In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juli 2020, wordt het verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten behandeld. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor bewindvoering en griffiekosten, welke op 25 mei 2020 door verweerder was afgewezen. Na bezwaar van de verzoeker heeft verweerder op 24 juni 2020 besloten om het eerdere besluit in te trekken en alsnog bijzondere bijstand toe te kennen tot een bedrag van € 2.317,64.
De verzoeker heeft in een brief van 13 juli 2020 aangegeven dat verweerder met het besluit van 24 juni 2020 deels tegemoet is gekomen aan zijn verzoek en refereert zich aan het oordeel van de voorzieningenrechter. Echter, verzoeker stelt ook dat verweerder in de proceskosten moet worden veroordeeld en dat het griffierecht moet worden terugbetaald. De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder met het besluit van 24 juni 2020 volledig tegemoet is gekomen aan de aanvraag van verzoeker, waardoor er geen procesbelang meer bestaat. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
De voorzieningenrechter wijst erop dat de aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden moet aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. In dit geval heeft verzoeker niet alle benodigde informatie verstrekt in de aanvraagfase, wat heeft geleid tot de afwijzing van de aanvraag. Verweerder heeft geen proceskosten aan verzoeker hoeven betalen, en er is geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt, maar niet in een openbare zitting vanwege coronamaatregelen.