In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden, vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. De vergunninghouder had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een toegangshek op zijn terrein. Het college had op 18 mei 2020 besloten deze vergunning te verlenen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk ongegrond was. Hij maakte gebruik van zijn bevoegdheid om zonder zitting uitspraak te doen, omdat het verzoek om een voorlopige voorziening niet voldeed aan de vereisten. De voorzieningenrechter stelde vast dat er geen spoedeisend belang was dat een voorlopige voorziening rechtvaardigde, aangezien de bezwaren van verzoekster voornamelijk betrekking hadden op de uitvoering van de werkzaamheden en niet op de vergunning zelf. De voorzieningenrechter merkte op dat de bezwaren van verzoekster in beginsel in een civiele procedure thuis hoorden en dat er geen aanwijzingen waren dat de verleende vergunning in de bezwaarprocedure niet zou standhouden.
De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en benadrukte dat verzoekster de mogelijkheid had om een handhavingsverzoek in te dienen als de vergunninghouder in strijd met de vergunning zou handelen. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.