ECLI:NL:RBMNE:2020:2855

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
8497240 UC EXPL 20-3527 BEv/35170
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.E. Thé-Kouwenhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en erfgenamen verantwoordelijk voor huurachterstand na overlijden huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een huurrechtkwestie waarbij de stichting Groenwest als eisende partij optrad tegen de erfgenamen van de overleden huurder, de heer [B]. De vader van de gedaagden had een huurovereenkomst met Groenwest voor een woning in [woonplaats 1]. Na het overlijden van de heer [B] op [overlijdensdatum] 2019, eindigde de huurovereenkomst op basis van artikel 7:268 lid 6 BW. De gedaagden, als erfgenamen, werden verantwoordelijk voor de huurachterstand die was ontstaan na het overlijden van hun vader.

De maandelijkse huur bedroeg € 669,13, en de gedaagden hebben de woning na het overlijden van hun vader betrokken, zonder dat de huurovereenkomst was voortgezet. Groenwest vorderde betaling van de huurachterstand, die inmiddels was opgelopen tot € 3.414,78, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de huurachterstand, en dat de vordering van Groenwest terecht was.

De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de huurachterstand toe, evenals de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van erfgenamen met betrekking tot huurverplichtingen na het overlijden van de huurder.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8497240 UC EXPL 20-3527 BEv/35170
Vonnis van 15 juli 2020
inzake
de stichting
Stichting Groenwest,
gevestigd in Woerden,
verder ook te noemen Groenwest,
eisende partij,
gemachtigde: mr. S.P.J. Visser,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonend in [woonplaats 1] ,
niet verschenen,
2.
[gedaagde sub 2],
wonend in [woonplaats 1] ,
niet verschenen,
3.
[gedaagde sub 3],
wonend in [woonplaats 2] ,
procederend in persoon,
gedaagde partij.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- het verweerschrift van [gedaagde sub 3] , met bijlagen;
- de akte houdende vermindering van eis.
1.2.
De comparitie is gehouden op 30 juni 2020. Bij die comparitie was namens Groenwest de heer [A] van deurwaarderskantoor Visser aanwezig.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn niet op de zitting verschenen. Nu alleen door [gedaagde sub 3] schriftelijk verweer is gevoerd is tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verstek verleend. Namens Groenwest is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter en is het standpunt verder toegelicht. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Daarna volgt dit vonnis.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

Achtergrond
2.1.
De vader van gedaagden, de heer [B] (hierna: [B] ), heeft van Groenwest de woning aan de [adres] in [woonplaats 1] gehuurd. Op [overlijdensdatum] 2019 is [B] overleden. Op grond van artikel 7:268 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de huurovereenkomst geëindigd aan het einde van de tweede maand na het overlijden van de huurder. In dit geval dus op [.] [maand] 2020. Er zijn geen personen die krachtens enig recht of de wet de huurovereenkomst hebben voortgezet. Gedaagden zijn de enig erfgenamen van [B] .
2.2.
De maandelijkse huur voor de woning bedraagt € 669,13 en dient bij vooruitbetaling te worden voldaan. [gedaagde sub 1] heeft daags na het overlijden van zijn vader de woning betrokken. De woning is daarom op [.] [maand] 2020 niet ter beschikking aan Groenwest gesteld. Inmiddels is de woning ontruimd en per 2 juni 2020 (alsnog) ter beschikking aan Groenwest gesteld.
Standpunt Groenwest
2.3.
Groenwest vordert, na vermindering van eis, veroordeling van gedaagden tot betaling van € 3.414,78 vermeerderd met rente en kosten. Aan deze vordering legt Groenwest ten grondslag dat gedaagden hun betalingsverplichting voortvloeiend uit de huurovereenkomst dan wel de verplichting tot betaling van een vergoeding wegens huurderving niet zijn nagekomen.
Standpunt [gedaagde sub 3]
2.4.
[gedaagde sub 3] heeft als enige verweer gevoerd. Hij stelt – kort gezegd – geen contact te hebben met zijn vader en daarom niet van diens overlijden op de hoogte te zijn geweest. Hij stelt dat de vordering jegens hem moet worden afgewezen nu niet hij maar zijn broer,
[gedaagde sub 1] , aansprakelijk moet worden gehouden voor het feit dat hij in de woning is gaan wonen en niet aan de betalingsverplichting jegens Groenwest heeft voldaan.
Wat de kantonrechter ervan vindt
2.5.
Op grond van artikel 4:182 BW volgen met het overlijden van de erflater zijn erfgenamen hem van rechtswege op in zijn voor overgang vatbare rechten en in zijn bezit en houderschap. Ook worden zij schuldenaar van de schulden van de erflater die niet met zijn dood zijn teniet gegaan. Op [overlijdensdatum] 2019 is [B] komen te overlijden. Nu de huurovereenkomst, bij gebreke van een eerdere opzegging, is geëindigd aan het einde van de tweede maand na het overlijden van de huurder (op [.] [maand] 2020) zijn gedaagden op basis van het voorgaande als enig erfgenamen van [B] verantwoordelijk voor betaling van de huur tot het moment van beëindiging van de huurovereenkomst. De vordering tot betaling van de huurachterstand tot en met de maand januari 2020 zal dan ook worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.
2.6.
Groenwest heeft toegelicht dat [gedaagde sub 1] na het overlijden van zijn vader de woning heeft betrokken. [gedaagde sub 1] heeft de woning uiteindelijk op 2 juni 2020 ter beschikking van Groenwest gesteld. Gedurende die periode heeft hij geen vergoeding voor gebruik van de woning aan Groenwest betaald. Nu [gedaagde sub 1] niet op zitting is verschenen heeft hij de gelegenheid laten lopen om deze verklaring van Groenwest te weerspreken. Dit komt voor zijn risico. De kantonrechter heeft door het ontbreken van deze tegenspraak geen aanleiding te oordelen dat het anders is gegaan dan in de dagvaarding en op zitting namens Groenwest is verklaard. Nu [gedaagde sub 1] niet krachtens enig recht of wet de huurovereenkomst heeft voorgezet, is het gevolg dat hij zonder daar recht op te hebben in de woning heeft verbleven. De door Groenwest gevorderde vergoeding, welke gelijk is aan de huurprijs van € 699,13 per maand, vanaf februari 2020 tot en met mei 2020 komt, gezien het feit dat de huurovereenkomst op [.] [maand] 2020 is geëindigd en daardoor de overige erfgenamen vanaf dat moment zijn ontslagen van hun betalingsverplichting jegens Groenwest, daarom alleen voor rekening van [gedaagde sub 1] . Nu [gedaagde sub 1] reeds een bedrag van € 600,00 over vernoemde periode aan Groenwest heeft betaald, dient hij het resterende bedrag van € 2.076,52
(€ 669,13 x 4 minus € 600,00) nog aan Groenwest te voldoen.
Wettelijke rente
2.7.
Wanneer de huur niet op tijd betaald wordt volgt uit de wet dat er een schadevergoeding verschuldigd is in de vorm van wettelijke rente (artikel 6:119 BW). De door Groenwest gevorderde rente zal daarom vanaf het moment van verzuim van betaling van de maandelijkse huurbetalingen zoals hierna vermeld worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.8.
Groenwest vordert ook een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten. Er zijn aanmaningen verstuurd die voldoen aan de wettelijke vereisten. Het gevorderde bedrag van € 475,11 aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met de geldende regelgeving en zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten
2.9.
Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Groenwest worden begroot op:
- dagvaarding € 107,10
- griffierecht € 499,00
- salaris gemachtigde €
480,00(2 punten x tarief € 240,00)
totaal € 1.086,10

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om te betalen aan Groenwest:
€ 1.338,26 aan achterstallige huur tot en met [.] [maand] 2020 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van verzuim van betaling van de maandelijkse huurbetalingen tot aan de dag van betaling;
€ 475,11 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan Groenwest te betalen € 2.076,52 aan schadevergoeding wegens huurderving in de periode februari 2020 tot en met mei 2020 vermeerderd met de wettelijke rente over elke niet (tijdig) betaalde vergoeding van € 669,13 per maand vanaf de eerste dag van de betreffende maand tot de dag van betaling;
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Groenwest, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.086,10, waarin begrepen € 480,00 aan salaris gemachtigde;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Thé-Kouwenhoven, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2020.