Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
[eiseres sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 29 juni 2020 met producties 1 tot en met 9
- de mondelinge behandeling op 8 juli 2020, waarop partijen hun standpunten hebben toegelicht
- de pleitnota van [eisers c.s.] .
2.De beoordeling
€ 8.747,00+
€ 350,00+
- omdat de algemene voorwaarden niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan hem ter hand zijn gesteld, zodat hem niet een redelijke mogelijkheid is geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen (als bedoeld in artikel 6:233 BW sub b); en
- omdat het beding onredelijk bezwarend is (als bedoeld in artikel 6:233 BW sub a) gelet op het vermoeden in artikel 6:237 BW onder i).
NJ2009, 50). Binnen het beperkte bestek van deze kortgedingprocedure is geen plaats voor verdere bewijslevering in de vorm van tegenbewijs, en [eisers c.s.] heeft ook geen voldoende concreet en ter zake doend aanbod voor tegenbewijs gedaan. De voorzieningenrechter is daarom voorshands van oordeel dat de algemene voorwaarden tijdig aan [eisers c.s.] ter hand zijn gesteld.
- dat vervroegd aflossen daadwerkelijk extra administratie en dus extra kosten met zich meebrengt;
- dat deze extra kosten niet worden gedekt wanneer de boeterente wordt teruggebracht tot de contractuele rente tot het einde van de looptijd;
- dat het bedrag aan administratiekosten waar de Stichting aanspraak op maakt, beperkt is, namelijk € 350,- per lening; en
- dat de totale vergoeding het werkelijke nadeel van de Stichting niet overschrijdt.
NJ2016/339).
980,00