Op 17 juli 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een WOZ-zaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D.A.N. Bartels MRE, in beroep ging tegen de vastgestelde waarde van zijn woning door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De waarde was vastgesteld op € 456.000,- per 1 januari 2018. Eiser stelde dat deze waarde te laag was en verwees naar de verkoopprijs van zijn woning op 24 april 2019 van € 525.000,-, en pleitte voor een herwaardering naar € 499.000,-. Tijdens de zitting op 19 juni 2020, die via een Skype-verbinding plaatsvond, was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde en de taxateur van verweerder waren wel aanwezig.
De rechtbank overwoog dat eiser zijn standpunt had gewijzigd en nu een hogere waarde bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de goede procesorde niet in de weg stond aan het beoordelen van dit nieuwe standpunt. Verweerder had op de zitting toegelicht dat er een aanzienlijke waardestijging had plaatsgevonden tussen de waardepeildatum en de verkoopdatum van de woning, wat niet door eiser werd betwist. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde niet lager was dan de waarde in het economische verkeer op de peildatum. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn bewering dat de waarde op € 499.000,- vastgesteld moest worden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.