ECLI:NL:RBMNE:2020:2849

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
UTR 19/2087
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing aanvraag dubbele kinderbijslag voor kind met medische zorgbehoefte

In deze zaak heeft eiseres, de moeder van [dochter], een aanvraag ingediend voor dubbele kinderbijslag vanwege de medische situatie van haar dochter, die intensieve zorg nodig heeft. De aanvraag is ingediend met terugwerkende kracht vanaf het vierde kwartaal van 2018. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft echter negatief geadviseerd op deze aanvraag, wat heeft geleid tot de afwijzing door de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het CIZ-advies zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen aanleiding is om de afwijzing van de aanvraag te herzien.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het CIZ in zijn adviezen van 4 april 2019 en 11 september 2019 heeft geconcludeerd dat [dochter] niet voldoet aan de criteria voor intensieve zorg, omdat zij niet voldoende punten heeft gescoord op de relevante functies. Eiseres heeft aangevoerd dat het CIZ belangrijke medische informatie niet heeft meegenomen in zijn beoordeling, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de adviezen van het CIZ zorgvuldig zijn en dat de informatie die eiseres heeft aangeleverd geen nieuwe inzichten biedt die de eerdere adviezen zouden kunnen ondermijnen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit van de Sociale Verzekeringsbank in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 20 juli 2020 door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier L.Y. Wong.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2087

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres.

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Pinar).

Inleiding en procesverloop

Eiseres heeft ten behoeve van haar dochter [dochter] , geboren op [2014] , een aanvraag om dubbele kinderbijslag ingediend, omdat [dochter] vanwege haar medische situatie intensieve zorg nodig heeft. De aanvraag geldt met ingang van het vierde kwartaal van 2018.
Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft op 15 januari 2019 negatief geadviseerd op deze aanvraag. Onder verwijzing naar dit advies heeft verweerder de aanvraag afgewezen bij besluit van 22 januari 2019 (het primaire besluit). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Op 4 april 2019 heeft het CIZ opnieuw negatief geadviseerd. Op basis van dit advies heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 10 april 2019 (het bestreden besluit).
Eiseres heeft op 12 mei 2019 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Zij heeft haar beroepschrift op 30 juli 2019 aangevuld met een aantal medische stukken. Naar aanleiding van de beroepsgronden en de medische stukken heeft verweerder het CIZ verzocht om een nader advies uit te brengen. Dit heeft het CIZ gedaan op 11 september 2019. Het CIZ heeft andermaal negatief geadviseerd.
Eiseres heeft op 8 oktober 2019 nadere gronden van beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2019. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en eiseres in de gelegenheid gesteld om nadere medische stukken over te leggen. Van deze gelegenheid heeft eiseres bij brief van 28 december 2019 gebruik gemaakt.
Naar aanleiding van de nader ingebrachte medische stukken heeft verweerder het CIZ verzocht een nieuw advies uit te brengen. Hieraan heeft het CIZ op 24 februari 2020 gevolg gegeven. Het CIZ heeft kenbaar gemaakt dat het geen aanleiding ziet om zijn eerdere advies aan te passen of te heroverwegen. In reactie hierop heeft verweerder bij brief van
6 maart 2020 meegedeeld dat hij het bestreden besluit handhaaft.
Eiseres heeft bij brief van 23 maart 2020 een nadere reactie ingebracht. Hierop heeft verweerder vervolgens gereageerd bij brief van 7 mei 2020.
Partijen hebben, binnen de daartoe door de rechtbank gestelde termijn, niet te kennen gegeven dat zij willen worden gehoord op een nadere zitting. De rechtbank heeft daarop bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. [1] De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 9 juni 2020.

Standpunten van partijen

1. Eiseres heeft recht op dubbele kinderbijslag voor [dochter] als is bepaald dat [dochter] door haar beperkingen een bepaalde mate van intensieve zorg nodig heeft. In dit verband beoordeelt het CIZ of aan [dochter] op diverse functies een zware zorgbehoefte heeft. Voor elk van de te beoordelen functies kan één punt worden “gescoord”. Wanneer aan [dochter] ten minste vijf punten worden toegekend, dan heeft zij behoefte aan intensieve zorg en komt eiseres in aanmerking voor dubbele kinderbijslag.
2. In zijn advies van 4 april 2019 heeft het CIZ aangegeven dat aan [dochter] drie punten worden toegekend. Dit betreft de functies “lichaamshygiëne”, “zindelijkheid” en “communicatie”. Volgens dit advies scoort [dochter] dus te weinig punten om voor intensieve zorg in aanmerking te komen. Verweerder heeft zich ter onderbouwing van het bestreden besluit gebaseerd op dit advies van 4 april 2019.
3. Op 30 juli 2019, dus in de beroepsfase, heeft eiseres nadere medische stukken overgelegd. Verweerder heeft deze stukken ter beoordeling voorgelegd aan het CIZ. In zijn advies van 11 september 2019 heeft het CIZ aangegeven dat het geen aanleiding ziet om op basis van de nadere medische stukken ook op andere functies punten voor [dochter] toe te kennen. Het CIZ komt dus niet tot andere conclusies dan in zijn advies van 4 april 2019 al waren vervat. Uit de brief van 27 september 2019 van verweerder aan de rechtbank, begrijpt de rechtbank dat verweerder het bestreden besluit handhaaft in het licht van het CIZ-advies van 11 september 2019.
4. In de aanvullende gronden van beroep van 8 oktober 2019 voert eiseres aan dat het CIZ bij de totstandkoming van het advies van 11 september 2019 ten onrechte geen informatie heeft ingewonnen bij diverse zorgverleners. Zo zou [dochter] vanwege haar extreme angst EMDR-therapie gaan starten bij Fornhese Flevoland. Verder is [dochter] in september 2019 een paar keer vanwege extreme benauwdheid op de dagbehandeling geweest. Zij gebruikt thuis nu in dit verband een nevelapparaat. Deze belangrijke informatie heeft het CIZ niet betrokken bij het advies van 11 september 2019. Als het CIZ wél over deze informatie had beschikt, dan had dat ertoe geleid dat aan [dochter] nog extra punten zouden worden toegekend voor de functies “medische verzorging”, “alleen thuis zijn” en “begeleiding buitenshuis”. Alsdan zouden aan [dochter] voldoende punten zijn toegekend om de aanvraag in te willigen, aldus eisers.

Overwegingen

Is het CIZ-advies van 11 september 2019 zorgvuldig tot stand gekomen?
5. Volgens eiseres is het CIZ-advies van 11 september 2019 onzorgvuldig tot stand gekomen, omdat het CIZ bepaalde medische informatie niet bij dat advies heeft betrokken. Desgevraagd heeft eiseres die informatie op 28 december 2019 overgelegd. Het betreft:
-twee ongedateerde stukken van de [school] en een ongedateerd stuk van VierTaal, genaamd “Advies onderwijsarrangement, schooljaar 2017-2018”. In deze stukken wordt onder meer melding gemaakt van de medische problematiek van [dochter] ;
-brieven van 1 februari 2016 en 8 mei 2017 van [kliniek] aan Gezondheidscentrum [gezondheidscentrum] . In de laatste brief wordt onder meer melding gemaakt van gedragsproblemen en een taalachterstand bij [dochter] ;
-e-mails van 8 november 2018 en 3 september 2019 van [kliniek] , aan drs. [A] , huisarts. De e-mails gaan over de behandeling van [dochter] in verband met apneu bij [kliniek] ;
-een e-mailwisseling van 3 en 4 december 2019 tussen eiseres en mevrouw [B] , GZ-psycholoog en cognitieve gedragstherapeut bij Fornhese. Dit gaat over geplande afspraken in november en december 2019 in verband met de gedragsproblemen van [dochter] .
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Nog daargelaten de vraag of de onder 5. genoemde medische informatie steeds betrekking heeft op de peildatum (vanaf derde kwartaal 2018), komt uit het CIZ-advies van 24 februari 2020 naar voren dat deze informatie geen ander licht werpt op de conclusies van het CIZ-advies van 11 september 2019. Zo blijkt uit de meest recente informatie van [kliniek] dat de luchtwegproblemen van [dochter] geen continu behandeling vergen. Volgens de informatie is er ook geen aanleiding om aan te nemen dat [dochter] gedurende de nacht zal stoppen met ademen. Eén en ander maakt het niet nodig om aanvullende informatie op te vragen. Deze conclusie komt overeen met het CIZ-advies van 11 september 2019 en de medische informatie die bij de totstandkoming van dat advies betrokken was. Voorts heeft het CIZ opgemerkt dat het niet mogelijk is geweest om nadere informatie op te vragen bij mevrouw [B] van Fornhese, aangezien zij [dochter] niet in behandeling heeft. Naar het oordeel van de rechtbank toont het CIZ-advies van
24 februari 2020 aan dat het CIZ-advies van 11 september 2019 zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het CIZ bij dat laatste advies geen relevante medische informatie achterwege heeft gelaten. De beroepsgrond faalt dus.
Hadden aan [dochter] méér punten moeten worden toegekend?
7. Volgens eiseres heeft verweerder aan [dochter] ten onrechte geen punt toegekend voor de functie “medische verzorging”. Zij stelt hiertoe dat [dochter] last heeft van slaapapneu en extreme angsten. Dit maakt het nodig dat eiseres continu in de buurt van [dochter] moet zijn. Verder stelt eiseres dat mevrouw [B] wel degelijk informatie over [dochter] aan het CIZ had kunnen en willen verstrekken.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. In de CIZ-adviezen 4 april 2019, 11 september 2019 en
24 februari 2020 is geconcludeerd dat [dochter] niet lijdt aan een objectiveerbare ziekte/stoornis die het noodzakelijk maakt dat zij permanent toezicht heeft of dat er een voortdurende nabijheid vereist is om zorg te verlenen. Bij dit advies is betrokken dat de medicatie die [dochter] gebruikt tegen haar astma geen medisch specialistisch verpleegkundig handelen vergt. In wat eiseres aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de genoemde adviezen met betrekking tot de functie “medische verzorging”. Daarbij heeft het CIZ voorbij mogen gaan aan de informatie die mevrouw [B] over [dochter] had kunnen geven. Zoals eiseres zelf heeft aangegeven in haar brief van 20 maart 2020 was er begin 2020 nog geen EMDR-therapie met [dochter] gestart en kon mevrouw [B] slechts verklaren over een eerdere behandeling en begeleiding van [dochter] . Over die eerdere behandeling was evenwel al informatie beschikbaar. Die informatie heeft het CIZ meegenomen in zijn eerdere adviezen. Het CIZ heeft mogen oordelen dat die beschikbare informatie afdoende was en dat de informatie die van mevrouw [B] had kunnen verstrekken geen meerwaarde had. De beroepsgronden met betrekking tot de functie “medische verzorging” falen daarom.
9. Eiseres stelt verder dat verweerder aan [dochter] een punt had moeten toekennen voor de functie “alleen thuis zijn”. Ook in dit verband voert zij aan dat [dochter] lijdt aan extreme angsten en dat zij niet alleen thuis kan zijn.
10. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de CIZ-adviezen van 4 april 2019 en
11 september 2019 komt naar voren dat er geen objectieve informatie is waaruit blijkt dat er bij [dochter] sprake is van angst- en/of paniekklachten die te relateren zijn aan een aandoening of stoornis. Het CIZ heeft verder gemotiveerd dat [dochter] ’s angst voor water en haar spraak-taal achterstand voor haar geen reden vormen om niet alleen thuis te kunnen zijn. Het CIZ licht in dit verband toe dat de reden waarom [dochter] niet alleen thuis kan zijn, samenhangt met haar jonge leeftijd. In wat eiseres over deze functie heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de adviezen van het CIZ. Ook de beroepsgronden die eiseres in verband met de functie “alleen thuis zijn” heeft aangevoerd, kunnen daarom niet slagen.
11. Voorts stelt eiseres dat [dochter] alleen onder toezicht van een volwassene buiten kan spelen, hetgeen zou samenhangen met haar angsten. Om die reden zou verweerder een punt moeten toekennen voor de functie “begeleiding buitenshuis”.
12. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Ook met betrekking tot deze functie is weer van belang dat uit de CIZ-adviezen van 4 april 2019 en 11 september 2019 naar voren komt dat er geen objectieve informatie is waaruit blijkt dat er bij [dochter] sprake is van angst- en/of paniekklachten die te relateren zijn aan een aandoening of stoornis. Er is daarom volgens het CZ geen aanknopingspunt voor de conclusie dat [dochter] niet alleen buiten kan spelen als gevolg van een aandoening of stoornis. Dat zij niet alleen buiten kan spelen, hangt volgens het CIZ veeleer samen met haar jonge leeftijd. In wat eiseres over de functie “begeleiding buitenshuis” heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de adviezen van het CIZ. Haar beroepsgronden in dit verband slagen daarom niet.
13. Op basis van wat de rechtbank onder 7 tot en met 12 heeft overwogen, komt zij tot het oordeel dat de adviezen van het CIZ zorgvuldig tot stand gekomen zijn en inhoudelijk ook concludent zijn. Verweerder heeft het bestreden besluit op het samenstel van deze adviezen mogen baseren. Verweerder heeft aldus terecht het standpunt ingenomen dat [dochter] niet méér punten toekomen dan het aantal van drie dat aan haar is toegekend.
Slotconclusie
14. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiseres ongegrond is. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De rechtbank ziet geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 20 juli 2020 gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Y. Wong, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier en de rechter zijn niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).