelen. Het beroepschrift wordt aan verweerder terug gezonden om als bezwaarschrift te behandelen [3] .
Over het verzoek
3. Het gevolg hiervan is dat de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker nu zal beoordelen als een verzoek hangende het bezwaar tegen de tweede beschikking van
17 april 2019 (het bestreden besluit). Verweerder zal alsnog een beslissing op het bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Beoordeling van het verzoek

4. Verzoeker is het om verschillende redenen niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Vergunninghouder is al met de bouw gestart. Met het verzoek om een voorlopige voorziening wil verzoeker dat de bouw ondertussen stil wordt gelegd.
5. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de bezwaarfase is in beginsel alleen aanleiding als het bestreden besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft daarom eerst een voorlopig oordeel over de vraag of het bestreden besluit rechtmatig is of niet. De vraag die daarbij centraal staat, is of verweerder de juiste voorbereidingsprocedure heeft gevolgd en zo niet, wat daarvan de gevolgen zijn voor deze procedure. Daarna zal zij beoordelen of de belangen van verzoeker om het bestreden besluit te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van verweerder en vergunninghouder om het bestreden besluit in stand te laten. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
Rechtmatigheid van het besluit
Heeft verweerder de juiste procedure gevolgd?
6.1
Zoals ook op de zitting met partijen is vastgesteld, heeft verweerder niet de juiste procedure gevolgd. De aanvrager kan voor de verschillende activiteiten die onderdeel zijn van zijn project een omgevingsvergunning in fasen aanvragen. In beide fasen wordt dezelfde voorbereidingsprocedure gevolgd. Het betreft de procedure die van toepassing zou zijn als het project in één keer zou worden aangevraagd [4] . In deze zaak gaat het om een aanvraag voor een project dat bestaat uit activiteiten waarop de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, zodat ook voor het bestreden besluit de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden doorlopen.
Wat zijn de gevolgen?
6.2
Vervolgens is in deze zaak de vraag aan de orde of het niet volgen van de juiste voorbereidingsprocedure met zich meebrengt dat het bestreden besluit onrechtmatig is of niet. Normaal gesproken moet de voorzieningenrechter namelijk eerst beoordelen of aan alle formele vereisten, zoals de ontvankelijkheid van het bezwaar, is voldaan voordat toegekomen kan worden aan een inhoudelijke beoordeling van andere juridische punten. Hier staat ter discussie of verzoeker wel belanghebbende is bij het bestreden besluit. Verweerder en vergunninghouder stellen zich op het standpunt dat verzoeker geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, omdat hij niet op een naastgelegen perceel woont en geen zicht heeft op het appartementencomplex. Dat is een formeel vereiste voor het instellen van bezwaar: als verzoeker geen belanghebbende is, is zijn bezwaar niet-ontvankelijk en komt de rechter niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Het uitgangspunt is daarom dat de voorzieningenrechter eerst de ontvankelijkheid beoordeelt, en dus of verzoeker belanghebbende is, en dat zij pas kan ingaan op de vraag wat er met het bestreden besluit moet gebeuren als zij heeft beslist dat verzoeker inderdaad belanghebbende is. Maar de voorzieningenrechter vindt dat dat in deze situatie anders is en dat de ontvankelijkheid, zoals de vraag of verzoeker belanghebbende is, pas op een later moment aan de orde kan komen. Dat legt de voorzieningenrechter hierna uit.
6.3
Tegen een ontwerpbesluit om een omgevingsvergunning te verlenen kan een ieder een zienswijze indienen [5] . In die fase geldt dus niet de eis dat je belanghebbende moet zijn: verweerder moet alle ingediende zienswijzen beoordelen en in de besluitvorming betrekken. Als de voorzieningenrechter eerst zou beoordelen of verzoeker belanghebbende is in de bezwaarprocedure, kan de uitkomst zijn dat hij geen belanghebbende is en dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk is. In dat geval heeft verzoeker dus geen inhoudelijke beoordeling gekregen van zijn bezwaar, terwijl hij ook geen zienswijze heeft kunnen indienen tegen een ontwerpbesluit om de omgevingsvergunning voor het bouwen van 28 appartementen met zorgfunctie te verlenen. Hij heeft dan niet de inspraakmogelijkheden gekregen die hij zou hebben gehad als verweerder wel de juiste procedure had gevolgd. De voorzieningenrechter vindt dat verweerder daarom alsnog de juiste procedure moet volgen, zodat verzoeker en anderen die dat willen de mogelijkheid krijgen om een zienswijze in te dienen. Daar komt bij dat het niet valt uit te sluiten dat de kring van belanghebbenden anders wordt bij het volgen van de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Ook valt het, anders dan vergunninghouder meent, niet uit te sluiten dat het volgen van de uitgebreide procedure zal leiden tot een besluit met een andere uitkomst.
6.4
Hieruit volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Er is geen mogelijkheid om het gebrek te herstellen, omdat het bestreden besluit ten onrechte is genomen zonder de uitgebreide voorbereidingsprocedure te volgen. Dat gebrek kan naar zijn aard niet worden hersteld na een heroverweging in de bezwaarfase. Het kan dan ook niet anders dan dat verweerder het bezwaar tegen het bestreden besluit gegrond moet verklaren, het bestreden besluit moet herroepen, en opnieuw op de aanvraag van vergunninghouder moet beslissen waarbij alsnog de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden doorlopen. Dit houdt kort gezegd in dat verweerder een ontwerpbesluit ter inzage moet leggen. Iedereen die dat wil kan gedurende de ter inzagelegging een zienswijze indienen. Daarna moet verweerder een besluit nemen op de aanvraag, en daarbij de ingediende zienswijze(n) betrekken. Tegen dat nieuwe besluit op de aanvraag staat vervolgens beroep bij de rechtbank open [6] . In die procedure kan dan de vraag aan de orde komen of verzoeker belanghebbende is.
Belangenafweging
7.1
Op basis van een belangenafweging beoordeelt de voorzieningenrechter vervolgens of het nodig is om het bestreden besluit te schorsen. Daarover overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
7.2
Verweerder en vergunninghouder hebben er belang bij dat de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van 28 appartementen met zorgfunctie in stand wordt gelaten. Tijdens de zitting heeft verweerder aangegeven dat er sprake is van een toename van vergrijzing in de gemeente en dat zij een verantwoordelijkheid hebben om woonruimte te realiseren voor de groep 70-plussers. Voor vergunninghouder spelen voornamelijk grote financiële belangen. Vergunninghouder heeft daarover tijdens de zitting gesteld dat het pand gereed is, maar niet is opgeleverd. Er bestaat een grote behoefte aan deze appartementen met zorgfunctie. Hoe langer het pand niet in gebruik kan worden genomen, hoe groter de financiële schade is. Daarnaast trekt een leegstaand pand bepaalde mensen aan die daar niets te zoeken hebben.
Verzoeker heeft tijdens de zitting gewezen op het belang bij schorsing van het bestreden besluit in afwachting van zijn inspraakmogelijkheid door een zienswijze in te dienen. Die inspraakmogelijkheid is hem nu ontnomen.
7.3
Gelet op wat de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen, kan het niet anders dan dat verweerder eerst de juiste voorbereidingsprocedure moet volgen en dat het bestreden besluit in bezwaar om die reden geen stand kan houden. Onder deze omstandigheden vindt de voorzieningenrechter dat het belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening zwaarder weegt dan de belangen van verweerder en vergunninghouder.

Conclusie

8.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit. Aan de andere gronden van verzoeker komt de voorzieningenrechter niet meer toe.
8.2
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Uit de stukken is niet gebleken van proceskosten van verzoeker die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2020.

de griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd deze

uitspraak te ondertekenen

griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 2:12, eerste lid, onder a, onder 3⁰ van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zoals neergelegd in artikel 6:15, eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 2.5, tweede lid, van de Wabo.
5.Artikel 3.12, vijfde lid, van de Wabo
6.Artikel 7:1, eerste lid, onder d, van de Awb.