Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
2.Het geschil en de beoordeling daarvan
480,00(2 punten x tarief € 240,00)
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een huurrechtkwestie waarbij de stichting Groenwest als eisende partij optrad tegen de erfgenamen van de overleden huurder, de heer [B]. De vader van de gedaagden had een huurovereenkomst met Groenwest voor een woning in [woonplaats 1]. Na het overlijden van de heer [B] op [overlijdensdatum] 2019, eindigde de huurovereenkomst op basis van artikel 7:268 lid 6 BW. De gedaagden, als erfgenamen, werden verantwoordelijk voor de huurachterstand die was ontstaan na het overlijden van hun vader.
De maandelijkse huur bedroeg € 669,13, en de gedaagden hebben de woning na het overlijden van hun vader betrokken, zonder dat de huurovereenkomst was voortgezet. Groenwest vorderde betaling van de huurachterstand, die inmiddels was opgelopen tot € 3.414,78, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de huurachterstand, en dat de vordering van Groenwest terecht was.
De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de huurachterstand toe, evenals de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van erfgenamen met betrekking tot huurverplichtingen na het overlijden van de huurder.