Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres.
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder
Inleiding en procesverloop
Standpunten van partijen
Overwegingen
24 februari 2020 is geconcludeerd dat [dochter] niet lijdt aan een objectiveerbare ziekte/stoornis die het noodzakelijk maakt dat zij permanent toezicht heeft of dat er een voortdurende nabijheid vereist is om zorg te verlenen. Bij dit advies is betrokken dat de medicatie die [dochter] gebruikt tegen haar astma geen medisch specialistisch verpleegkundig handelen vergt. In wat eiseres aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de genoemde adviezen met betrekking tot de functie “medische verzorging”. Daarbij heeft het CIZ voorbij mogen gaan aan de informatie die mevrouw [B] over [dochter] had kunnen geven. Zoals eiseres zelf heeft aangegeven in haar brief van 20 maart 2020 was er begin 2020 nog geen EMDR-therapie met [dochter] gestart en kon mevrouw [B] slechts verklaren over een eerdere behandeling en begeleiding van [dochter] . Over die eerdere behandeling was evenwel al informatie beschikbaar. Die informatie heeft het CIZ meegenomen in zijn eerdere adviezen. Het CIZ heeft mogen oordelen dat die beschikbare informatie afdoende was en dat de informatie die van mevrouw [B] had kunnen verstrekken geen meerwaarde had. De beroepsgronden met betrekking tot de functie “medische verzorging” falen daarom.