ECLI:NL:RBMNE:2020:2813

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2125
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening bijzondere bijstand voor bewindvoering en griffiekosten

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juli 2020, wordt het verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten behandeld. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor bewindvoering en griffiekosten, welke op 25 mei 2020 door verweerder was afgewezen. Na bezwaar van de verzoeker heeft verweerder op 24 juni 2020 besloten om het eerdere besluit in te trekken en alsnog bijzondere bijstand toe te kennen tot een bedrag van € 2.317,64.

De verzoeker heeft in een brief van 13 juli 2020 aangegeven dat verweerder met het besluit van 24 juni 2020 deels tegemoet is gekomen aan zijn verzoek en refereert zich aan het oordeel van de voorzieningenrechter. Echter, verzoeker stelt ook dat verweerder in de proceskosten moet worden veroordeeld en dat het griffierecht moet worden terugbetaald. De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder met het besluit van 24 juni 2020 volledig tegemoet is gekomen aan de aanvraag van verzoeker, waardoor er geen procesbelang meer bestaat. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard.

De voorzieningenrechter wijst erop dat de aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden moet aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. In dit geval heeft verzoeker niet alle benodigde informatie verstrekt in de aanvraagfase, wat heeft geleid tot de afwijzing van de aanvraag. Verweerder heeft geen proceskosten aan verzoeker hoeven betalen, en er is geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt, maar niet in een openbare zitting vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2125

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.A.P.F. Hoens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft op 24 juni 2020 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Verweerder heeft op 25 mei 2020 verzoekers aanvraag om bijzondere bijstand voor bewindvoering en griffiekosten afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening gevraagd.
Op 24 juni 2020 heeft verweerder medegedeeld dat hij terugkomt op het besluit van 25 mei 2020, dat hij dit besluit intrekt en heeft verweerder alsnog bijzondere bijstand toegekend voor bewindvoering en griffiekosten, tot een totaalbedrag van € 2.317,64.
3. Bij brief van 13 juli 2020 heeft verzoeker gezegd dat verweerder met het besluit van 24 juni 2020 deels is tegemoet gekomen aan het belang bij het treffen van een voorlopige voorziening en dat verzoeker zich op dit punt refereert aan het oordeel van de voorzieningenrechter. Verder heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat verweerder dient te worden veroordeeld in de proceskosten en dat het griffierecht moet worden terugbetaald.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder met het besluit van 24 juni 2020 volledig tegemoet is gekomen aan de aanvraag en het bezwaar van verzoeker. In de brief van 13 juli 2020 heeft verzoeker hierover ook geen gronden aangevoerd. In zoverre bestaat er dus geen procesbelang meer en zal het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. De voorzieningenrechter kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
6. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoeker en aangegeven dat hij geen proceskosten aan verzoeker wil betalen. Verweerder heeft aangevoerd dat tijdens de aanvraagprocedure geen stukken zijn overgelegd waaruit de verplichting jegens het CAK is gebleken. In bezwaar is pas de uitkeringsspecificatie van het UWV overgelegd, waaruit dit blijkt. Op grond van dat document is verweerder tot de conclusie gekomen dat verzoekers aanvraag alsnog toegewezen moest worden.
7. Uit vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat een aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk moet maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker bij zijn aanvraag heeft ingevuld dat hij een Wajong-uitkering ontving van € 1.013,96 netto per maand. Uit de bij de aanvraag overgelegde uitkeringsspecificaties van het UWV over de maanden januari en februari 2020 blijkt ook dat hij dit bedrag ontving, waarbij de premie voor de zorgverzekering ter hoogte van € 141,50 in opdracht van het CAK op de uitkering werd ingehouden. Van een andere inhouding door het CAK is niet gebleken. Het had, gelet op hetgeen onder 7. is vermeld, op de weg van verzoeker gelegen om verweerder te informeren over de inhouding door het CAK op zijn uitkering, hetgeen hij in de aanvraagfase niet heeft gedaan. Verder blijkt dat verweerder onderzoek heeft gedaan in SUWI-net, waaruit evenmin van een inhouding door het CAK op de uitkering van verzoeker is gebleken. Verweerder heeft hiermee bij de besluitvorming die heeft geleid tot het besluit van 25 mei 2020 dan ook geen rekening kunnen houden, hetgeen voor risico van verzoeker komt. Verweerder hoeft de proceskosten van verzoeker dus niet te betalen. Evenmin bestaat aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van K.S. Smits, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1403