ECLI:NL:RBMNE:2020:2807

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
NL17.15372
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verrijking en bestuurdersaansprakelijkheid binnen een internationale geloofsgemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin eiseres, een stichting binnen een internationale christelijke geloofsgemeenschap, vorderingen heeft ingesteld tegen verschillende verweerders, waaronder een voormalig bestuurder en vennootschappen die door hem zijn opgericht. De rechtbank oordeelt dat de voormalig bestuurder zijn positie heeft misbruikt om zichzelf en zijn ondernemingen te verrijken ten koste van eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld door geldbedragen te onttrekken aan eiseres en deze over te maken naar zijn eigen rekeningen en die van zijn vennootschappen. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres grotendeels toegewezen, waarbij de bestuurder en de vennootschappen zijn veroordeeld tot betaling van aanzienlijke schadevergoedingen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vorderingen tegen de niet verschenen verweerder bij verstek worden toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van eiseres toegewezen aan de verweerders die in het ongelijk zijn gesteld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders en de gevolgen van onrechtmatig handelen binnen een vennootschapsstructuur.

Uitspraak

vonnis

_________________________________________________________________ _

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL17.15372
Vonnis van 24 juli 2020
in de zaak van
de stichting
[eiseres],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat F. Eikelboom,
tegen

1.[verweerder sub 1] ,wonende in [woonplaats] ,verweerder, hierna te noemen: [verweerder sub 1] ,advocaat J. van Berk te Nijmegen,2. [verweerster sub 2] ,wonende in [woonplaats] ,verweerster, hierna te noemen: [verweerster sub 2] ,advocaat G. van den Brink te Montfoort,3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[verweerster sub 3] B.V.,gevestigd in [vestigingsplaats] ,verweerster, hierna te noemen: [verweerster sub 3] ,advocaat J. van Berk te Nijmegen,4. de Europese vennootschap[verweerster sub 4] ,gevestigd in [vestigingsplaats] (Panama),verweerster, hierna te noemen: [verweerster sub 4] ,

niet verschenen,
hierna samen te noemen: verweerders.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen van partijen:
- de procesinleiding
- het verweerschrift tevens incidentele vordering tot onbevoegdheid en tot niet-ontvankelijkheid, van [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3]
- het verweerschrift van [verweerster sub 2]
- het verweerschrift van [eiseres] op de incidentele vordering.
1.2.
Daarna is op 6 juli 2018 een vonnis op de incidentele vordering tot onbevoegdheid gewezen. Vervolgens zijn de volgende stukken ingediend:
- de akte wijziging van eis van [eiseres]
- de akte uitlating producties tevens akte overlegging producties tevens houdende akte reactie op bewijsaanbiedingen van [eiseres]
- de akte van depot van [eiseres] .
1.3.
Op 14 maart 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de zitting hebben de advocaten van partijen gebruik gemaakt van spreekaantekeningen. Van wat er op zitting is gebeurd en besproken is een verslag (proces-verbaal) gemaakt. Dat verslag hoort (net als de spreekaantekeningen) ook bij de stukken van de zaak. Partijen hebben na de zitting geprobeerd om een schikking te bereiken. Dat is niet gelukt.
1.4.
Na de mondelinge behandeling zijn de volgende stukken ingediend:
- de antwoordakte akte wijziging van eis van [verweerster sub 2]
- de antwoordakte akte uitlating producties tevens akte overlegging producties tevens houdende akte reactie op bewijsaanbiedingen van [verweerster sub 2]
- de akte van goede procesorde, tevens houdende antwoordakte 1) eiswijziging, 2) uitlating producties, 3) overlegging producties en 4) reactie op bewijsaanbiedingen van [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] .
1.5.
Ten slotte hebben partijen aan de rechtbank gevraagd om vonnis te wijzen.

2.De beoordeling

Wat is er aan de hand?
2.1.
[verweerder sub 1] is opgegroeid binnen de ‘ [naam ] ’, een internationale, christelijke, geloofsgemeenschap. De officiële naam van de [naam ] is de [geloofsgemeenschap 1] ( [geloofsgemeenschap 1] ). [verweerder sub 1] hield zich binnen de geloofsgemeenschap bezig met de financiële zaken. Hij was, samen met twee andere leden van de [naam ] , bestuurder van [eiseres] . Deze stichting is aandeelhouder van tal van internationale bedrijven van de [naam ] .
2.2.
Volgens [eiseres] heeft [verweerder sub 1] zijn positie als “financieel topman” en het vertrouwen dat hij bij de uitoefening van zijn functie genoot, misbruikt om zichzelf, zijn vriendin [verweerster sub 2] , en zijn ondernemingen [verweerster sub 3] en [verweerster sub 4] te verrijken met vele miljoenen euro’s. Dit alles met als doel om [verweerster sub 2] (die hij had leren kennen toen hij haar had ingehuurd als escort) voor zich te kunnen winnen en een zodanig grote ‘pot met geld’ op te bouwen dat het financieel mogelijk zou zijn om te breken met zowel de geloofsgemeenschap als met zijn echtgenote, en samen met [verweerster sub 2] buiten de geloofsgemeenschap een nieuw leven op te bouwen. Dit plan is ontstaan in het voorjaar van 2015. Het misbruik maken van zijn positie vond met name plaats vanaf dat moment en kende volgens [eiseres] vele verschijningsvormen: eenvoudige, zoals het opnemen en achteroverdrukken van cash en het dubbel declareren van reiskosten, maar ook complexe, zoals het goochelen met cessies en het afsluiten van leningen met onzakelijke voorwaarden. In de loop van 2015 heeft [verweerder sub 1] besloten dat hij eind januari 2016 zou breken met de geloofsgemeenschap. Dat heeft hij ook gedaan en al snel daarna is aan het licht gekomen dat hij veel geld heeft weggesluisd naar zichzelf, [verweerster sub 2] en zijn twee ondernemingen, aldus steeds [eiseres] .
2.3.
[eiseres] heeft in 2016 aangifte gedaan. [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] zijn beiden meerdere keren verhoord door de FIOD en [eiseres] verwijst in deze procedure veelvuldig naar de processen-verbaal die van deze verhoren zijn opgemaakt. Tegen alle verweerders in deze procedure is een strafrechtelijke procedure gestart en [eiseres] heeft zich in die procedure als benadeelde partij gevoegd. Het OM heeft strafvorderlijk conservatoir beslag gelegd op verschillende bankrekeningen. De daarop aanwezige saldi zijn overgemaakt op de rekening van het Bureau Ontnemingen Openbaar Ministerie.
2.4.
[eiseres] beoogt met deze civiele procedure te worden hersteld in de toestand waarin zij zich zonder handelen van verweerders zou hebben bevonden. Daarvoor heeft zij, na wijziging van eis, 25 vorderingen ingesteld. Een overzicht van deze vorderingen is te vinden in de bijlage bij dit vonnis. Tegen deze vorderingen is door [verweerder sub 1] , [verweerster sub 3] en [verweerster sub 2] verweer gevoerd. [verweerster sub 4] heeft geen verweer gevoerd; tegen haar is verstek verleend.
2.5.
[verweerster sub 2] heeft verzocht de procedure in afwachting van de uitkomst van de strafzaak aan te houden. Het civielrechtelijke oordeel hangt volgens haar namelijk samen met het strafrechtelijke oordeel. Dit verzoek wordt afgewezen. De uitkomst in de strafzaak is niet van doorslaggevend belang voor de uitkomst van onderhavige civielrechtelijke zaak. De civielrechtelijke beoordeling is namelijk een andere dan de strafrechtelijke beoordeling. Het feit dat [eiseres] zich in de strafzaak ook als benadeelde partij heeft gemeld, leidt niet tot een andere conclusie. Wel is het zo dat een partij niet twee keer hetzelfde (bedrag) van dezelfde wederpartij toegewezen kan krijgen.
Wat is de uitspraak van de rechtbank?
2.6.
De rechtbank zal de vorderingen voor zover deze zijn ingesteld tegen [verweerster sub 4] bij verstek toewijzen, op twee na. De vorderingen tegen [verweerder sub 1] , [verweerster sub 3] en [verweerster sub 2] zullen ook grotendeels worden toegewezen. Dit wordt hierna toegelicht.
De toelichting
Leeswijzer
2.7.
Eerst zal in r.o. 2.9 het bezwaar tegen de akte eiswijziging en de (kort gezegd) akte uitlating producties worden besproken. In r.o. 2.11 zal iets worden gezegd over de stelplicht ten aanzien van het toepasselijke recht. In r.o. 2.12 zal worden ingegaan op de verstekverlening tegen [verweerster sub 4] en de gevolgen daarvan. Daarna zullen de vorderingen tegen de andere verweerders worden besproken. Daarbij zullen in r.o. 2.13 eerst de twee formele verweren die zijn opgeworpen worden besproken; namelijk 1) het beroep op niet-ontvankelijkheid vanwege het ontbreken van rechtsgeldige cessies en 2) het beroep op het nemo-auditur, althans het in pari delicto-beginsel. Vervolgens zal in r.o. 2.14 inhoudelijk worden ingegaan op de vorderingen, de grondslagen daarvan en de verweren daarop, inclusief de daarbij behorende feiten. In r.o. 2.15 zal het eigen schuld-verweer worden besproken. Ten slotte bevat r.o. 2.17 de beslissing op de proceskosten. Voordat aan dit alles wordt toegekomen, zal in r.o. 2.8 een korte toelichting worden gegeven op de vennootschappen die in deze zaak een rol spelen, hun bestuurders en hoe zij met elkaar in verband staan.
De vennootschappen die een rol spelen in deze zaak
2.8.
De vennootschappen die in deze zaak een rol spelen zijn de volgende.
[eiseres] . [verweerder sub 1] was (mede-)bestuurder van [eiseres] .
[verweerster sub 3] . [verweerder sub 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [verweerster sub 3] .
[onderneming] (hierna: [onderneming] ), een Cypriotische vennootschap. [onderneming] is, net als [eiseres] , gelieerd aan [geloofsgemeenschap 1] . [verweerder sub 1] was bestuurder van [onderneming] .
[verweerster sub 4] (hierna: [verweerster sub 4] ). Deze Panamese stichting is opgericht door [verweerder sub 1] . [verweerder sub 1] is de UBO (
ultimate beneficial owner, ofwel uiteindelijk belanghebbende) van deze stichting.
[holding] Holding AG (hierna: [holding] ), een Zwitserse vennootschap. [holding] is 100% dochter van [eiseres] . De heer [A] (verder: [A] ) is bestuurder van [holding] . [verweerder sub 1] had een volmacht van zijn medebestuurders bij [eiseres] om [holding] te instrueren.
[dochteronderneming 1] (hierna: [dochteronderneming 1] ), een Cypriotische vennootschap. [dochteronderneming 1] is een dochteronderneming van [holding] . De bestuurder van [dochteronderneming 1] was [verweerder sub 1] .
[vennootschap 2] L.L.C. (hierna: [vennootschap 2] ), een vennootschap opgericht naar het recht van de Verenigde Arabische Emiraten. Bestuurder van [vennootschap 2] is de heer [B] . [verweerder sub 1] had een volmacht om [vennootschap 2] te vertegenwoordigen. Onder die volmacht viel ook het gebruik van een creditcard.
[stichting 1] ( [stichting 1] ), een Bermudaanse stichting. [verweerder sub 1] was ‘member of the council’ van [stichting 1] en de enige die instructies gaf aan de trustee van [stichting 1] ( [stichting 2] , hierna: [stichting 2] ). [verweerster sub 3] had een managementovereenkomst gesloten met [stichting 1] .
Het bezwaar tegen de door [eiseres] ingediende aktes
2.9.
[verweerder sub 1] , [verweerster sub 3] en [verweerster sub 2] hebben bezwaar gemaakt tegen de door [eiseres] ingediende aktes (zie r.o. 1.2). Zij hebben aangevoerd dat de aktes buitensporig zijn en meer de vorm hebben van een conclusie. Daarnaast moet volgens hen worden gepuzzeld hoe de wijziging van eis precies in elkaar steekt. Er is daarom sprake van strijd met de goede procesorde. Bovendien heeft [eiseres] de akte uitlating producties misbruikt om te repliceren op de verweerschriften, zijn er bewijsstukken in een buitenlandse taal, zonder vertaling, ingediend en is er een foto bij de digitale stukken geüpload van een bij de rechtbank afgeleverde doos met multomappen, wat volgens genoemde verweerders in strijd is met het procesreglement.
2.10.
De rechtbank is het met [verweerder sub 1] , [verweerster sub 3] en [verweerster sub 2] eens dat de akte wijziging van eis niet uitblinkt in overzichtelijkheid. Desalniettemin is na enig puzzelwerk duidelijk geworden op welke punten [eiseres] haar eis heeft gewijzigd. Zij heeft haar eiswijziging toegelicht in de akte wijziging van eis. Dat is toegestaan. In die akte is niet verkapt gerepliceerd. Van strijd met de goede procesorde is voor wat betreft die akte dan ook geen sprake. Voor de akte uitlating producties geldt het volgende. De rechtbank beschouwt deze akte vooral als een toelichting op de door [eiseres] in het geding gebrachte producties, en niet als een verkapte repliek. De akte is (net als de akte wijziging van eis) bovendien ruimschoots voor de zitting ingediend, zodat [verweerder sub 1] , [verweerster sub 3] en [verweerster sub 2] zich daarop voldoende hebben kunnen voorbereiden. Zij hebben na de zitting ook uitvoerig op de aktes gereageerd. De rechtbank staat de aktes dan ook toe en heeft die betrokken in haar oordeel. Dat geldt ook voor de producties die in de Engelse en Duitse taal zijn gesteld en waarop [eiseres] een beroep heeft gedaan. Het overleggen van een vertaling daarvan is in beginsel niet nodig (HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:65) en in deze zaak is er geen aanleiding om daarop een uitzondering te maken.
Internationaal privaatrecht
2.11.
Zoals [eiseres] terecht heeft gesteld, spelen in deze zaak vragen van internationaal recht. Volgens [verweerder sub 1] , [verweerster sub 3] en [verweerster sub 2] heeft [eiseres] niet voldaan aan haar stelplicht voor wat betreft het per vordering toepasselijke recht. Dat verweer wordt verworpen. De rechtbank moet namelijk ambtshalve onderzoeken of een ander recht dan het Nederlandse recht van toepassing is. Van schending van de stelplicht op dit punt kan dan ook geen sprake zijn. Hierna zal per vordering worden vastgesteld welk recht van toepassing is. Op sommige plaatsen in dit vonnis zal worden geoordeeld dat een of meer van de verweerders zichzelf op een onrechtmatige wijze ten koste van anderen heeft/hebben verrijkt. De aan dit oordeel ten grondslag liggende feiten en omstandigheden zijn in de regel dusdanig verwijtbaar dat aangenomen kan worden dat dit handelen in ieder rechtstelsel verboden is, althans dat daaraan dezelfde wettelijke gevolgen worden verbonden als [eiseres] in deze procedure daaraan verbindt (bijvoorbeeld verplichting tot schadevergoeding).
Bij die stand van zaken zal de rechtbank de vorderingen toewijzen zonder op de in die andere rechtsstelsel geldende rechtsregels in te gaan, ook omdat verweerders niet hebben gesteld, laat staan onderbouwd, dat hun handelen in die andere rechtsstelsels wel was toegestaan of dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestond.
De vorderingen tegen [verweerster sub 4]
2.12.
is niet in de procedure verschenen. Om die reden is tegen haar verstek verleend. Omdat er geen sprake is van een zodanige rechtsbetrekking tussen verweerders dat een voor alle verweerders gelijke beslissing zou moeten worden genomen, zullen de vorderingen tegen [verweerster sub 4] - nu deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen - worden toegewezen. De vorderingen XIX en XXI vormen hierop een uitzondering; zoals hierna in r.o. 2.14.106 tot en met 2.14.111 zal worden overwogen, ontbreekt voor deze vorderingen namelijk een grondslag.
De formele verweren
2.13.
[verweerder sub 1] , [verweerster sub 3] en [verweerster sub 2] hebben alle drie een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd en [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hebben daarnaast een beroep gedaan op het nemo auditur-/in pari delicto-beginsel. Deze verweren zullen hierna worden besproken.
Niet-ontvankelijkheid
2.13.1.
[verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hebben als verweer aangevoerd dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor zover het de vorderingen betreft die aan haar zijn gecedeerd. Zij hebben daarvoor gesteld dat [eiseres] in de dagvaarding steeds spreekt over ‘de benadeelden’ die vorderingen aan haar hebben overgedragen, maar dat zij voor wat betreft de vraag wie die benadeelden dan zijn, alleen heeft verwezen naar de bewijsstukken 1 tot en met 5. Hiermee heeft [eiseres] niet voldaan aan haar stelplicht, vinden [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] .
2.13.2.
Dit verweer wordt verworpen. Uit de procesinleiding blijkt voldoende duidelijk, zeker in combinatie met de verwijzing naar de bewijsstukken 1 tot en met 5, wie volgens [eiseres] de benadeelden zijn die hun vorderingen aan haar hebben overgedragen. Het gaat om [holding] , [onderneming] , [dochteronderneming 1] , [stichting 1] en [vennootschap 2] .
2.13.3.
[verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hebben, voor zover hun hiervoor genoemde verweer niet zou slagen, ook per vermeende cessie afzonderlijk nog verweren gevoerd die tot de conclusie zouden moeten leiden dat niet aan de wettelijke vereisten voor cessie is voldaan en dat [eiseres] om die reden niet-ontvankelijk is. [verweerster sub 2] heeft aangevoerd dat de gestelde vorderingen van [holding] en [vennootschap 2] op haar niet rechtsgeldig aan [eiseres] zijn overgedragen, omdat niet aan het mededelingsvereiste is voldaan.
2.13.4.
De rechtbank stelt voorafgaand aan de bespreking van deze verweren vast dat op alle aktes van cessie Nederlands recht van toepassing is verklaard. Volgens Nederlands recht gelden voor een openbare cessie de volgende wettelijke vereisten: levering krachtens een geldige titel en beschikkingsbevoegdheid. De levering moet plaatsvinden door een daartoe bestemde akte en de mededeling daarvan aan de schuldenaar en bij de levering moet het goed met voldoende bepaaldheid omschreven zijn. Deze eis van bepaalbaarheid van de vordering moet ruim worden uitgelegd. Voldoende is dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat. Hoe specifiek die gegevens dienen te zijn, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval.
Cessie vorderingen [holding] aan [eiseres]
2.13.5.
heeft als rechtsopvolger van [holding] jegens [verweerder sub 1] de vorderingen onder I, II, III, X t/m XV, XVI t/m XVIII, XIX t/m XXIII ingesteld, jegens [verweerster sub 3] de vorderingen onder XIII, XV, XIX, XXI, XXIII en XXV en jegens [verweerster sub 2] de vorderingen onder XV, XVIII, XIX, XXI t/m XXV.
2.13.6.
Ter onderbouwing van de rechtsgeldige cessie van de vorderingen van [holding] op [verweerder sub 1] , [verweerster sub 3] en [verweerster sub 2] aan [eiseres] heeft [eiseres] productie 1 in het geding gebracht. Dit betreft een ‘transfer of a claim’ van [holding] aan [eiseres] . Daarin staat, voor zover hier van belang: “
[holding] has a claim on [verweerder sub 1] (‘ [verweerder sub 1] ’) of approximately € 7.443.145 as a consequence of fraudulent transactions which [verweerder sub 1] has executed in 2015 and 2016 detrimental to [holding] . A list of transactions is attached to this agreement.” Volgens [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] blijkt uit deze productie niet dat [holding] vorderingsrechten op [verweerster sub 3] aan [eiseres] heeft overgedragen en is de lijst met transacties niet in het geding gebracht, waardoor niet is vast te stellen welke vorderingsrechten zijn overgedragen. Daarbij komt dat blijkens de tekst van de akte alleen frauduleuze transacties onderwerp zijn van de cessie en dat de vorderingen met andere grondslagen niet zijn overgedragen. Het document is bovendien ondertekend door [A] , terwijl [eiseres] niet heeft gesteld dat hij bevoegd was om [holding] te vertegenwoordigen. Ook hebben zij aangevoerd dat de over te dragen vordering onvoldoende bepaald is. Ten slotte hebben [verweerder sub 1] , [verweerster sub 3] en [verweerster sub 2] gesteld dat er geen mededeling van de cessie aan hen is gedaan, en dat er ook aan de vereisten voor een stille cessie niet is voldaan omdat de akte niet is geregistreerd.
2.13.7.
[eiseres] heeft in reactie op deze weren als productie 56 een ‘Agreement and Deed of Assignment and mandate Agreement’ van 10 januari 2019 in het geding gebracht. Hierin staat dat [holding] alle onzekerheid over de cessie wil wegnemen. Zij schrijft (kort gezegd) dat zij ál haar vorderingsrechten op [verweerder sub 1] , [verweerster sub 2] , [verweerster sub 4] en [verweerster sub 3] , die verband houden met het misbruik dat [verweerder sub 1] heeft gemaakt van zijn positie bij [eiseres] , overdraagt aan [eiseres] . Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende bepaald dat de vorderingen die onder r.o. 2.13.5 zijn genoemd, door [holding] aan [eiseres] zijn overgedragen. [A] heeft de cessiesaktes ondertekend. Uit het naderhand als productie 50 overgelegde uittreksel uit het Zwitserse handelsregister blijkt, anders dan [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hebben gesteld, dat [A] bevoegd is [holding] te vertegenwoordigen. Omdat van de cessie bovendien mededeling is gedaan aan [verweerder sub 1] , [verweerster sub 2] en [verweerster sub 3] , zoals blijkt uit de dagvaarding en de brieven die [eiseres] in het geding heeft gebracht als productie 48 en 49, staat vast dat aan alle vereisten voor een rechtsgeldige cessie van vorderingen door [holding] aan [eiseres] is voldaan.
Cessie [onderneming] aan [eiseres]
2.13.8.
heeft als rechtsopvolger van [onderneming] jegens [verweerder sub 1] de vorderingen onder I, II, III, XII, , XIX, XX, XXI en XXIII ingesteld en jegens [verweerster sub 3] de vorderingen onder XIX, XXI, XXII en XXIII.
2.13.9.
Ter onderbouwing van de rechtsgeldige cessie van de vorderingen van [onderneming] aan [eiseres] heeft [eiseres] productie 3 in het geding gebracht. Dat betreft een ‘agreement’ tussen [onderneming] , [eiseres] en [holding] . Daarin staat, voor zover hier relevant:

a) that [verweerder sub 1] is suspected of fraudulent activities, and that he has initiated fraudulent payments through [holding]
b) that [holding] ’s claim for damages amounts to approximately EUR 6.8 million
c) that [verweerder sub 1] in his police interviews, acknowledged having damaged [holding] , but has contested an amount of approximately EUR 4.5 million, that [holding] had been damaged (stating that [onderneming] should be considered as damaged party for this amount).
[onderneming] declares:
1. that the claim that the approximate value stated above in (c) was stolen from [onderneming] , is false. [onderneming] strongly disagrees with this claim from [verweerder sub 1] .
2. that in the event [onderneming] should however be considered as a damaged party by a Court, [onderneming] transfers all its possible claims it might have either on [verweerder sub 1] , [verweerster sub 2] , [verweerster sub 3] B.V. or [verweerster sub 4] , to [eiseres]
3. that the transfer takes place by signing this agreement.
(..)
[verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hebben aangevoerd dat [onderneming] kennelijk pas een vorderingsrecht overdraagt als een rechter beslist dat [onderneming] een benadeelde partij is. Deze voorwaarde is volgens hen niet vervuld. Daar komt bij dat niet gesteld noch bewezen is wie de overeenkomst heeft ondertekend en dat diegene daartoe naar Cypriotisch recht bevoegd was. Ten slotte stellen [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] dat de over te dragen vordering in de cessieovereenkomst niet voldoende bepaald is en dat niet aan het mededelingsvereiste is voldaan.
2.13.10.
Deze verweren worden verworpen. De rechtbank begrijpt de akte aldus dat partijen hebben bedoeld de vorderingen over te dragen voor het geval [onderneming] als benadeelde partij moet worden beschouwd. Anders dan [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] betogen, heeft de cessie dus wel degelijk al plaatsgevonden (‘
transfer takes place by signing this agreement’)en is daaraan geen (opschortende) voorwaarde verbonden. Daarnaast draagt [onderneming] in de akte ‘al haar mogelijke vorderingsrechten’ op [verweerder sub 1] , [verweerster sub 2] , [verweerster sub 3] en [verweerster sub 4] over aan [eiseres] . Hiermee is voldoende bepaald dat de vorderingen die onder r.o. 2.13.8 zijn genoemd, door [onderneming] aan [eiseres] zijn overgedragen. De akte van cessie is ondertekend door [C] , [D] en [E] , volgens de akte alle drie directeur van [onderneming] . Dit wordt, anders dan [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] menen, bevestigd door het als productie 52 overgelegde certificaat uit het Cypriotische handelsregister. De rechtbank stelt daarom vast dat de drie hiervoor genoemde personen vertegenwoordigingsbevoegd waren. Van de cessie is bovendien mededeling gedaan aan [verweerder sub 1] , [verweerster sub 2] en [verweerster sub 3] , zo blijkt uit de dagvaarding en de hiervoor in r.o. 2.13.7 genoemde brieven die [eiseres] hiertoe in het geding heeft gebracht.
Cessie [dochteronderneming 1] aan [eiseres]
2.13.11.
heeft als rechtsopvolger van [dochteronderneming 1] jegens [verweerder sub 1] de vorderingen onder XII, XIII, XVIII, XIX, XX en XXI ingesteld en jegens [verweerster sub 3] de vorderingen onder XIII, XIX, XXI en XXIII.
2.13.12.
Ter onderbouwing van de rechtsgeldige cessie van de vorderingen van [dochteronderneming 1] aan [eiseres] heeft [eiseres] productie 2 in het geding gebracht. Dat betreft een ‘Agreement and Deed of Assignment’ tussen [dochteronderneming 1] en [eiseres] . Daarin staat, voor zover relevant:
“(c) [verweerder sub 1] amongst others abused these positions to enrich himself and several other natural persons and legal entities associated with [verweerder sub 1] , including [verweerster sub 2] , [verweerster sub 4] and/or [verweerster sub 4] and/or [stichting 3] (or other legal entities with a similar name) and [verweerster sub 3] B.V. (hereinafter referred to as '' [verweerder sub 1] et al."). (..)
(d) [verweerder sub 1] has made it happen, is responsible for or otherwise involved in that [eiseres] , [holding] and [dochteronderneming 1] transferred movable assets, claims, monies and other valuables to [verweerder sub 1] et al. without any title, right, obligation, basis for transfer, investitive fact, or other legal basis. [verweerder sub 1] et al. furthermore, claimed and got paid travel expenses and management fees that were already reimbursed by another entity (including [eiseres] , [holding] ; and [dochteronderneming 1] ) and/or were not due. The proceeds of these actions were partially transferred to other persons and entities in order frustrate the opportunity for recovery. (..)
(g) “For the reasons set out here before [dochteronderneming 1] wishes to transfer to [eiseres] all its claims, causes of actions, rights of claims against [verweerder sub 1] et al. (..) either related or unrelated to [verweerder sub 1] et al. described here above (hereinafter referred to as the “Claims”) (..)
A. “For the event that it is established between [eiseres] and [dochteronderneming 1] in court or in an out of court settlement that [dochteronderneming 1] was actually entitled to any Claims, it is agreed that [eiseres] buys all Claims for the purchase price set out here below
(..).”
2.13.13.
[verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hebben aangevoerd dat uit de inhoud van deze akte volgt dat tussen [eiseres] en [dochteronderneming 1] in of buiten rechte moet worden vastgesteld dat [dochteronderneming 1] rechthebbende is op enig vorderingsrecht op [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] voordat [dochteronderneming 1] enig vorderingsrecht overdraagt. Van een dergelijke vaststelling is (nog) geen sprake. Bovendien blijkt niet wie de overeenkomst heeft getekend en of diegene vertegenwoordigingsbevoegd is. [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hebben daarnaast aangevoerd dat de over te dragen vordering onvoldoende bepaald is en dat niet aan het mededelingsvereiste is voldaan.
2.13.14.
De verweren worden verworpen. De rechtbank verwijst voor wat betreft het eerste verweer naar wat zij in de tweede en derde zin van 2.13.10 heeft overwogen. In reactie op het tweede verweer heeft [eiseres] gesteld dat [F] de akte heeft ondertekend. Dat is vervolgens niet betwist. Uit de overgelegde uittreksels van [dochteronderneming 1] uit het Cypriotische handelsregister blijkt dat [F] directeur van [dochteronderneming 1] was op het moment van overdracht van de vorderingen. De overgedragen vorderingen zijn voldoende bepaald. In de akte van cessie is namelijk geschreven dat alle vorderingen op verweerders worden overgedragen ‘for the reasons set out here before’, waarmee is verwezen naar het handelen van verweerders waar de vorderingen die zijn genoemd onder r.o. 2.13.11 betrekking op hebben. Aan het mededelingsvereiste is ook voldaan. Daarvoor geldt hetzelfde als hiervoor is overwogen.
Cessie [vennootschap 2] aan [eiseres]
2.13.15.
heeft als rechtsopvolger van [vennootschap 2] jegens [verweerder sub 1] de vorderingen onder IV t/m IX, XVIII, XIX, XX en XXI ingesteld, jegens [verweerster sub 3] de vorderingen onder VIII, XIX, XXI, XXIII en jegens [verweerster sub 2] de vorderingen onder XVIII, XIX, XXI, XXIII en XXV.
2.13.16.
Ter onderbouwing van de rechtsgeldige cessie van de vorderingen van [vennootschap 2] aan [eiseres] heeft [eiseres] productie 5 in het geding gebracht. Dat betreft een ‘Agreement’ tussen [vennootschap 2] en [eiseres] , waarin – voor zover hier relevant – staat:
“c) [verweerder sub 1] has swindled among others money from WET's bank account.
WET declares that :
1. An equivalent of € 367.422.05 (..) was swindled through a WET creditcard in the name of [B] but linked to WETs bank account, over the period of September 2015 to 29th January 2016. [verweerder sub 1] had possession of this WET credit card during this period;
2. Over the period of April 2015 until the end of January 2016, a total of € 304,000 was
transferred from WET's bank account to both accounts of individuals and entities (including
both [verweerster sub 3] B.V and [verweerster sub 4] ) in relation to among others private expenses of [verweerder sub 1] as well as payments towards bogus invoices received by WET from [verweerder sub 1] by email;
3. it was initially reported that the amount that [verweerder sub 1] swindled from WET's bank account was € 651,372, but because of a closer investigation, the correct amount is established as
€ 671.422,05 (..)
1. WET transfers herewith all possible claims, right or actions (..) it has or might have either on and against [verweerder sub 1] , [verweerster sub 2] , [verweerster sub 3] B.V., [verweerster sub 4] (..) to [eiseres] ”.
2.13.17.
[verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hebben aangevoerd dat gesteld noch bewezen is wie deze akte heeft ondertekend en of diegene vertegenwoordigingsbevoegd was. Bovendien was voor de rechtsgeldigheid van de cessie instemming van de aandeelhouders ( [dochteronderneming 1] ) benodigd en niet is gebleken dat die instemming er was. Ook hebben zij aangevoerd dat de over te dragen vordering onvoldoende bepaald is. Ten slotte hebben zij, en [verweerster sub 2] ook, aangevoerd dat aan hen geen mededeling van de cessie is gedaan.
2.13.18.
De verweren worden verworpen. De akte is ondertekend door [B] , directeur van [vennootschap 2] . Uit de als productie 55 overgelegde ‘amendment to the Memorandum of Association’ van [vennootschap 2] blijkt dat [B] vertegenwoordigingsbevoegd is. [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hebben er weliswaar op gewezen dat dit document dateert van 10 september 2014, en dat de akte van cessie in 2017 is ondertekend, maar zij hebben niet gesteld dat [B] in 2017 niet langer bevoegd was om [vennootschap 2] te vertegenwoordigen. De rechtbank gaat ervan uit dat als dat het geval was geweest, zij dat gezien hun bekendheid met deze vennootschap wel naar voren hadden gebracht. Ten aanzien van het verweer dat er een aandeelhoudersbesluit van [dochteronderneming 1] vereist was voordat tot cessie kon worden overgegaan, geldt het volgende. Weliswaar hebben [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] stukken in het geding gebracht waarin staat dat alle aandelen van [vennootschap 2] op 1 januari 2015 zijn verkocht aan [dochteronderneming 1] , maar [verweerder sub 1] heeft in zijn verhoren zelf verklaard dat dit aandelenbezit nooit is verwerkt in het handelsregister. Hij heeft daarnaast verklaard dat een dergelijke verkoop ook niet was toegestaan, omdat ten minste 51% van de aandelen door een (rechts)persoon uit Dubai moeten worden gehouden (hetgeen wordt bevestigd door de inhoud van de oprichtingsakte van [vennootschap 2] (artikel 7.5 en 7.6). De rechtbank gaat er gezien deze verklaring en de oprichtingsakte van uit dat de aandelenoverdracht aan [dochteronderneming 1] niet is doorgegaan. Waarom er desondanks een aandeelhoudersbesluit van [dochteronderneming 1] vereist was voordat tot cessie kon worden besloten door [B] , is door [verweerder sub 1] niet duidelijk gemaakt. Aan de eisen die aan de bepaalbaarheid van de overgedragen vordering gesteld worden is voldaan. In de akte van cessie is geschreven dat ‘alle mogelijke claims’ van [vennootschap 2] op verweerders, gerelateerd aan het misbruiken van de creditcard van [vennootschap 2] door [verweerder sub 1] en het overmaken van gelden van [vennootschap 2] aan verweerders, zijn overgedragen. Hieruit blijkt voldoende duidelijk dat de vorderingen in deze zaak die [eiseres] heeft ingesteld als rechtsopvolger van [vennootschap 2] (zoals genoemd in r.o. 2.13.15)
,gecedeerd zijn door [vennootschap 2] . Aan het mededelingsvereiste is ook voldaan. Daarvoor geldt hetzelfde als hiervoor ten aanzien van de andere cessies is overwogen.
Cessie [stichting 1] aan [eiseres]
2.13.19.
Volgens [eiseres] heeft [verweerder sub 1] ten onrechte reiskosten gedeclareerd bij [stichting 1] en heeft [verweerster sub 3] ten onrechte managementfees in rekening gebracht bij [stichting 1] . [eiseres] heeft, als rechtsopvolger van [stichting 1] , deze bedragen onder vorderingen XII en XIII teruggevorderd van [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] . Ook de vorderingen onder XIX, XX en XXI zijn (mede) door [stichting 1] aan [eiseres] gecedeerd.
2.13.20.
Ter onderbouwing van de rechtsgeldige cessie van deze vorderingen van [stichting 1] aan [eiseres] heeft [eiseres] productie 4 in het geding gebracht. Dit is een ‘Agreement and Deed of Assignment’ van ‘ [stichting 2] Trust Co. (..) as trustee of (..) [stichting 1] ’ en [eiseres] , waarin – voor zover hier relevant – staat:
“(b) [verweerder sub 1] has been a director of [eiseres] and allegedly provided services to [stichting 1]
(c) [verweerder sub 1] amongst others abused these positions to enrich himself and several other natural persons and legal entities associated with [verweerder sub 1] , including [verweerster sub 2] , [verweerster sub 4] and/or [verweerster sub 4] and/or [verweerster sub 4] (..) and [verweerster sub 3] B.V. (hereinafter referred to as " [verweerder sub 1] et al."). This inter alia concerned monies and other assets belonging to [eiseres] , [holding] and [stichting 1] .
(d) [verweerder sub 1] has made it happen, is responsible for or otherwise involved in that [eiseres] , [holding] and [stichting 1] transferred movable assets, claims, monies and other valuables to [verweerder sub 1] et al. without any title, right, obligation, basis for transfer, investitive fact, or other legal basis. [verweerder sub 1] et al., furthermore, claimed and got paid travel expenses and management fees that were already reimbursed by another entity (including [eiseres] , [holding] and [stichting 1] ) and/or were not due. The proceeds of these actions were partially transferred to other persons and entities in order to frustrate the opportunity for recovery.
(..)
(g) For the reasons set out here above [stichting 1] wishes to transfer to [eiseres] all its claims, causes of actions, rights or claims against [verweerder sub 1] et al. (..) either related or unrelated to the behavior of [verweerder sub 1] et al. described here above (..)
(..)
C. [stichting 1] transfers herewith the Claims, if any, now and henceforth to [eiseres] .(..)
(..).”
2.13.21.
[verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hebben aangevoerd dat [stichting 2] kennelijk partij is bij de overeenkomst en dat nergens uit blijkt dat [stichting 1] de wil heeft gehad om vorderingen aan [eiseres] over te dragen. Ook hier heeft zij het verweer gevoerd dat nergens uit blijkt wie de overeenkomst heeft ondertekend en of diegene vertegenwoordigingsbevoegd was, dat de over te dragen vordering onvoldoende bepaald is en dat niet aan het mededelingsvereiste is voldaan.
2.13.22.
Ook deze verweren worden verworpen. In de door [eiseres] als productie 54 overgelegde ‘Resolution in writing of the council members [stichting 1] ” hebben de ‘council members’ van [stichting 1] geschreven dat [stichting 1] een vorderingsrecht heeft op [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] betreffende ten onrechte in rekening gebrachte reiskosten en managementfee en dat zij deze vordering wil overdragen aan [eiseres] . Hieruit blijkt dus de wil van [stichting 1] om de vorderingen over te dragen aan [eiseres] . Volgens [eiseres] blijkt uit de datum van datering van deze verklaring (18 december 2017) door een van de drie council members ( [J] ), dat hij op de datum van ondertekening van de cessieovereenkomst (15 december 2017) niet bevoegd was om de vordering over te dragen. Deze redenering snijdt geen hout. Ten eerste dragen de council members de vorderingen niet over, maar de trustee van [stichting 1] ( [stichting 2] ). Ten tweede zijn de verklaringen van de council members uitsluitend in het geding gebracht ter onderbouwing van de wil van [stichting 1] om de vorderingen te (laten) cederen. Dat die documenten pas na de datum van overdracht van de vorderingen zijn ondertekend, betekent niet dat de wil tot overdracht niet bestond op 15 december 2017.
Ten aanzien van de vertegenwoordigingsbevoegdheid geldt dat de akte van cessie is ondertekend door [G] en [H] en dat zij blijkens de als productie 53 in het geding gebrachte ‘secretarial certificate’ d.d. 15 januari 2019 sinds 23 mei 2017 als directeur bevoegd waren om documenten namens [stichting 2] te ondertekenen. De overgedragen vordering is bovendien voldoende bepaald. In de akte van cessie is duidelijk vermeld dat [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] volgens [stichting 2] althans [stichting 1] ten onrechte respectievelijk reiskosten en managementfees hebben gedeclareerd en dat [stichting 2] die vorderingen overdraagt aan [eiseres] . Hiermee is voldoende bepaald dat de vorderingen die onder r.o. 2.13.19 zijn genoemd, door [stichting 2] (althans, [stichting 1] ) aan [eiseres] zijn overgedragen. Aan het mededelingsvereiste is ook voldaan. Daarvoor geldt hetzelfde als hiervoor ten aanzien van de andere cessies is overwogen.
Komt aan [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] een beroep op het nemo auditur-/in pari delicto-beginsel toe?
2.13.23.
[verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hebben een beroep gedaan op het nemo auditur suam turpitudinem allegans-beginsel, althans het in pari delicto potior est condicio defendentis-beginsel. Het eerste beginsel houdt kort gezegd in dat niemand bij de rechter gehoor vindt als hij zich op zijn eigen onbetamelijkheid moet beroepen en het tweede beginsel houdt in dat een rechter een vordering afwijst als eiser en verweerder in dezelfde mate het verwijt van strijd met de goede zeden kan worden gemaakt. [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hebben ter onderbouwing van hun beroep op deze beginselen aangevoerd dat [eiseres] zich, als onderdeel van de [naam ] , hoogstwaarschijnlijk op grote schaal bezig houdt met onwettige en onoorbare praktijken.
2.13.24.
De rechtbank wijst het beroep op deze beginselen af. Het nemo-auditur beginsel heeft in het Nederlandse recht geen gelding. Een beroep op het in pari delicto beginsel kan soms tot een afwijzing van een vordering leiden, maar waarom dat in deze zaak het geval zou moeten zijn, hebben [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] onvoldoende toegelicht.
De inhoudelijke bespreking van de vorderingen
Inleiding
2.14.
Omdat de formele verweren zijn verworpen, wordt hierna inhoudelijk ingegaan op de verschillende vorderingen, de grondslagen daarvan en de verweren. Voorafgaand aan deze beoordeling wenst de rechtbank een aantal algemene opmerkingen te maken over de hierna te bespreken vorderingen waar [verweerder sub 1] door [eiseres] alleen of naast één van de onder randnummer 2.8 genoemde vennootschappen (hoofdelijk) aansprakelijk wordt gehouden voor de (gestelde) geleden schade. Daarbij kan naar Nederlands recht – kort gezegd – onderscheid worden gemaakt tussen de volgende gevallen:
[verweerder sub 1] wordt in zijn functie van (voormalig) bestuurder door de door hem bestuurde vennootschap aangesproken en/of
[verweerder sub 1] wordt door een derde in zijn functie van (voormalig) bestuurder naast de door hem bestuurde vennootschap aangesproken en/of
[verweerder sub 1] wordt aangesproken op een handelen in strijd met een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsnorm (los van zijn functie van bestuurder).
Ad 1: Interne bestuurdersaansprakelijkheid (2:9 van het Burgerlijk Wetboek, hierna BW)
2.14.1.
Een bestuurder die in de vervulling van zijn taak is tekortgeschoten is alleen aansprakelijk voor de schade die de door hem bestuurde rechtspersoon als gevolg van de tekortkoming lijdt, als hem ter zake daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of dat het geval is, moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Hierbij spelen een rol het benodigde inzicht en de vereiste zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult. Voor het antwoord op de vraag of een vennootschap door het handelen van haar bestuurder schade heeft geleden moet een vergelijking worden gemaakt tussen de werkelijke situatie en de situatie zonder de aan de bestuurder verweten gedraging.
Ad 2: Externe bestuurdersaansprakelijkheid (6:162 BW)
2.14.2.
Bij de beoordeling van externe bestuurdersaansprakelijkheid gaat het om benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van zijn vordering. Persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan in dat geval worden aangenomen wanneer hem daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt, bijvoorbeeld (1) als hij bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden of (2) als hij wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade of (3) als er andere omstandigheden zijn op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Deze hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap (er wordt ondernomen namens de vennootschap) en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen.
2.14.3.
Bij de beoordeling van een aantal van de hierna te bespreken vorderingen ziet de rechtbank aanleiding om deze hoge drempel te verlaten. Het handelen van [verweerder sub 1] is in die gevallen namelijk dusdanig ernstig verwijtbaar dat de conclusie is dat [verweerder sub 1] heeft gehandeld in strijd met een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsnorm en daardoor onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. Voor dat oordeel is – kort gezegd – van belang dat [verweerder sub 1] zich bij zijn handelen uitsluitend heeft laten leiden door zijn doel om zichzelf zo snel mogelijk te verrijken ten koste van de organisatie waaraan hij al jaren was verbonden en waarbinnen hij veel invloed had. Dat [verweerder sub 1] bij het nastreven van dit persoonlijke doel af en toe een door hem bestuurde vennootschap heeft gebruikt, rechtvaardigt niet de toepassing van de door de Hoge Raad geformuleerde hogere aansprakelijkheidsdrempel. Met het in de vorige alinea genoemde ‘ondernemen namens de vennootschap’ heeft het hierna te bespreken handelen van [verweerder sub 1] namelijk weinig te maken. [verweerder sub 1] is in die gevallen rechtstreeks aansprakelijk voor de als gevolg van zijn onrechtmatig handelen geleden schade. Hiervoor maakt het dan niet uit of de door hem bestuurde vennootschap wel of geen verhaal biedt.
Ad 3: onrechtmatige daad los van de functie van bestuurder
2.14.4.
Er is sprake van een onrechtmatige daad als het handelen van [verweerder sub 1] en/of de andere verweerders moet worden aangemerkt als een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Dit volgt uit artikel 6:162 lid 2 BW. Op grond van artikel 6:162 lid 1 BW is degene die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, die aan hem kan worden toegerekend, verplicht om de schade die de ander als gevolg daarvan lijdt, te vergoeden.
2.14.5.
Bij de beoordeling van de afzonderlijke vorderingen zal de rechtbank op het hiervoor omschreven algemene juridische kader teruggekomen.
Vorderingen onder I tot en met III (cessies van leningen en vorderingsrechten)
2.14.6.
De vorderingen onder I tot en met III worden vanwege hun samenhang gezamenlijk besproken. [eiseres] heeft gevorderd (kort gezegd) om (I) [verweerder sub 1] en [verweerster sub 4] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.438.560,01 te vermeerderen met rente vanaf 15 oktober 2015 en (II) voor het geval dat nodig zou zijn: te vernietigen de overeenkomsten zoals onder randnummer 27 en 28 van de procesinleiding genoemd en (III) [verweerder sub 1] en [verweerster sub 4] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van $ 173.146,68 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2015.
2.14.7.
Voor de beoordeling van deze vorderingen zijn de volgende feiten relevant.
2.14.8.
Zoals in de inleiding al geschreven, hebben [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] elkaar in april 2014 leren kennen, toen [verweerder sub 1] [verweerster sub 2] inhuurde als escort. In de periode die daarop volgde heeft hij haar regelmatig ingehuurd. Zij bleek voor hem, zo heeft hij bij de politie verklaard, de liefde van zijn leven. Om haar voor zich te kunnen winnen, heeft hij van begin af aan gedaan alsof hij heel veel geld had. [verweerder sub 1] heeft tijdens een van zijn verhoren door de FIOD hierover verklaard:
“(..) vanaf het begin, heel erg onwaarschijnlijk, maar in ieder geval heb ik gedaan alsof ik veel geld had, echt veel geld. (..) ik wist van haar dat dat gewoon echt belangrijk was in een man (..)” [1]
2.14.9.
In het voorjaar van 2015 heeft [verweerder sub 1] het besluit genomen dat hij samen verder wilde met [verweerster sub 2] . Dat betekende dat [verweerder sub 1] zou moeten breken met zijn echtgenote en met de [naam ] , en dus ook met zijn baan. [verweerder sub 1] heeft daarover tegenover de FIOD verklaard:
“(..) nu praat ik even over voorjaar tweeduizendvijftien, toen had ik dus de uitdaging voor mezelf van ik moet zorgen dat ik zelf een grote pot met geld krijg. (..) en toen
begon dus het nadenken van uh hoe kom ik aan mijn pot met geld.(..) Nou dat was in mijn geval niet zo heel moeilijk, want ik zat zo dichtbij hele grote potten met geld dat het voor mij maar een kwestie van één mailtje was en ik stuurde een pot met geld naar welke kant van de wereld ook uit. Daar kwam ook bij dat uhm zeven jaar voor de [naam ] werken mij zoveel ingangen overal hadden gegeven dat het voor mij heel makkelijk was om waar ter wereld dan ook een entiteit op te richten en waar ter wereld ook een bankrekening te openen. Want dat was mijn werk geweest, dus daar was ik al die tijd...dus ik had de contacten, ik had de kennis en dat was heel erg makkelijk. (..)” [2]
2.14.10.
Vervolgens heeft [verweerder sub 1] een entiteit opgericht: [verweerster sub 4] ( [verweerster sub 4] ). Hij heeft hierover bij de FIOD verklaard:

(..) ik heb uhm verschillende manieren gebruikt meest simpele is natuurlijk gewoon...nou laat ik zeggen, ik heb eerst een entiteit opgericht, [verweerster sub 4] uhm [vestigingsplaats].
(..) [3]
2.14.11.
Niet [onderneming] (zoals de naam doet vermoeden), maar [verweerder sub 1] was de begunstigde van deze onderneming. Over de vraag waarom hij deze onderneming heeft opgericht heeft [verweerder sub 1] tegenover de FIOD verklaard:

Omdat ik een entiteit wilde hebben waar ik zelf de enige begunstigde van was in een land wat niet al te veel openheid kende. Om mijn geplande acties mee uit te voeren. Die geplande acties waren om geld van andere entiteiten naar mijn entiteit te schuiven met als doel om mijzelf te verrijken.” [4]
[verweerder sub 1] heeft doelbewust voor een naam gekozen die erg leek op de naam [onderneming] ( [onderneming] ). Daarover heeft hij verklaard:
“Natuurlijk handige naam gekozen (..) Maar dat het gewoon net leek alsof het binnen de club bleef, dus was er ook niemand die het raar vond dat er in een keer hele grote bedragen naar [verweerster sub 4] gingen. Maar [verweerster sub 4] was natuurlijk gewoon mijn eigen trustje(..)” [5]
2.14.12.
Ook heeft [verweerder sub 1] een bankrekening geopend in Saint Vincent en de Grenadines. Daarover heeft hij verklaard:
“(..) En toen moest er natuurlijk ook een bankrekeningetje komen en die heb ik ook via LP Corporate Services geregeld, gevraagd van joh waar is uhm, welke jurisdictie word er zoveel mogelijk geheim gehouden en is het zo lastig mogelijk om vanuit het buitenland aan te komen en die kwam toen met Sint Vincent en de Grenadines. (..) dus daar heb ik de bankrekening geopend nou en toe moest daar natuurlijk geld heen. (..)” [6]
2.14.13.
Eén van de manieren waarop [verweerder sub 1] ervoor zorgde dat er geld op deze rekening kwam, was volgens [eiseres] de volgende.
2.14.14.
[verweerder sub 1] was bestuurder van [onderneming] . [onderneming] had geld uitgeleend aan dochterondernemingen van [holding] . Het ging om de volgende leningen:
€ 1.403.152,13 aan [dochteronderneming 1] (hierna: [dochteronderneming 1] )
€ 1.095.725,05 aan [dochteronderneming 2] Kft
€ 925.359,57 aan [dochteronderneming 2] Kft
€ 1.014.323,26 aan [dochteronderneming 3]
$ 173.146,68 aan [dochteronderneming 3]
2.14.15.
[verweerder sub 1] heeft documenten opgesteld waarin staat dat [onderneming] de vorderingen op grond van deze leningen cedeert aan [verweerster sub 4] . Deze documenten heeft hij zelf ondertekend.
2.14.16.
Ook heeft hij documenten opgesteld waarin staat dat [holding] de leningen koopt van [onderneming] tegen de nominale waarde en dat deze koopprijs zal worden betaald aan [onderneming] ‘or any other party [onderneming] assigns the loan to’.
2.14.17.
Vervolgens heeft [verweerder sub 1] [A] (bestuurder van [holding] ) geïnstrueerd deze documenten te ondertekenen en de koopprijs te betalen aan [verweerster sub 4] . Aan deze instructies heeft [A] gevolg gegeven. De laatste betaling in euro’s vond plaats op 16 oktober 2015, de betaling in dollars vond plaats op 15 oktober 2015.
2.14.18.
Over het geven van instructies aan en het opvolgen van instructies door [A] en het gebruik maken van de naamsverwarring heeft [verweerder sub 1] verklaard:
“(..) [onderneming] had een vordering op partij X, nou neem even [dochteronderneming 2] van pak hem beet een miljoen. Uhm, ik zei tegen [holding][rb: [holding] ]
jullie gaan die vorderingen overnemen dus je moet. ..en meneer [A] deed wat ik van hem vraag. (..) dat is nu juist waar ik gebruik maakte van die naamsverwarring want ik
zei gewoon [verweerster sub 4] neemt een vordering over en je moet even betalen aan [verweerster sub 4] , maar let op, het is even een andere [verweerster sub 4] . (..)” [7]
2.14.19.
Over het opmaken van de documenten heeft hij verklaard:
“(..) want op zich die bank in Sint Vincent die had nog een klein beetje compliance
op het moment dat er echt miljoenen tegelijk binnenkwamen dus die gingen mij natuurlijk wel vragen "hoe zit dit allemaal". Uhm dus voor die bank maakte ik een keurig documentje waarin [onderneming] zijn vordering overdraagt aan [verweerster sub 4] en dat dus die gelden naar Panama toekwamen (..)” [8]
2.14.20.
Het resultaat hiervan was dat [holding] een bedrag van € 4.438.560,01 en een bedrag van $ 173.146,68 heeft betaald aan [verweerster sub 4] .
2.14.21.
[eiseres] heeft dit geld door middel van de vorderingen I en III teruggevorderd. Aan deze vorderingen heeft zij ten grondslag gelegd dat 1) [holding] de aan [verweerster sub 4] betaalde bedragen onverschuldigd heeft betaald, dat 2) [verweerder sub 1] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid gehouden is tot betaling van de door [holding] en [onderneming] geleden schade en 3) dat [verweerder sub 1] en [verweerster sub 4] op grond van onrechtmatige daad gehouden zijn tot betaling van schadevergoeding aan [holding] en [onderneming] .
2.14.22.
[verweerder sub 1] heeft meerdere verweren gevoerd. Zo is van ernstig verwijtbaar onbehoorlijke taakvervulling, naar Cypriotisch recht, volgens hem geen sprake. Verder dient de vraag of hij een onrechtmatige daad heeft gepleegd naar het recht van Cyprus ( [onderneming] ) of Zwitserland ( [holding] ) te worden beantwoord. Daarover heeft [eiseres] niets gesteld, aldus [verweerder sub 1] .
2.14.23.
De vraag is of [verweerder sub 1] (naast [verweerster sub 4] , die zoals vermeld bij verstek zal worden veroordeeld) hoofdelijk aansprakelijk is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit wat hiervoor is overwogen volgt namelijk – kort gezegd – dat [verweerder sub 1] zijn rol van bestuurder van [onderneming] heeft misbruikt om zichzelf te verrijken, wat zonder meer een persoonlijk ernstig verwijt oplevert. Ook heeft [verweerder sub 1] hierdoor gehandeld in strijd met een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsnorm (los van zijn functie van bestuurder, zie 2.14.1 tot en met 2.14.4), wat onrechtmatig is. De verrijking hield in dat [verweerder sub 1] als bestuurder van [onderneming] de vorderingen van [onderneming] heeft gecedeerd en de koopprijs aan [verweerster sub 4] heeft laten voldoen, waarvan hijzelf de begunstigde was. Meer specifiek heeft [verweerder sub 1] hierover zelf bij de FIOD verklaard:
“De benadeelde partij is [onderneming] . Zij dragen namelijk de vordering over aan [verweerster sub 4] en schrijft deze af.” [9] Deze constructie is zonder meer onrechtmatig en de rechtbank gaat ervan uit dat dit naar Cypriotisch recht ook zo is. Dat is het recht dat hier op grond van artikel 4 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna: Rome II) moet worden toegepast.
2.14.24.
[verweerder sub 1] is gehouden de schade die [onderneming] daardoor heeft geleden te vergoeden. Die schade bestaat uit de bedragen van € 4.438.560,01 en $ 173.146,68 die [onderneming] heeft uitgeleend en die zij (door de cessie zonder tegenprestatie) niet meer krijgt terugbetaald. [verweerder sub 1] zal hierover ook de wettelijke rente moeten vergoeden zoals gevorderd, alleen al omdat hij hiertegen geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd. De vorderingen onder I en III zullen daarom worden toegewezen. De vordering onder II, tot vernietiging van overeenkomsten, zal bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Vorderingen onder IV tot en met VII (cash-opnames [vennootschap 2] )
2.14.25.
Volgens [eiseres] verzon [verweerder sub 1] ook andere manieren om zijn grote pot met geld op te bouwen. Eén daarvan was simpel: met de creditcard van [vennootschap 2] pinde hij cash geld dat hij zichzelf toe-eigende.
2.14.26.
[eiseres] heeft in dat verband gevorderd om [verweerder sub 1] te veroordelen tot betaling van € 339.459,99 (vordering IV), AED 24.575,95 (vordering V), AUD 30.044,00 (vordering VI) en CHF 3.000,00 (vordering VII), alle bedragen te vermeerderen met rente vanaf 31 januari 2016 tot de dag van volledige betaling.
2.14.27.
Voor de beoordeling van die vordering zijn de volgende feiten relevant. [verweerder sub 1] was bij [vennootschap 2] betrokken vanuit zijn functies bij [dochteronderneming 1] en [onderneming] . [dochteronderneming 1] verkocht goederen aan [vennootschap 2] en [vennootschap 2] probeerde deze door te verkopen. [onderneming] was de grootste crediteur van [vennootschap 2] . De bestuurders van [vennootschap 2] , waaronder [B] , hebben de financiële zaken van [vennootschap 2] (voor een deel) overgelaten aan [verweerder sub 1] en hem een volmacht gegeven om namens [vennootschap 2] transacties te verrichten. [verweerder sub 1] kreeg ook de beschikking over een creditcard van [vennootschap 2] . Met die creditcard heeft [verweerder sub 1] in de periode september 2015 tot en met januari 2016 grote bedragen cash gepind. [eiseres] stelt dat [verweerder sub 1] deze bedragen op grond van onverschuldigde betaling, dan wel onrechtmatige daad, aan [eiseres] moet terugbetalen.
2.14.28.
[verweerder sub 1] heeft erkend cash-opnames te hebben gedaan, maar hij heeft de volgende verweren tegen de vorderingen gevoerd. Ten eerste heeft hij erop gewezen dat [eiseres] haar stelplicht heeft geschonden door niet onderbouwd aan te geven welk recht op de beoordeling van de vordering van toepassing is en waarom op grond van dat recht sprake is van onverschuldigde betaling dan wel onrechtmatige daad. Ten tweede heeft hij aangevoerd dat hij weliswaar cash-opnames heeft gedaan, maar dat nergens uit blijkt dat dat precies gaat om de bedragen die [eiseres] heeft genoemd. Ten derde heeft hij gesteld dat hij door middel van een volmacht gerechtigd was om de creditcard te gebruiken, dat hij ook diensten voor [vennootschap 2] verleende en dat hij als (indirect) aandeelhouder recht had op dividend. Ten slotte heeft hij erop gewezen dat hij in opdracht van kopstukken binnen de geloofsgemeenschap handelde. Van hen ontving hij de opdracht om grote geldbedragen te pinnen en aan hen af te geven. Er was dus wel een grondslag voor de betalingen. Ook als de vordering naar Nederlands recht moet worden beoordeeld, zou deze volgens [verweerder sub 1] gezien het voorgaande niet toewijsbaar zijn.
2.14.29.
Vast staat dat [verweerder sub 1] cash-opnames met de creditcard van [vennootschap 2] heeft gedaan. [verweerder sub 1] had weliswaar een volmacht gekregen van [B] (zie productie 5 van [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] ) om de creditcard van [vennootschap 2] te gebruiken, maar die was bedoeld om [vennootschap 2] ‘te vertegenwoordigen’. Het doen van cash-opnames om zichzelf of anderen daarmee te verrijken, zelfs als dat in opdracht van anderen binnen de geloofsgemeenschap zou zijn gedaan, valt daar niet onder. Uit het door [eiseres] als productie 67 in het geding gebrachte pinoverzicht blijkt welke bedragen volgens [eiseres] door [verweerder sub 1] cash zijn opgenomen met de creditcard van [vennootschap 2] . [verweerder sub 1] heeft hiertegen geen inhoudelijk verweer meer gevoerd, zodat de rechtbank van de juistheid van dat overzicht uitgaat. Dat [verweerder sub 1] diensten verrichtte voor [vennootschap 2] is niet betwist door [eiseres] , maar gesteld noch gebleken is dat [verweerder sub 1] de vergoeding waarop hij volgens hem recht had zelf mocht pinnen, laat staan dat de vergoeding gelijk was aan het totaal door hem opgenomen bedrag. Datzelfde geldt voor het dividend dat [verweerder sub 1] volgens hem mocht ontvangen. Daar komt nog bij dat de rechtbank er niet van uitgaat dat [verweerder sub 1] (via [dochteronderneming 1] ) recht had op dividend, gezien zijn eigen verklaring dat de overdracht van de aandelen in [vennootschap 2] aan [dochteronderneming 1] naar het recht van Dubai niet was toegestaan en dat de overdracht ook nooit is verwerkt in het handelsregister (zie 2.13.18).
2.14.30.
[verweerder sub 1] heeft dus zonder daartoe gerechtigd te zijn cash-opnames gedaan met de creditcard van [vennootschap 2] met als doel zichzelf of anderen te verrijken. Dit levert een onrechtmatige daad op. Die handelwijze is immers op zijn minst maatschappelijk onbetamelijk te noemen (zie 2.14.4). De rechtbank gaat ervan uit dat [verweerder sub 1] hierdoor ook naar het recht van de Verenigde Arabische Emiraten (toepasselijk op grond van artikel 4 lid 1 van Rome II) onrechtmatig jegens [vennootschap 2] heeft gehandeld. Hij dient de schade die [vennootschap 2] daardoor heeft geleden te vergoeden. Die schade bestaat uit de met de creditcard opgenomen bedragen, zoals vermeld in het pinoverzicht. Nu niet is betwist dat die bedragen overeenkomen met de door middel van vorderingen IV tot en met VII gevorderde bedragen (zie 2.14.26), worden deze vorderingen toegewezen, vermeerderd met rente zoals gevorderd.
Vorderingen onder VIII en IX (facturen aan [vennootschap 2] )
2.14.31.
[verweerder sub 1] heeft op naam van zijn ondernemingen [verweerster sub 3] en [verweerster sub 4] facturen verstuurd aan [vennootschap 2] . De factuur die is gestuurd vanuit [verweerster sub 4] bedraagt € 200.000,00 en is betaald op 21 januari 2016. De facturen die zijn gestuurd vanuit [verweerster sub 3] bedragen € 15.000,00, € 17.500,00, € 14.500,00 en € 50.000,00, waarvan het laatste bedrag is gefactureerd op 1 januari 2016 en is betaald op 4 januari 2016.
2.14.32.
Volgens [eiseres] zijn de facturen vals en reflecteren zij dus niet daadwerkelijk een vordering. [eiseres] heeft daarom op grond van onrechtmatige daad respectievelijk onverschuldigde betaling gevorderd om [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 97.000,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 januari 2016 (vordering VIII) en om [verweerder sub 1] en [verweerster sub 4] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 200.000,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 21 januari 2016 (vordering IX).
2.14.33.
De rechtbank zal [verweerster sub 4] bij verstek veroordelen tot betaling van het door middel van vordering IX gevorderde bedrag. [verweerder sub 1] heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering. Hij zal daarom hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 200.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd.
2.14.34.
[verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hebben wel verweer gevoerd tegen de vordering onder VIII. Volgens hen zijn er door [verweerster sub 3] geen valse facturen verstuurd. [verweerster sub 3] en [vennootschap 2] zijn immers overeengekomen dat [verweerster sub 3] werkzaamheden voor [vennootschap 2] zou verrichten en daarvoor een vergoeding zou krijgen. De facturen hadden betrekking op de door [verweerster sub 3] aan [vennootschap 2] verleende diensten. Ter onderbouwing van dat verweer hebben zij als productie 1 de overeenkomst tussen [verweerster sub 3] en [vennootschap 2] in het geding gebracht. Zij stellen zich dan ook op het standpunt dat er geen sprake is van onverschuldigde betaling door [vennootschap 2] aan [verweerster sub 3] . Ook voeren [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] aan dat de vraag of er sprake is van onrechtmatig handelen door [verweerster sub 3] moet worden beoordeeld naar het recht van de Verenigde Arabische Emiraten en dat de vordering voor wat betreft die grondslag moet worden afgewezen omdat [eiseres] daarover niets heeft gesteld. Ten slotte hebben zij aangevoerd dat [verweerder sub 1] in geen geval aansprakelijk kan worden gehouden voor betalingen door [vennootschap 2] aan [verweerster sub 3] .
2.14.35.
De verweren worden verworpen. [verweerder sub 1] heeft over de door hem en [verweerster sub 3] in het geding gebrachte overeenkomst tussen [verweerster sub 3] en [vennootschap 2] tijdens een verhoor van de FIOD op 30 juni 2016 [10] verklaard dat deze overeenkomst pas is opgesteld nadat de facturen waren verstuurd. De overeenkomst is dus, zo heeft hij verklaard, bewust geantedateerd om de facturen te kunnen verantwoorden. Er bestond voorafgaande aan het verzenden van de facturen dus geen schriftelijke overeenkomst die een grondslag vormde voor de betaling van de facturen. Ook anderszins is niet gebleken dat [verweerster sub 3] recht had op betaling van deze facturen. Dit geldt zeker voor de factuur d.d. 1 januari 2016; die betreft immers de facturering van werkzaamheden voor heel 2016 terwijl [verweerder sub 1] toen al wist dat hij de geloofsgemeenschap enkele weken later zou gaan verlaten. Maar dit geldt ook voor de andere drie facturen. [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hebben immers niet duidelijk gemaakt welke werkzaamheden de verzending en betaling van deze facturen rechtvaardigen. Deze duidelijkheid had [verweerster sub 3] wel moeten geven in het licht van de gemotiveerde stelling van [eiseres] dat [verweerster sub 3] geen werkzaamheden ten behoeve van [vennootschap 2] heeft verricht en het feit dat de facturen dateren van 17 juni 2015 (€ 15.000,00), 1 augustus 2015 (17.500,00), 1 oktober 2015 (€ 14.500,00) en 1 januari 2016 (€ 50.000,00), allemaal dus van de periode waarin [verweerder sub 1] al bezig was met de uitvoering van zijn plan om zo snel en zoveel mogelijk geld voor zichzelf en [verweerster sub 2] te verzamelen.
2.14.36.
De conclusie is dat de facturen onverschuldigd aan [verweerster sub 3] zijn betaald. [verweerster sub 3] zal daarom worden veroordeeld de aan haar betaalde bedragen vermeerderd met rente terug te betalen. De rechtbank acht [verweerder sub 1] hoofdelijk aansprakelijk voor (terug)betaling van het totaalbedrag van € 97.000,00. Daarvoor geldt dat op grond van wat hiervoor is overwogen voldoende is komen vast te staan dat [verweerder sub 1] ook via deze weg – het onterecht sturen van facturen vanuit de door hem bestuurde vennootschap [verweerster sub 3] – zichzelf heeft verrijkt ten koste van [vennootschap 2] . Hiervan kan hem niet alleen als bestuurder van [verweerster sub 3] een ernstig verwijt worden gemaakt. Ook heeft [verweerder sub 1] hierdoor gehandeld in strijd met een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsnorm, dus los van zijn functie van bestuurder van [verweerster sub 3] (zie 2.14.2 en 2.14.3). Dat is onrechtmatig. De rechtbank gaat ervan uit dat dit ook naar het recht van de Verenigde Arabische Emiraten het geval is. Ook hij zal daarom worden veroordeeld de schade die [vennootschap 2] heeft geleden (€ 97.000,00 te vermeerderen met de rente zoals gevorderd) te vergoeden.
Vorderingen onder X en XI (facturen aan [holding] )
2.14.37.
[eiseres] heeft gevorderd [verweerder sub 1] en [verweerster sub 4] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 220.000,00 te vermeerderen met rente vanaf 21 december 2015 (vordering X) en tot betaling van € 280.000,00 te vermeerderen met rente vanaf 4 januari 2016 (vordering XI).
2.14.38.
Aan die vorderingen heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat [verweerder sub 1] , net als hij deed bij [vennootschap 2] , valse facturen heeft verstuurd aan [holding] en dat [verweerder sub 1] dit tegenover de FIOD heeft erkend. De facturen werden verzonden door en betaald aan [verweerster sub 4] . Het gaat om een factuur van € 220.000,00, betaald op 21 december 2015 en om een factuur van € 280.000,00, betaald op 4 januari 2016. Beide facturen hebben als omschrijving ‘project Carlsbad’.
2.14.39.
[eiseres] vordert dit bedrag van [verweerster sub 4] terug op grond van onverschuldigde betaling en van [verweerder sub 1] onder andere op grond van onrechtmatige daad.
2.14.40.
De vorderingen voor zover gericht tegen [verweerster sub 4] zullen bij verstek worden toegewezen. [verweerder sub 1] heeft betwist dat hij tegenover [holding] hoofdelijk aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad. Deze betwisting heeft hij echter op geen enkele manier onderbouwd. Omdat hij tijdens zijn verhoren door de FIOD op 9 maart 2016 [11] en 30 juni 2016 [12] heeft verklaard dat de twee facturen van 15 december 2015 en 1 januari 2016 die hij op naam van [verweerster sub 4] aan [holding] heeft verstuurd vals zijn, had van hem – mede in het licht van zijn plan om zo’n groot mogelijke pot met geld op te bouwen en het met dat doel oprichten van [verweerster sub 4] - mogen worden verwacht dat hij dit verweer meer handen en voeten had gegeven. Dat heeft hij niet gedaan. De rechtbank gaat ervan uit dat dit handelen van [verweerder sub 1] ook naar Zwitsers recht (dat op grond van artikel 4 lid 1 van Rome II van toepassing is) onrechtmatig tegenover [holding] is geweest. Genoemde handelwijze is immers op zijn minst maatschappelijk onbetamelijk te noemen (zie 2.14.4). De vorderingen tot betaling van € 220.000,00 en € 280.000,00, vermeerderd met rente, zullen daarom worden toegewezen.
Vordering onder XII (reisdeclaraties)
2.14.41.
[eiseres] heeft gesteld dat een andere manier van [verweerder sub 1] om zijn pot met geld groter te maken, het dubbel, of driedubbel declareren van reiskosten was. Tegenover de FIOD heeft [verweerder sub 1] hierover verklaard: “
Het is misgegaan in dat enorme vertrouwen dat ik kreeg. Waardoor ik op een gegeven moment begon te denken...en dat is al jaren geleden...van hé wacht eens, ik moet de ene keer mijn reisdeclaratie indienen bij [holding] de volgende keer bij [onderneming] de volgende keer bij [stichting 1] . (..) Dus (..) op het laatst was het gewoon structureel dat ik elke reisdeclaratie drie keer indiende (…). [13]
2.14.42.
Volgens [eiseres] heeft [verweerder sub 1] onterecht een bedrag van € 508.941,00 aan reiskosten aan [onderneming] , [stichting 1] , [holding] en [dochteronderneming 1] gedeclareerd. Ter onderbouwing van de hoogte van dat bedrag heeft zij als productie 35 een specificatie van de gedeclareerde reiskosten in het geding gebracht. Zij heeft gevorderd om [verweerder sub 1] op grond van onverschuldigde betaling te veroordelen tot het betalen van dit bedrag aan [eiseres] , te vermeerderen met rente vanaf 1 januari 2016.
2.14.43.
[verweerder sub 1] heeft verweer gevoerd. Hij heeft aangevoerd dat [eiseres] niet gemotiveerd uiteen heeft gezet welke rechtsstelsels op de betalingen van toepassing zijn en waarom er op grond van die rechtsstelsels sprake zou zijn van onverschuldigde betaling. Bovendien, zo heeft hij gesteld, mocht hij op grond van gemaakte afspraken reiskosten declareren en is productie 35 volgens hem op geen enkele manier met bewijsstukken onderbouwd. Hij heeft zich verder op het standpunt gesteld dat alle declaraties verband hielden met zakelijke reizen.
2.14.44.
In reactie op dit verweer heeft [eiseres] als productie 76 een foto van een doos met 13 ordners in het geding gebracht met daarbij de toelichting dat die ordners de onderbouwing (bonnetjes, tickets, etc.) betreffen van de vergoede reiskosten en dat de ordners zijn gedeponeerd bij de griffie en een kopie is verstrekt aan verweerders.
2.14.45.
[verweerder sub 1] heeft daartegen aangevoerd dat bewijsmiddelen in een KEI-procedure digitaal ter beschikking moeten worden gesteld. De inhoud van de doos die de gemachtigde van [verweerder sub 1] van [eiseres] heeft ontvangen ziet er volstrekt anders uit dan die van de doos op de foto en daarom kan [verweerder sub 1] niet controleren of [eiseres] ook andere documenten aan de rechtbank beschikbaar heeft gesteld dan de documenten die de gemachtigde van [verweerder sub 1] heeft gekregen. Ook heeft hij aangevoerd dat, hoewel hij niet elk document heeft kunnen bestuderen, geen declaraties van, of betaalbewijzen aan, [verweerder sub 1] heeft aangetroffen. Daarnaast beroept [verweerder sub 1] zich op verjaring.
2.14.46.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze vordering voorop dat [verweerder sub 1] tegenover de FIOD heeft bevestigd dat hij dubbel en soms driedubbel heeft gedeclareerd (zie 2.14.41). Zijn verweer dat alle declaraties verband hielden met zakelijke reizen (waarmee hij, naar de rechtbank begrijpt, bedoelt dat iedere declaratie gerechtvaardigd was) houdt al daarom geen stand.
2.14.47.
Welke bedragen volgens [eiseres] dubbel en driedubbel zijn gedeclareerd, blijkt voldoende uit het gespecificeerde reiskostenoverzicht (productie 35). Op het overzicht staat duidelijk wanneer de reis is gemaakt, waar de reis heen ging, hoe hoog de kosten waren en bij/door welke bedrijven de kosten zijn gedeclareerd en vergoed. In dit licht had het (mede gelet op zijn bekennende verklaring tegenover de FIOD) op de weg van [verweerder sub 1] gelegen om aan te tonen dat de op productie 35 genoemde bedragen niet kloppen, althans terecht aan hem zijn vergoed. Dit heeft hij niet gedaan, zodat de conclusie is dat hij de onderbouwde stellingen van [eiseres] in dit verband onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Het verweer dat de documenten in de doos met ordners digitaal hadden moeten worden ingediend, kan om die reden buiten bespreking blijven. Doordat [verweerder sub 1] onterecht bedragen heeft gedeclareerd heeft hij onrechtmatig gehandeld en dient hij deze bedragen terug te betalen (zie 2.14.4). Dat zal naar de toepasselijke andere rechtstelsels (op grond van artikel 10 lid 1 van Rome II zijn dat: dat van Cyprus, Zwitserland en Bermuda) niet anders zijn. Het verjaringsverweer wordt verworpen omdat dit op geen enkele wijze is onderbouwd. [verweerder sub 1] had dit in ieder geval met het Nederlandse recht (artikel 3:309 BW) in gedachten concreter moeten maken: zo had hij duidelijk moeten maken wanneer de verschillende betalende vennootschappen met het bestaan van hun vordering bekend zijn geworden.
2.14.48.
De vordering van € 508.941,00 (vermeerderd met rente zoals gevorderd) zal daarom worden toegewezen.
Vordering onder XIII (managementfee 2016)
2.14.49.
[eiseres] heeft gesteld dat [verweerder sub 1] , vlak voordat hij eind januari 2016 al zijn functies neerlegde, op naam van [verweerster sub 3] zijn managementfee (in totaal € 212.997,44) voor heel 2016 in rekening heeft gebracht bij [holding] , [stichting 1] en [dochteronderneming 1] .
2.14.50.
[eiseres] heeft gevorderd [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 212.997,44 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2016 tot de dag van volledige betaling.
2.14.51.
Aan deze vordering heeft [eiseres] het volgende ten grondslag gelegd. [verweerder sub 1] legde eind januari 2016 al zijn functies neer. Dat hij dat op dat moment zou doen, stond al maanden voor hem vast. Desondanks liet [verweerder sub 1] in januari 2016 de gehele managementfee voor 2016 vooruit betalen. Het ging onder meer om de volgende bedragen: op 4 januari 2016 een bedrag van € 75.000,00 door [holding] , op 10 januari 2016 een bedrag van € 40.000,00 door (wederom) [holding] , op 19 januari 2016 een bedrag van
€ 49.997,44 door [dochteronderneming 1] en in januari 2016 nog een bedrag van € 40.000,00 door [stichting 1] . Al deze bedragen zijn betaald aan [verweerster sub 3] . In totaal gaat het volgens [eiseres] om € 212.997,44. [eiseres] stelt dat [verweerster sub 3] geen recht had op betaling want er lagen geen overeenkomsten aan ten grondslag. Als die overeenkomsten er wel waren, dan was er geen recht op betaling omdat vast staat dat de werkzaamheden die tegenover deze managementfees zouden moeten staan niet zijn uitgevoerd in de maanden februari tot en met december 2016. En als er al werkzaamheden in januari 2016 zijn verricht dan is [verweerster sub 3] althans [verweerder sub 1] ernstig tekort geschoten in de uitvoering van de managementtaken en bestaat er ook om die reden geen recht op enige managementfee. [eiseres] heeft de overeenkomsten (als deze al hebben bestaan) ontbonden. Ook om deze reden moeten de door [verweerster sub 3] ontvangen bedragen worden terugbetaald.
2.14.52.
[verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hebben zich verweerd door te stellen dat er wel recht is op betaling van de fee over januari 2016 omdat [verweerder sub 1] in die maand wel werkzaamheden heeft verricht voor de aan de [naam ] verbonden ondernemingen. Van enig tekortschieten is geen sprake geweest. En als dat anders is: er is geen ingebrekestelling geweest, dus de ontbinding was niet rechtsgeldig.
2.14.53.
De rechtbank zal de vordering € 212.997,44 in haar geheel toewijzen. Als er overeenkomsten bestonden op grond waarvan [verweerster sub 3] tegen betaling werkzaamheden zou verrichten, geldt dat er vanaf 29 januari 2016 in ieder geval geen werkzaamheden meer zijn verricht en [verweerster sub 3] dus tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomsten. [verweerster sub 3] is hierin ook tekortgeschoten in de periode daarvoor, vanaf 1 januari 2016 tot 29 januari 2016. Weliswaar hebben [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] gesteld dat [verweerder sub 1] in die periode werkzaamheden heeft verricht voor [holding] , [dochteronderneming 1] en [stichting 1] , maar op geen enkele wijze blijkt welke werkzaamheden dat betreft. Het had wel op hun weg gelegen om die stelling nader te onderbouwen, zeker omdat vast staat dat [verweerder sub 1] in januari 2016 een privé-reis naar Zuid-Afrika heeft gemaakt [14] en hij in die periode bezig was met de op handen zijnde breuk met de geloofsgemeenschap. Zoals vermeld, heeft [eiseres] de overeenkomsten (voor zover deze bestonden) ontbonden. De vraag of dit rechtsgeldig is gebeurd, moet op grond van artikel 4 lid 1 sub b van Verordening (EG) nr 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I) worden beantwoord naar Nederlands recht, omdat gesteld noch gebleken is dat er een rechtskeuze is gemaakt. Het verweer dat de ontbinding niet rechtsgeldig is geweest, gaat niet op. Doordat [verweerder sub 1] zijn functies neerlegde en met de geloofsgemeenschap brak, was nakoming namelijk blijvend onmogelijk zodat geen verzuim vereist was. Door de (rechtsgeldige) ontbinding moet [verweerster sub 3] het bedrag aan betaalde fees over de periode vanaf 1 januari 2016 terugbetalen vermeerderd met rente zoals gevorderd. [verweerder sub 1] is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van dat bedrag. [verweerder sub 1] heeft namelijk gehandeld in strijd met een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsnorm jegens [holding] , [dochteronderneming 1] en [stichting 1] door deze facturen op naam van [verweerster sub 3] te sturen terwijl hij wist dat hij op 29 januari 2016 zou breken met de geloofsgemeenschap en als gevolg daarvan geen werkzaamheden meer zou verrichten en geen recht meer op een vergoeding zou hebben (zie ook r.o. 2.14.3). Dat zal ook naar het op deze daad toepasselijke recht (op grond van artikel 4 lid 1 van Rome II: het recht van de landen waar de schade zich voordoet, te weten: dat van Zwitserland, Bermuda en Cyprus) het geval zijn. Ook deze handelwijze kan niet anders worden gezien dan een volgende stap om zich ten koste van de [naam ] te verrijken en zijn pot geld te vergroten.
Vordering onder XIV ( [vakantiepark] )
2.14.54.
Op 29 januari 2016 heeft [verweerder sub 1] daadwerkelijk – volgens plan – gebroken met de [naam ] en zijn echtgenote. Hij heeft daarna samen met [verweerster sub 2] zijn intrek genomen in een vakantiehuisje van [vakantiepark] in [vestigingsplaats] . De huur van deze vakantiewoning heeft [verweerder sub 1] volgens [eiseres] vooruit laten betalen door [holding] . Dit zou zijn gegaan om een bedrag van € 16.233,00 dat is betaald op 3 november 2015. [eiseres] heeft erop gewezen dat [verweerder sub 1] in een verhoor door de FIOD heeft erkend dat hij het bedrag van € 16.233,00 vooruit heeft laten betalen door [holding] . [eiseres] vordert dit bedrag daarom, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 november 2015, terug op grond van onverschuldigde betaling.
2.14.55.
[verweerder sub 1] heeft verweer gevoerd. Hij heeft erop gewezen dat hij weliswaar heeft erkend dat [holding] het bedrag van € 16.233,00 heeft betaald, maar dat hij in het genoemde verhoor ook heeft verklaard: “
De hoogte van het bedrag staat wat mij betreft nog ter discussie aangezien ik begrepen heb dat [vakantiepark] voornemens was een deel van het bedrag terug te betalen omdat ik de laatste 2 maanden heb geannuleerd vanwege mijn aanhouding. [vakantiepark] wilde dit bedrag terug betalen aan [holding] Holding AG. Voor het niet terugbetaalde gedeelte is [holding] Holding AG de benadeelde partij.” [15] [verweerder sub 1] betwist om die reden dat hij het gehele bedrag moet terugbetalen. Bovendien heeft [eiseres] volgens hem niet gemotiveerd uiteengezet welk recht op deze betaling van toepassing is en waarom op grond van dat recht sprake zou zijn van onverschuldigde betaling.
2.14.56.
De rechtbank zal de vordering toewijzen. [verweerder sub 1] heeft tegenover de FIOD namelijk verklaard: “
Ik heb geboekt bij [vakantiepark] en het is betaald door [holding] Holding. (..) Het bedrag ad 16.233 van 3 november 2015 is niet naar mij gegaan maar rechtstreeks naar [vakantiepark] .” [16] [holding] heeft dit bedrag onverschuldigd betaald en [verweerder sub 1] heeft onrechtmatig tegenover [holding] gehandeld door haar de huur van zijn vakantiehuisje te laten betalen. Dit zal ook naar het toepasselijke recht (op grond van artikel 10 van Rome II is dat Zwitsers recht) het geval zijn. Er was immers geen enkele reden waarom [holding] verplicht was tot betaling van dat bedrag (voor privédoeleinden van [verweerder sub 1] ). Bovendien zou [verweerder sub 1] pas in het vakantiehuisje (gaan) verblijven op het moment dat hij al had gebroken met de geloofsgemeenschap (en dus met zijn activiteiten voor [holding] ). [verweerder sub 1] heeft dan ook misbruik gemaakt van het vertrouwen dat hij uit hoofde van zijn functie genoot door deze rekening bij [holding] ( [A] ) – die volgens hem nooit wat vroeg – in te dienen en te laten betalen.
2.14.57.
Dat [holding] al een deel van het door haar betaalde bedrag heeft terugontvangen, heeft [eiseres] betwist en [verweerder sub 1] heeft zijn andersluidende stelling onvoldoende onderbouwd. [verweerder sub 1] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van € 16.233,00, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd.
Vordering onder XVII (chantage)
2.14.58.
In de periode dat [verweerder sub 1] zijn relatie met [verweerster sub 2] nog geheim wilde houden, werd hij door twee personen gechanteerd: door mevrouw [I] , een voormalige vriendin van [verweerster sub 2] , en door een ex-vriend van [verweerster sub 2] . [eiseres] stelt dat [verweerder sub 1] [holding] opdracht heeft gegeven om aan [I] € 20.000,00 te betalen. Ook heeft [holding] in opdracht van [verweerder sub 1] € 143.634,00 betaald aan onderzoeksbureau [onderzoeksbureau] in verband met de chantage door de ex-vriend van [verweerster sub 2] , en staat er nog een factuur van € 27.983,00 open waar [onderzoeksbureau] nog aanspraak op maakt jegens [holding] . Ten slotte heeft [holding] in opdracht van [verweerder sub 1] € 25.000,00 als voorschot betaald aan mr. Tielemans, de advocaat die [verweerder sub 1] had ingeschakeld om hem te helpen bij deze chantagezaken, aldus steeds [eiseres] .
2.14.59.
[eiseres] vordert deze bedragen (in totaal € 216.617,00), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 februari 2016, nu terug op grond van bestuurdersaansprakelijkheid ( [verweerder sub 1] had zich als bestuurder van [eiseres] moeten onthouden van het geven van betalingsinstructies aan [holding] ) en onrechtmatige daad. [verweerder sub 1] heeft meerdere verweren gevoerd. Ten aanzien van de betaling door [holding] aan [I] heeft hij aangevoerd dat hij niet kan worden aangesproken omdat [holding] het betaalde bedrag van [I] had moeten terugvorderen op grond van onverschuldigde betaling en dat het de eigen schuld van [holding] is dat zij dat niet heeft gedaan. Ten aanzien van de betalingen aan [onderzoeksbureau] heeft [verweerder sub 1] aangevoerd dat [holding] veel eerder aan de bel had moeten trekken en dat ook deze schade haar eigen schuld is. Dit blijkt ook uit een civiel vonnis dat tussen [holding] en [onderzoeksbureau] is gewezen, vindt [verweerder sub 1] . Daar komt volgens [verweerder sub 1] bij dat de diensten van [onderzoeksbureau] blijkens de inhoud van dat vonnis ook het belang van de [naam ] hebben gediend, dus om die reden kan hij niet voor het hele bedrag worden aangesproken. Bovendien is [holding] in het vonnis veroordeeld tot betaling aan [onderzoeksbureau] van € 23.973,00 en niet van € 27.983,00, zodat hooguit een bedrag van € 23.973,00 kan worden toegewezen. Ten aanzien van de betaling aan mr. Tielemans heeft [verweerder sub 1] aangevoerd dat het ging om een voorschotbedrag waar mr. Tielemans nog geen werkzaamheden voor heeft verricht. Volgens [verweerder sub 1] heeft mr. Tielemans dit bedrag inmiddels aan het Openbaar Ministerie betaald, zodat hij niet kan worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag omdat hij er niet over beschikt.
2.14.60.
De vordering zal, ondanks de gevoerde verweren, vrijwel in haar geheel worden toegewezen. [verweerder sub 1] heeft onrechtmatig gehandeld jegens [holding] door haar opdracht te geven om de bedragen aan [I] , [onderzoeksbureau] en mr. Tielemans te betalen. De chantages betroffen immers een privékwestie waar [holding] helemaal niets mee te maken had en [verweerder sub 1] heeft het vertrouwen dat hij genoot van [holding] misbruikt om de betalingen te laten verrichten. Dat zal ook naar het op deze verrichtingen toepasselijke recht (op grond van artikel 4 lid 1 van Rome II is dat het Zwitserse recht) niet zijn toegestaan. Het verweer dat [verweerder sub 1] niet kan worden aangesproken voor de betaling van het bedrag van € 20.000,00 aan [I] omdat [holding] het bedrag van [I] had moeten terugvorderen op grond van onverschuldigde betaling, slaagt niet. Het staat [holding] vrij om een keus te maken wie zij aanspreekt voor betaling van dat bedrag. Dat zij ervoor heeft gekozen [verweerder sub 1] aan te spreken, is dan ook haar goed recht. Ook de verweren die ten aanzien van de betalingen aan [onderzoeksbureau] zijn gevoerd slagen niet. In het vonnis tussen [holding] en [onderzoeksbureau] is een oordeel geveld over de ‘eigen schuld’ van [holding] in de relatie met [onderzoeksbureau] , daarin is niets geschreven over de ‘eigen schuld’ van [holding] in de relatie met [verweerder sub 1] . Dat laat overigens onverlet dat (achteraf bezien) geconcludeerd kan worden dat [holding] te goed van vertrouwen is geweest, maar dat is geen reden om (een deel van) de schade voor haar rekening te laten komen in de zin van artikel 6:101 BW. [verweerder sub 1] heeft het vertrouwen dat hij genoot immers doelbewust misbruikt ten koste van [holding] . Dat mag niet, ook niet gedeeltelijk, voor risico van [holding] komen en dat zal naar Zwitsers recht niet anders zijn. De stelling dat de diensten van [onderzoeksbureau] ook de belangen van de [naam ] hebben gediend, kan [verweerder sub 1] niet baten. Weliswaar is in het eerder genoemde vonnis overwogen dat met de werkzaamheden niet alleen het privébelang van [verweerder sub 1] was gediend, maar [verweerder sub 1] had in deze procedure (ten minste) duidelijk moeten maken welke werkzaamheden voor de [naam ] zijn verricht en welk gedeelte van het gefactureerde bedrag daarop betrekking heeft. Nu hij dat niet heeft gedaan, is de conclusie dat hij dit onderdeel van het verweer onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd. Voor wat betreft de factuur ter hoogte van € 27.983,00 geldt het volgende. [holding] is in het hiervoor genoemde vonnis veroordeeld tot betaling van € 23.973,00. De reden daarvoor was dat [onderzoeksbureau] in die procedure niet had toegelicht waarom zij vanaf een bepaalde datum nog werkzaamheden had verricht. In het licht hiervan en gegeven het feit dat niet (in rechte) vast staat dat [eiseres] het verschil tussen genoemde bedragen (€ 4.010,00) alsnog aan [onderzoeksbureau] verschuldigd is (door [eiseres] is althans niet gesteld dat dit zo is), zal ‘slechts’ het bedrag worden toegewezen dat [eiseres] op grond van het genoemde vonnis aan [onderzoeksbureau] moet betalen, dus € 23.973,00. In zoverre slaagt het verweer van [verweerder sub 1] . Voor wat betreft de betaling door [holding] aan mr. Tielemans is het volgende van belang. Vast staat dat mr. Tielemans dit bedrag op verzoek van [verweerder sub 1] aan het Bureau Ontnemingen Openbaar Ministerie (BOOM) heeft betaald in het kader van het door het Openbaar Ministerie gelegde conservatoire beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. Toch kan dit [verweerder sub 1] niet baten. De schade die [holding] heeft geleden door de onrechtmatige overboeking van € 25.000,00 aan mr. Tielemans is immers nog niet aan [holding] vergoed (maar bij het Openbaar Ministerie terecht gekomen). De verplichting van [verweerder sub 1] om die schade aan [holding] te vergoeden bestaat dus nog steeds, zodat die vordering ook kan worden toegewezen. Wel is het zo dat [holding] geen recht heeft op twee keer dezelfde schadevergoeding. Dit betekent dat als [verweerder sub 1] aan de veroordeling tot betaling van het bedrag van € 25.000,00 voldoet, [holding] ( [eiseres] ) dat bedrag niet nogmaals (als benadeelde partij) op de door het Openbaar Ministerie beslagen goederen kan verhalen.
2.14.61.
De wettelijke rente over het gevorderde bedrag zal worden toegewezen zoals gevorderd.
Vordering onder XVIII (cash betalingen door [verweerder sub 1] aan [verweerster sub 2] )
2.14.62.
[verweerder sub 1] heeft [verweerster sub 2] veel cash geld betaald sinds hij haar heeft leren kennen. Aanvankelijk betaalde hij haar voor de door haar geleverde escortdiensten per uur, maar rond de zomer van 2015 hebben zij afgesproken dat [verweerder sub 1] haar maandelijks € 10.000,00 (cash in een envelop) zou betalen tot het moment dat zij ‘echt’ samen waren. Dat is zo gebeurd van september 2015 tot en met januari 2016. [verweerster sub 2] heeft hierover tegenover de FIOD verklaard:
“ [verweerder sub 1] maakte gebruik van mijn diensten als escort en ik vroeg daar geld voor. Dit geld kreeg ik in een envelop. (..) Ik weet niet waarom het via enveloppen ging, hij zei dat ik dan lekker kon sparen. (..) ik denk dat dit te maken met zijn vrouw. Ik was zijn escort meisje daarom. Zijn vrouw kende mij niet. (..) [17] Deze enveloppen met € 10.000 wat ik
maandelijks van [verweerder sub 1] ontving kreeg ik vanaf september 2015. Ik ontving deze enveloppen voor mijn persoonlijke gezelschap voor [verweerder sub 1] . (..) [18]
Ik vroeg me wel af waar dat geld vandaan kwam en heb [verweerder sub 1] erom gevraagd. [verweerder sub 1] gaf aan dat hij wereldwijd mensen hielp. Hij liet onder andere een Noors programma op televisie zien waar hij aan meewerkte, ik kon het niet goed verstaan omdat het Noors was. Hij liet dit zien om te bewijzen dat hij werkte. [verweerder sub 1] liet mij toen een bankrekening zien waar ongeveer 5 miljoen op stond. Ik weet niet welke rekening dat was. Ik vroeg hier ook om omdat ik wou checken of [verweerder sub 1] wel écht dat geld had. Het bevestigde voor mij dat hij miljonair was en daarom heb ik er nooit meer vragen over gesteld.” [19]
2.14.63.
[eiseres] heeft gevorderd om a) te verklaren voor recht dat [verweerster sub 2] onrechtmatig gelden onder zich houdt die zij van [verweerder sub 1] heeft ontvangen en b) [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding aan [eiseres] nader op te maken bij staat.
2.14.64.
Aan die vordering heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat [verweerster sub 2] in ieder geval sinds haar aanhouding weet dat de gelden die zij onder zich houdt, van een misdrijf afkomstig zijn. Maar ook daarvoor wist [verweerster sub 2] dit, althans had zij dit moeten weten. [verweerder sub 1] grossierde immers in het contante geld zonder enige aanwijsbare reden en [verweerster sub 2] was zich ervan bewust dat niet bekend mocht worden dat [verweerder sub 1] over grote sommen geld beschikte. Door goederen onder zich te houden waarvan redelijkerwijs moet worden vermoed dat deze afkomstig zijn van een misdrijf, is er sprake van schuldwitwassen en heeft [verweerster sub 2] dus gehandeld in strijd met een wettelijke plicht. Omdat [verweerster sub 2] willens en wetens heeft geprofiteerd van het verduisteren van geld door [verweerder sub 1] is zij bovendien ongerechtvaardigd verrijkt, volgens [eiseres] .
2.14.65.
[verweerster sub 2] heeft verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat zij niet wist, en ook niet kon vermoeden, dat de contante gelden afkomstig waren uit strafbare feiten. Zij kreeg de betalingen voor haar escortwerkzaamheden en het was logisch dat dit niet giraal gebeurde omdat de echtgenote van [verweerder sub 1] dan van de relatie op de hoogte zou raken. Bovendien vond [verweerster sub 2] het niet vreemd dat [verweerder sub 1] over zulke grote geldbedragen beschikte, omdat zij dacht dat hij een zeer geslaagde en rijke zakenman was in de financiële sector. Van enig onrechtmatig handelen is naar haar mening dan ook geen sprake. Evenmin is zij volgens haar ongerechtvaardigd verrijkt. [verweerster sub 2] is namelijk niet verrijkt ten koste van [eiseres] ( [vennootschap 2] ) maar ten koste van [verweerder sub 1] . Bovendien is de verrijking niet ongerechtvaardigd, want er was een redelijke grond voor de verrijking aanwezig, namelijk de escortwerkzaamheden.
2.14.66.
Van ongerechtvaardigde verrijking is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake: [verweerster sub 2] is niet verrijkt. Zij heeft geld gekregen als tegenprestatie voor haar escortwerkzaamheden, althans voor haar persoonlijke gezelschap van [verweerder sub 1] .
2.14.67.
[verweerster sub 2] heeft evenmin onrechtmatig gehandeld. Daarover wordt het volgende overwogen. [verweerder sub 1] heeft tegenover de FIOD verklaard dat het aan [verweerster sub 2] betaalde geld deels afkomstig was van de ‘cash withdrawals’ (de rechtbank begrijpt: met de creditcard van [vennootschap 2] ) en deels van de rekening waar [verweerder sub 1] het geld van zijn reisdeclaraties op ontving. De vraag of deze wijze van geldverwerving een strafbaar feit oplevert, moet in beginsel door de strafrechter worden beantwoord (zie r.o. 2.3). Als echter aangenomen zou worden dat deze vraag bevestigend wordt beantwoord, dus dat het geld van een misdrijf afkomstig is, dan moet voor een aansprakelijkheid van [verweerster sub 2] komen vast te staan dat zij dat wist of redelijkerwijs moest vermoeden. Dat zij dit wist/redelijkerwijs moest vermoeden, is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan. Daarvoor vindt de rechtbank de volgende verklaringen die [verweerster sub 2] tegenover de FIOD heeft afgelegd relevant:
“ [verweerder sub 1] heb ik leren kennen als klant in april 2014. (..) Ik werd verliefd op [verweerder sub 1] . Doordat ik in deze wereld werkte zag ik in [verweerder sub 1] een rijke, lieve en leuke man. Ik wou daardoor met hem verder. Verder wil ik aangeven dat ik nooit van de [naam ] heb gehoord vanuit [verweerder sub 1] zijn mond.” [20]
“ik had na de eerste dag al de indruk dat dit een man was met een goed bedrijf. Hij vertelde mij veel reizen te maken voor zijn werk. Zijn cliënten zaten over de hele wereld. [21]
“Verbalisanten:
Wat kunt u verklaren over [eiseres] ( [eiseres] )?
Gehoorde:
‘Ken ik niet. ”
Verbalisanten;
Wat kunt u verklaren over [holding] AG?
Gehoorde;
‘Ken ik ook niet.”
“Opmerking verbalisanten:
(..) Volgens [eiseres] heeft dhr. [verweerder sub 1] zich vermoedelijk schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, oplichting en het witwassen van gelden. De schade die [eiseres] hier vermoedelijk heeft geleden bedraagt € 8.052.123,-.
Vraag verbalisanten;
Wal kunt u hierover verklaren?
Gehoorde:
‘Oh mijn god wat een bedrag. Ik kan hier niks over verklaren. Ik ken het bedrijf, die stichting, niet. Ik heb er nog nooit van gehoord.”
“U vraagt mij of ik en [verweerder sub 1] ook over zakelijke aspecten praten. Wij praten daar niet over. ik weet eigenlijk niets over zijn zaken. Ik ben wel eens mee geweest naar Spanje voor een zakelijk gesprek. Dat ging over iets met Belasting maar mijn Engels was niet zo goed, dus verder weet ik het niet. Wij bezochten een bedrijf in Barcelona. Volgens mij was het iets met adviezen of consultancy. Dat is ongeveer een jaar geleden, volgens mij maart 2015. Ik zat bij het gesprek omdat ik wilde zien dat hij echt werkte. Ik had mijn twijfels over zijn werk, dus hij moest zich min of meer bewijzen. Dat was overig de enige keer dat ik
ben mee geweest naar een zakelijke meeting.” [22]
“Ik heb eerder aangegeven dat ik op de telefoon van [verweerder sub 1] gezien had dat er 5 miljoen op een bankrekening stond. Dit klopte niet, het was 2 miljoen. Ik herinnerde me dit later pas. [verweerder sub 1] gaf destijds aan dat er 2 miljoen vrij te besteden was en 3 miljoenen in bedrijven zat. In totaal gaat het om 5 miljoen. [verweerder sub 1] noemde die bedrijven niet. Ik heb daadwerkelijk ongeveer 2 miljoen op een bankrekening zien staan, ik weet niet meer precies welke bank. (..) heel spectaculair was het voor mij niet dus ik was het gauw vergeten.”
“Ik was alleen geïnteresseerd in het spelen van spelletjes achter de computer en het beurs handelen. Dat zag ik ook als een spelletje.” [23]
“Alle dingen achter de computer is de taak van [verweerder sub 1] , ik speel alleen maar spelletjes achter een computer. Ik vind het lastig om bedrijven te bellen. [verweerder sub 1] kan dat gewoon beter. Als [verweerder sub 1] in de buurt is ben ik lekker de luie draak. [verweerder sub 1] gaf me het gevoel dat ik weer kon ademhalen, hij regelde alles voor me en dat vond ik prettig.” [24]
Verbalisanten:
Voorafgaand aan het verhoor, door ons genummerd V-002-06, op 30 maart 2016 gaf u aan dat u een nacht had doorgebracht in een isoleercel. Wat is daar de reden van?
Gehoorde:
‘Het idee dat mijn relatie gebaseerd was op niks en dat al mijn harde werk in mijn leven ook voor niks was. Het besef dat ik in een man heb geloofd die heel iemand anders bleek te zijn en dan komt dit. Toen dacht ik, ik ben er klaar mee met dit leven. Ik heb toen gevraagd aan de begeleiding of ze me direct naar de isoleer konden brengen. Dit was een inzinker voor mij, gebroken hart, mijn toekomstige wereld stortte in elkaar.” [25]
“Ik ging altijd mee in zijn vaarwater, ik vertrouwde hem. Hij was mijn held,
de man die alles kan." [26]
2.14.68.
In een brief, die als bijlage bij een verhoor is gevoegd, heeft [verweerster sub 2] bovendien geschreven:
“(..) Verleden (..) Ik kan hier nog veel over vertellen, maar waar ik op neer wil komen is dat ik na jaren van angst, onzekerheid en afwijzing opzoek ben naar zekerheid, stabiliteit en rust. Deze aspecten hoopte ik te vinden in een man die als een soort vader voor mij kan zorgen.” [27]
2.14.69.
Uit deze verklaringen en de brief komt het beeld naar voren van een naïeve vrouw, die in [verweerder sub 1] de prins op het witte paard dacht te hebben gevonden; iemand die haar na een moeilijke jeugd en een leven in de escortwereld geld, zekerheid, stabiliteit en rust gaf. Zij bekommerde zich niet om geldzaken of administratieve ‘rompslomp’, dat liet zij allemaal aan [verweerder sub 1] over. Dit in combinatie met het feit dat [verweerder sub 1] [verweerster sub 2] doelbewust heeft laten denken dat hij een rijke en geslaagde zakenman was (onder meer door haar mee te nemen op dure (zaken)reizen en haar een bankrekening met daarop miljoenen euro’s te laten zien), en het feit dat [verweerder sub 1] getrouwd was en het om die reden niet voor de hand lag dat zij giraal betaald zou worden voor haar diensten, leiden de rechtbank tot het oordeel dat [verweerster sub 2] redelijkerwijs niet hoefde te vermoeden dat het geld dat zij cash in enveloppen ontving van een misdrijf afkomstig was.
2.14.70.
De andere, door [eiseres] aangehaalde, passages uit de verhoren van [verweerster sub 2] leiden niet tot een andere conclusie. Het klopt dat [verweerster sub 2] daarin ook heeft verklaard over ‘zwart geld’ dat zij van [verweerder sub 1] ontving, maar onduidelijk is of zij daarmee doelt op de herkomst van het geld of dat het zwart aan haar werd betaald (
“Ik ontving € 10.000 zwart in een envelop”en
“Het geld wat ik in de enveloppen kreeg was zwart”). Verder blijkt uit de door [eiseres] aangehaalde passages dat als [verweerster sub 2] over de herkomst van het geld vragen had, [verweerder sub 1] daarop een antwoord had (
“Ik dacht dat dit zwart geld was maar [verweerder sub 1] vertelde dat hij dit geld gewoon gepind had.”). De rechtbank gaat er gezien het beeld dat zij van [verweerster sub 2] heeft gekregen (zie hiervoor) van uit dat zij zich door haar goedgelovigheid met dit antwoord heeft laten afschepen. Dan ten slotte nog het antwoord van [verweerster sub 2] op de vraag van de verbalisanten of ze weet wat witwassen is. Die luidt
“Ja natuurlijk, ben niet helemaal dom. Ik had niet verwacht dat het op zo’n grote schaal zou kunnen, 8 miljoen.”[eiseres] haalt uit dit antwoord bewijs voor haar stelling dat [verweerster sub 2] wist hoe de vork in de steel zat ten tijde dat ze de cash betalingen ontving. De rechtbank kan dat niet in die verklaring lezen. Ten eerste verklaart [verweerster sub 2] niet over de gelden die ze zelf ontving, maar over de totale som die [verweerder sub 1] zou hebben ontvreemd (8 miljoen). Bovendien legt zij deze verklaring af op een moment dat zij van alle verwijten aan [verweerder sub 1] op de hoogte is gekomen. Dat zegt iets over haar kennis ‘nu’ en niet iets over haar wetenschap ten tijde van de ontvangst van de vergoedingen voor haar escortwerkzaamheden.
2.14.71.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de vorderingen om voor recht te verklaren dat [verweerster sub 2] onrechtmatig geld onder zich houdt dat zij van [verweerder sub 1] heeft ontvangen en om haar te veroordelen tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat, zullen worden afgewezen. Deze laatste vordering is ook gericht tegen [verweerder sub 1] en zal ook ten opzichte van hem worden afgewezen. [verweerder sub 1] zal namelijk al worden veroordeeld tot terugbetaling van diverse bedragen en [eiseres] heeft niet duidelijk gemaakt hoe deze vordering zich hiertoe verhoudt.
Vordering onder XXV (girale betalingen [verweerder sub 1] aan [verweerster sub 2] )
2.14.72.
Naast cash geld ontving [verweerster sub 2] via girale overboekingen geld van [verweerder sub 1] , althans van zijn onderneming [verweerster sub 3] . In totaal heeft [verweerster sub 3] haar een bedrag van
€ 87.500,00 betaald (bestaande uit een bedrag van € 10.000,00 dat is betaald op 14 december 2015, een bedrag van € 50.000,00 dat is betaald op 18 januari 2016 en elf maal een bedrag van € 2.500,00 dat [verweerster sub 2] maandelijks ontving van [verweerster sub 3] ).
2.14.73.
[eiseres] heeft gesteld dat dit bedrag onverschuldigd is betaald omdat er geen werkzaamheden tegenover die betalingen stonden. Volgens [eiseres] heeft [verweerster sub 3] daarom een vordering op [verweerster sub 2] . Omdat [eiseres] op die vordering conservatoir derdenbeslag heeft gelegd, wil zij dat voor recht wordt verklaard dat [verweerster sub 2] in het kader van dat beslag € 87.500,00 moet betalen aan [eiseres] .
2.14.74.
[verweerster sub 2] heeft verweer gevoerd. Zij heeft niet betwist dat de bedragen zijn betaald, maar volgens haar zijn die bedragen niet onverschuldigd betaald, omdat daarover tussen haar en [verweerder sub 1] afspraken waren gemaakt.
2.14.75.
De rechtbank zal ook deze vordering afwijzen. [verweerster sub 2] heeft onbetwist gesteld dat [verweerder sub 1] haar heeft aangeboden om bij [verweerster sub 3] in dienst te treden en dat dat ook is gebeurd. Er is een arbeidsovereenkomst opgesteld op grond waarvan [verweerster sub 3] [verweerster sub 2] maandelijks € 2.500,00 betaalde. Dit salaris is vanaf maart 2015 tot en met januari 2016 (11x) uitbetaald. Aan die betalingen lag dus een rechtsgrond (de arbeidsovereenkomst) ten grondslag. Dat [verweerster sub 2] daarvoor geen werkzaamheden binnen [verweerster sub 3] hoefde te verrichten, doet daaraan in dit geval niet af. [verweerster sub 3] betaalde haar dit bedrag immers in feite voor de door haar voor [verweerder sub 1] verrichte escortwerkzaamheden, zo heeft [verweerder sub 1] tegenover de FIOD verklaard. De betalingen van € 10.000,00 (‘de kerstbonus’) en € 50.000,00 door [verweerster sub 3] vloeiden ook voort uit de afspraken die [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] hadden gemaakt over de betaling van de escortwerkzaamheden. Deze betalingen zouden plaatsvinden totdat [verweerder sub 1] aan zijn vrouw zou hebben verteld dat hij wilde scheiden. Dat is uiteindelijk gebeurd op 29 januari 2016. Dat [verweerder sub 1] aan [verweerster sub 2] heeft geappt dat die betaling een ‘borg’ was zodat [verweerster sub 2] zeker zou weten dat zij niet aan het lijntje zou worden gehouden, betekent – anders dan [eiseres] heeft aangevoerd – niet dat deze betalingen een rechtsgrond ontberen. Duidelijk was dat [verweerster sub 2] tot en met het moment dat [verweerder sub 1] zou hebben gebroken met de [naam ] en zijn echtgenote, een vergoeding zou krijgen voor de door haar geleverde diensten. Omdat er geen sprake is van onverschuldigde betaling, is er evenmin sprake van een vordering van [verweerster sub 3] op [verweerster sub 2] waarop [eiseres] zich zou kunnen verhalen.
Vordering onder XXIV (de woning in [woonplaats] , 1,1 mln in Dubai)
2.14.76.
Ter onderbouwing van vordering XXVI heeft [eiseres] – kort gezegd – het volgende gesteld. Nadat [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] in augustus/september 2015 besloten dat zij samen verder wilden, heeft [verweerder sub 1] het plan bedacht om een huis voor hen samen te kopen. Ze hebben daarbij hun oog laten vallen op een huis in [woonplaats] . De koopprijs van die woning bedroeg (inclusief kosten koper) € 1.124.215,79. Dat bedrag moest op de één of andere manier gefinancierd worden. Het oorspronkelijke plan was dat dit bedrag zou worden betaald van de gelden die op de rekening van [verweerster sub 4] op Saint Vincent en de Grenadines stonden. Omdat de woning op naam van [verweerster sub 2] zou komen te staan en de koopprijs (daarom) niet rechtstreeks door [verweerster sub 4] moest worden voldaan (om vragen van de notaris te voorkomen) is een bedrag van € 1.100.000,00 vanaf de rekening van [verweerster sub 4] overgeboekt naar een hiervoor op naam van [verweerster sub 2] geopende rekening in Dubai. Om die betaling ten opzichte van de bank in Dubai te verantwoorden is op of omstreeks 24 december 2015 een leningsovereenkomst (ten bedrage van € 1.100.000,00) opgesteld tussen [verweerster sub 4] en [verweerster sub 2] . Het was vervolgens de bedoeling dat [verweerster sub 2] de koopprijs van de woning zou betalen met het geld dat op die rekening in Dubai stond, maar de overboeking naar de derdengeldenrekening van de notaris mislukte omdat [verweerster sub 2] de verificatievragen die door de bank in Dubai aan haar werden gesteld fout beantwoordde. De bank in Dubai heeft de rekening daarna geblokkeerd. Het bedrag van € 1.100.000,00 staat dus nog steeds op de rekening van [verweerster sub 2] in Dubai.
2.14.77.
[eiseres] heeft onder XXIV gevorderd dat [verweerster sub 2] wordt veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van het bedrag van € 1.100.000,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 29 januari 2016 tot aan de dag van volledige betaling. Daaraan heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat [verweerster sub 2] ongerechtvaardigd is verrijkt met dit bedrag dat op haar rekening in Dubai staat, althans dat zij onrechtmatig heeft gehandeld, doordat zij geld onder zich houdt waarvan zij redelijkerwijs moet vermoeden dat het van een misdrijf afkomstig is.
2.14.78.
[verweerster sub 2] heeft verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat aan [eiseres] geen vordering toekomt, want het geld op de rekening is niet afkomstig van [eiseres] , maar van [verweerster sub 4] . Daarbij komt dat [verweerster sub 2] het geld wel wil terugbetalen (aan het Openbaar Ministerie), maar dat zij er niet over kan beschikken omdat de rekening is geblokkeerd. Bovendien heeft zij toestemming van het Openbaar Ministerie nodig om het geld over te maken.
2.14.79.
De verweren van [verweerster sub 2] worden verworpen. [verweerster sub 2] is ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van [eiseres] . Het geld op de bankrekening van [verweerster sub 4] is immers volledig afkomstig van [eiseres] (althans, van de bedrijven die vorderingen aan haar hebben gecedeerd). Dat zij dit bedrag niet kan betalen, omdat het op een rekening in Dubai staat die is geblokkeerd, is een feit dat voor risico van [verweerster sub 2] komt. [eiseres] staat daar buiten. [verweerster sub 2] zal ervoor moeten zorgdragen dat de blokkade wordt opgeheven of andere manieren moeten vinden om dit bedrag aan [eiseres] te betalen.
2.14.80.
Wat hiervoor is overwogen brengt niet mee dat het tegen [verweerster sub 2] gevorderde bedrag van € 1.100.000,- ongeclausuleerd wordt toegewezen. Daarvoor is redengevend dat het geld op de bankrekening van [verweerster sub 2] in Dubai afkomstig is van de rekening van [verweerster sub 4] op Saint Vincent en de Grenadines. Aangenomen mag worden dat het geld op die rekening weer afkomstig is van (enkele van) de in dit vonnis omschreven handelingen van [verweerder sub 1] . Voor dat doel had [verweerder sub 1] immers [verweerster sub 4] opgericht en de rekening in Saint Vincent en de Grenadines geopend (zie r.o. 2.14.12). Er zijn in ieder geval geen aanwijzingen dat op die rekening ook gelden met een andere herkomst staan. Omdat [verweerster sub 4] en [verweerder sub 1] al hoofdelijk worden veroordeeld om die gelden aan [eiseres] (terug) te betalen, zou een ongeclausuleerde veroordeling van € 1.100.000,- tegen [verweerster sub 2] ertoe leiden dat tweemaal hetzelfde bedrag wordt toegewezen. Daarom zal bij de veroordeling van [verweerster sub 2] in het dictum van dit vonnis worden bepaald dat als [verweerster sub 2] (gedeeltelijk) aan die veroordeling voldoet, de totale vordering van [eiseres] op [verweerder sub 1] en [verweerster sub 4] met het door [verweerster sub 2] betaalde bedrag moet worden verminderd. En andersom: als [verweerder sub 1] en/of [eiseres] de bedragen waartoe zij hoofdelijk zijn veroordeeld (gedeeltelijk) betalen, kan [eiseres] niet meer van [verweerster sub 2] vorderen dan het nog niet betaalde bedrag uit hoofde van die veroordelingen (maar nooit meer dan € 1.100.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2015 tot aan de dag van volledige betaling).
Vorderingen onder XV en XVI (de woning in [woonplaats] : lening 1,3 mln)
2.14.81.
Omdat de betaling vanaf de rekening in Dubai was mislukt, heeft [verweerder sub 1] volgens [eiseres] een alternatief plan voor betaling bedacht: hij heeft (nadat het eerste alternatief plan mislukte) een leningsovereenkomst opgesteld tussen [holding] en [verweerster sub 3] ter hoogte van € 1.100.000,00. Hij heeft vervolgens [A] geïnstrueerd de overeenkomst te ondertekenen, wat ook is gebeurd. Vervolgens heeft hij een wijzigingsovereenkomst opgesteld, waarbij het bedrag van de lening is verhoogd naar € 1.300.000,00 en waarbij de voorwaarden van de lening zijn gewijzigd: de rente bedroeg 0%, de duur van de lening was 40 jaar en de eerste 10 jaar hoefde niets te worden afgelost. [A] heeft ook die overeenkomst ondertekend. Daarna heeft [verweerder sub 1] [A] geïnstrueerd om het bedrag van € 1.300.000,00 over te boeken naar [verweerster sub 3] . Die overboeking is gelukt en vervolgens heeft [verweerder sub 1] het geld op de derdengeldenrekening van de notaris gestort. Omdat de notaris liet weten dat er niet iemand anders dan de koper van het huis mocht betalen, heeft [verweerder sub 1] een leningsovereenkomst opgesteld tussen [verweerster sub 3] en [verweerster sub 2] , ter hoogte van € 1.124.215,79. De leningsovereenkomst heeft hij meegenomen naar de notaris en daarna is de leveringsakte ondertekend. [verweerster sub 2] is daarmee eigenaar van de woning geworden.
2.14.82.
[eiseres] heeft onder XV en onder verwijzing naar haar hiervoor omschreven stellingen gevorderd om [verweerder sub 1] , [verweerster sub 3] en [verweerster sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 1.300.000,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 29 januari 2016 tot de dag van volledige betaling. Primair heeft zij aangevoerd dat de leningsovereenkomst en wijzigingsovereenkomst tussen [holding] en [verweerster sub 3] nietig zijn, omdat het schijnhandelingen zijn, althans omdat deze in strijd zijn met de openbare orde en goede zeden. [verweerster sub 3] is daarom gehouden tot terugbetaling van dit bedrag op grond van onverschuldigde betaling. Voor zover de overeenkomsten niet nietig zijn, zijn deze vernietigbaar op grond van misbruik van omstandigheden, stelt [eiseres] . [verweerder sub 1] wist immers, of moest begrijpen, dat [holding] door een bijzondere omstandigheid (namelijk lichtzinnigheid als gevolg van het grenzeloze vertrouwen dat zij had in [verweerder sub 1] als de bestuurder van haar enig aandeelhouder) werd bewogen tot het sluiten van de overeenkomsten. [verweerder sub 1] had [holding] daarvan moeten weerhouden. Ook als de overeenkomsten vernietigbaar zijn, is [verweerster sub 3] op grond van onverschuldigde betaling gehouden tot terugbetaling van het bedrag vermeerderd met rente. [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] zijn volgens [eiseres] hoofdelijk aansprakelijk. [verweerder sub 1] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid en [verweerster sub 2] op grond van onrechtmatige daad (namelijk: het onrechtmatig profiteren van het tekortschieten in de bestuurstaak door [verweerder sub 1] ), dan wel op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
2.14.83.
Voor het geval dat nodig zou zijn voor toewijzing van vordering XV, heeft [eiseres] onder XVI gevorderd om de overeenkomsten zoals hiervoor genoemd (de leningsovereenkomst tussen [holding] en [verweerster sub 3] en de wijzigingsovereenkomst) te vernietigen.
2.14.84.
[verweerder sub 1] , [verweerster sub 3] en [verweerster sub 2] hebben betwist dat er sprake is van nietige of vernietigbare overeenkomsten.
Nietige overeenkomsten?
2.14.85.
Van nietige overeenkomsten is geen sprake. Er is immers geen sprake van schijnhandelingen; de overeenkomsten zijn daadwerkelijk gesloten en er is ook daadwerkelijk geld uitbetaald. De overeenkomsten zijn op zichzelf ook niet in strijd met de openbare orde of goede zeden. Dat betekent dat hierna zal worden beoordeeld of de overeenkomsten vernietigbaar zijn.
[verweerster sub 3]
2.14.86.
en [verweerder sub 1] hebben betwist dat [verweerder sub 1] misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat hij van [holding] genoot. Het was immers gebruikelijk dat er aanzienlijke leningen werden verstrekt, zo stellen zij.
2.14.87.
Dit verweer wordt verworpen. Van misbruik van omstandigheden is sprake wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden (zoals bijvoorbeeld afhankelijkheid of lichtzinnigheid) wordt bewogen tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert terwijl hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou moeten weerhouden (artikel 3:44 BW). [verweerder sub 1] wist dat [A] een grenzeloos vertrouwen in hem had. [verweerder sub 1] heeft immers verklaard dat [A] alles deed wat hij van hem vroeg. [A] heeft in de verklaring die hij zelf heeft afgelegd ook bevestigd dat hij in goed vertrouwen heeft gehandeld. [verweerder sub 1] wist, of had in ieder geval moeten begrijpen, dat [A] door dit grenzeloze vertrouwen in hem lichtzinnig handelde en daardoor is bewogen tot het afsluiten van de leningen. [verweerder sub 1] had hem hiervan moeten weerhouden. [verweerder sub 1] heeft namelijk niet betwist dat [A] de overeenkomsten niet zou hebben ondertekend als hij had geweten dat het geld van de lening bedoeld was om een woning voor [verweerster sub 2] mee te financieren, zeker niet onder de in de overeenkomsten opgenomen onzakelijke voorwaarden en al helemaal niet als hij zou hebben geweten dat [verweerder sub 1] enkele weken later volledig zou breken met de geloofsgemeenschap. De leningsovereenkomst en de wijzigingsovereenkomst tussen [holding] en [verweerster sub 3] zijn daarom vernietigbaar op grond van misbruik van omstandigheden.
2.14.88.
Omdat deze overeenkomsten zullen worden vernietigd, is het bedrag van € 1.300.000,00 onverschuldigd betaald door [holding] aan [verweerster sub 3] . [verweerster sub 3] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van € 1.300.000,00 aan [eiseres] , te vermeerderen met wettelijke rente zoals gevorderd.
[verweerder sub 1]
2.14.89.
Voor een hoofdelijke veroordeling van [verweerder sub 1] tot betaling van het hiervoor genoemde bedrag, bestaat ook een grond. Voor de rechtbank staat vast dat [verweerder sub 1] met de gehele leningsconstructie maar een doel had: het verkrijgen van geld om een huis voor hem en zijn vriendin te kopen. Dit doel (1) diende puur een privébelang, (2) had niets te maken met de (ondernemings)activiteiten die door de [naam ] en/of door hem binnen [verweerster sub 3] werden ondernomen en (3) paste binnen het meer omvattende streven van [verweerder sub 1] om zijn nieuw geplande leven door de [naam ] te laten financieren. In het licht van deze omstandigheden en het feit dat ten behoeve van het verkrijgen van de lening misbruik van omstandigheden is gemaakt, op de wijze zoals hiervoor is omschreven, is de hoge drempel die in het normale handelsverkeer aan de aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap wordt gegeven, hier niet van toepassing en is de conclusie dat [verweerder sub 1] een onrechtmatige daad jegens (in ieder geval) [holding] heeft gepleegd (zie 2.14.3). Daarom is [verweerder sub 1] naast [verweerster sub 3] hoofdelijk gehouden het bedrag van € 1.300.000,00 aan [eiseres] terug te betalen (zie 2.14.3). en is het niet relevant of [verweerster sub 3] wel of geen verhaal biedt. Deze betaling moet aan [eiseres] gebeuren omdat uit de dagvaarding blijkt dat [holding] ook deze vordering aan [eiseres] heeft gecedeerd (randnummer 121 dagvaarding).
[verweerster sub 2]
2.14.90.
De volgende vraag is of [verweerster sub 2] hoofdelijk aansprakelijk is voor (terug)betaling van het door [holding] aan [verweerster sub 3] geleende bedrag van € 1.300.000,00 op grond van ongerechtvaardigde verrijking dan wel onrechtmatige daad.
2.14.91.
[verweerster sub 2] heeft betwist dat zij ongerechtvaardigd is verrijkt. Zij heeft een geldige leningsovereenkomst gesloten met [verweerster sub 3] . De lening zou/zal worden terugbetaald. Voor zover zij al zou zijn verrijkt, is zij volgens haar verrijkt ten koste van [verweerster sub 3] , niet ten koste van [holding] .
2.14.92.
De rechtbank is van oordeel dat er van ongerechtvaardigde verrijking geen sprake is. Dat [verweerster sub 2] is verrijkt door de aan [verweerster sub 3] verstrekte lening van € 1.300.000,00 heeft [eiseres] namelijk onvoldoende onderbouwd. Bij die lening is [verweerster sub 2] immers geen partij. Verder blijkt uit de verklaringen die [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] bij de FIOD hebben afgelegd, en die [eiseres] niet hebben weersproken, dat [verweerster sub 2] de lening van € 1.124.215,79 op grond van de overeenkomst met [verweerster sub 3] (die niet zal worden vernietigd, zie hierna onder 2.14.102) zal moeten terugbetalen. [verweerster sub 2] zou wel verrijkt kunnen zijn door het samenstel van overeenkomsten voor zover het de “onzakelijke voorwaarden” betreft die zij met [verweerster sub 3] is overeengekomen. Zo hoefde zij slechts 2,5% rente te betalen en de eerste drie jaar niets af te lossen. Maar dit heeft [eiseres] niet aangevoerd, laat staan dat zij duidelijk heeft gemaakt wat de omvang van de verrijking is. In verband met dit laatste had zij moeten stellen welke leningsvoorwaarden gebruikelijk zouden zijn geweest en moeten uitleggen hoe deze zich cijfermatig tot de overeengekomen voorwaarden verhouden. Ook heeft [eiseres] niet uitgelegd waarom [verweerster sub 2] hoofdelijk aansprakelijk moet zijn voor een bedrag van € 1.300.000,00 terwijl door [verweerster sub 3] aan haar een lagere lening is verstrekt.
2.14.93.
[verweerster sub 2] heeft ook betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] door te profiteren van het tekortschieten in de bestuurstaak door [verweerder sub 1] .
2.14.94.
Volgens [eiseres] bestaat het onrechtmatig profiteren eruit dat [verweerster sub 2] had moeten weten of horen te begrijpen dat de voorwaarden waartegen zij het huis kon financieren onzakelijk waren, temeer omdat zij wist dat [verweerder sub 1] zich inliet met dubieuze praktijken. [verweerster sub 2] heeft daartegen verweer gevoerd. Ze heeft aangevoerd dat ze niets afwist van de constructie tussen [holding] en [verweerster sub 3] en dat zij een geldige leningsovereenkomst heeft gesloten. Dat de voorwaarden gunstig waren is logisch, de lening is immers tot stand gekomen met [verweerster sub 3] , de onderneming van [verweerder sub 1] . Voor zover er al sprake zou zijn onrechtmatig handelen, is de schade onvoldoende onderbouwd, zo heeft [verweerster sub 2] ten slotte aangevoerd.
2.14.95.
De rechtbank stelt op grond van de eerder geciteerde verklaringen van [verweerster sub 2] , waarvan de inhoud onvoldoende gemotiveerd is betwist door [eiseres] , vast dat [verweerster sub 2] niet wist of hoefde te begrijpen dat [verweerder sub 1] zich inliet met dubieuze praktijken. Ook is niet vast komen te staan dat zij wist of moest begrijpen dat de voorwaarden waartegen zij het huis kon financieren onzakelijk waren. Immers, het afsluiten van een lening onder deze gunstige voorwaarden was verklaarbaar doordat de lening werd verstrekt door [verweerster sub 3] , de onderneming van [verweerder sub 1] .
2.14.96.
De vordering om [verweerster sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 1.300.000,00 zal daarom worden afgewezen.
Vordering onder XXII (woning in [woonplaats] : lening 1,124 mln)
2.14.97.
[eiseres] stelt dat de lening die [verweerster sub 3] aan [verweerster sub 2] heeft verstrekt nietig is, althans vernietigbaar. Volgens haar is de lening nietig, omdat er sprake is van een schijnhandeling. De lening is gesimuleerd: deze is opgemaakt om het te doen voorkomen alsof [verweerster sub 2] de koper van de woning was. Voor zover de lening niet nietig is, is deze vernietigbaar, omdat het aangaan daarvan paulianeus was. Er was immers sprake van een onverplichte rechtshandeling, de schuldeisers van [verweerster sub 3] zijn benadeeld (onder meer doordat de lening tegen niet-marktconforme voorwaarden tot stand is gekomen) en [verweerster sub 2] wist dat de schuldeisers zouden worden benadeeld, zo stelt [eiseres] . Voor wat betreft deze wetenschap heeft [eiseres] gesteld dat [verweerster sub 2] had moeten weten dat er schuldeisers benadeeld zouden worden omdat 1) [verweerster sub 3] een onderneming is met maar één werknemer; een zo kleine onderneming kan zo’n groot bedrag niet missen, 2) zij wist dat [verweerder sub 1] zijn vennootschap in het kader van zijn echtscheiding aan het leegtrekken was en zij daarom ook kon weten dat [verweerster sub 3] een lege onderneming was die geen verhaal bood en omdat 3) zij wist [verweerster sub 3] als lege vennootschap zelf ook een lening moest aangaan om de lening te kunnen verstrekken. Omdat er volgens [eiseres] sprake was van een paulianeuze rechtshandeling, heeft zij de lening per brief van 15 januari 2019 op goede gronden vernietigd.
2.14.98.
[eiseres] heeft op grond van de hiervoor vermelde stellingen onder XXII gevorderd om voor recht te verklaren dat de lening tussen [verweerster sub 3] en [verweerster sub 2] vernietigd is, althans deze te vernietigen (voor zover de overeenkomst door de rechtbank niet als nietig wordt bestempeld).
2.14.99.
[verweerster sub 2] en [verweerster sub 3] hebben verweer gevoerd. Zij betwisten dat er sprake was van een schijnhandeling of een paulianeuze handeling.
2.14.100. De rechtbank overweegt als volgt. De overeenkomst van geldlening is niet nietig. Anders dan [eiseres] heeft gesteld is er wel degelijk geld verstrekt. Van een (nietige) schijnhandeling is dus geen sprake.
2.14.101. De lening is evenmin vernietigbaar. Voor vernietigbaarheid is vereist dat [verweerster sub 2] bij het aangaan van de leningsovereenkomst wist, of behoorde te weten, dat daarvan benadeling van één of meer schuldeisers het gevolg zou zijn. [verweerster sub 2] heeft betwist dat zij afwist van het bestaan van [holding] , laat staan van het feit dat [holding] aan [verweerster sub 3] een lening had verstrekt en dat [holding] door het aangaan van de lening tussen [verweerster sub 3] en [verweerster sub 2] benadeeld zou worden. Zij heeft die betwisting onderbouwd met de door haar bij de FIOD afgelegde verklaringen. Die verklaringen zijn hiervoor geciteerd.
2.14.102. In het licht van deze verklaringen heeft [eiseres] haar stelling dat [verweerster sub 2] wel wetenschap had of behoorde te hebben van benadeling, onvoldoende onderbouwd. Dat betekent dat de lening niet vernietigbaar is op grond van artikel 3:45 lid 2 BW. De vordering onder XXII zal daarom worden afgewezen.
Vordering onder XXIII (woning in [woonplaats] : lening 1,124 mln)
2.14.103. [eiseres] heeft aangevoerd dat toewijzing van de vordering onder XXII tot gevolg heeft dat [eiseres] zich kan verhalen op de vordering van [verweerster sub 3] op [verweerster sub 2] die is ontstaan doordat [verweerster sub 3] een bedrag van € 1.124.215,79 ter beschikking heeft gesteld aan [verweerster sub 2] zonder dat de lening tussen [verweerster sub 2] en [verweerster sub 3] aan [eiseres] kan worden tegengeworpen. Daarom vordert [eiseres] bij vordering XXIII dat de rechtbank dit voor recht verklaart.
2.14.104. Omdat hiervoor is geoordeeld dat de lening tussen [verweerster sub 2] en [verweerster sub 3] niet nietig en niet vernietigbaar is, en de vordering onder XXII dus is afgewezen, is ook de vordering onder XXIII niet toewijsbaar.
Vordering onder XIX (opening van zaken)
2.14.105. [eiseres] heeft gevorderd om alle verweerders te gebieden om volledige opening van zaken te geven over hun vermogensbestanddelen en alle transacties die zij verrichtten en een onherroepelijke volmacht aan [eiseres] te verstrekken om namens verweerders bij derden alle informatie op te vragen omtrent hun vermogen en de door hen verrichte transacties, op straffe van een dwangsom.
2.14.106. Aan deze vordering heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat [verweerder sub 1] (een deel van) de verduisterde gelden aan verhaal heeft onttrokken, bijvoorbeeld door het onder te brengen op de bankrekening van [verweerster sub 4] op Saint Vincent en de Grenadines en het gedeeltelijk door te storten (naar een rekening in Dubai, naar de rekening van de notaris in Zeist ten behoeve van het kopen van een huis) of door het in contanten te verbergen in koffers.
2.14.107. De vordering zal worden afgewezen. [eiseres] heeft haar vordering gegrond op artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en op de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:2 BW. Artikel 22 Rv biedt de rechter de mogelijkheid om partijen te bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Partijen kunnen aan deze bepaling geen zelfstandig vorderingsrecht ontlenen. Het gaat immers om een eigen bevoegdheid van de rechter. Alleen al daarom is de vordering niet toewijsbaar. Bovendien ziet de vordering op het ‘volledig geven van opening van zaken’, wat veel ruimer is dan de bevoegdheid om te bevelen ‘bepaalde stellingen’ toe te lichten of ‘bepaalde bescheiden’ over te leggen.
2.14.108. Ook artikel 6:2 BW kan niet tot toewijzing van de vordering leiden. [eiseres] heeft verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 20 september 1991 en uitspraken van het gerechtshof Amsterdam en de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem. De Hoge Raad heeft in zijn arrest geschreven dat een schuldenaar in beginsel verplicht is een schuldeiser die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem verkreeg, inlichtingen omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie en omtrent voor verhaal vatbare goederen te verschaffen. Deze verplichting bestaat pas in de fase van executie van een vonnis, dus wanneer in een eerdere uitspraak al een veroordeling tot betaling is uitgesproken. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
Vordering onder XX en XXI (overboeken saldo St. Vincent bankrekening en overdragen gelden BOOM)
2.14.109. Onder XX heeft [eiseres] gevorderd om [verweerder sub 1] te veroordelen het volledige saldo van de bankrekening op Saint Vincent en de Grenadines over te boeken naar de derdengeldenrekening van Bureau Brandeis, op straffe van een dwangsom en onder XXI heeft [eiseres] gevorderd alle verweerders te veroordelen om de gelden die in het kader van de strafzaak onder BOOM berusten, over te dragen aan [eiseres] , op straffe van een dwangsom.
2.14.110. Die vorderingen zullen ook worden afgewezen. De grondslag voor toewijzing van vordering XX naast de toewijzing van de overige vorderingen, ontbreekt namelijk. Dat geldt ook voor de vordering onder XXI. Daar komt bij dat het voor verweerders onmogelijk is om gelden over te dragen die onder BOOM berusten, omdat daarop immers conservatoir beslag is gelegd.
Is er sprake van eigen schuld aan de zijde van [eiseres] ?
2.15.
[verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hebben in het algemeen een ‘eigen schuld-verweer’ gevoerd. Zij hebben aangevoerd dat het aan [eiseres] is toe te rekenen dat zij zo makkelijk aanzienlijke bedragen van de ene naar de andere partij hebben overgemaakt of hebben laten overmaken, lenings- of cessie-overeenkomsten hebben ondertekend en [verweerder sub 1] grote pinopnames hebben laten doen. Als [eiseres] (althans, de bedrijven die de vorderingen aan haar hebben gecedeerd) ook maar enige controle door een derde had laten uitvoeren, dan waren de transacties eerder aan het licht gekomen.
2.16.
Dit verweer wordt verworpen. Het klopt dat als [eiseres] controle door een derde had laten uitvoeren, het handelen van [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] eerder aan het licht was gekomen. Het klopt ook dat als [holding] (in de persoon van [A] en andere personen binnen de organisatie van de [naam ] ) beter had opgelet, de schade aanzienlijk minder zou zijn geweest, en dat het overmaken en pinnen van aanzienlijke geldbedragen wel erg gemakkelijk ging. Als dit als een eigen schuld aan de zijde van [eiseres] en/of [holding] en/of andere aan de [naam ] gelieerde entiteiten/personen is te beschouwen, baat dat verweerders niet. In artikel 6:101 BW is namelijk bepaald dat wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval de billijkheid kan eisen dat de vergoedingsplicht van de aansprakelijke geheel in stand blijft (ook al is er sprake van eigen schuld). Van een zodanige situatie is in deze zaak sprake. De wijze waarop [verweerder sub 1] (met gebruikmaking van [verweerster sub 3] en [verweerster sub 4] ) zich ten koste van de [naam ] heeft verrijkt is dusdanig verwijtbaar dat zij gehouden zijn de volledige schade te vergoeden.
De proceskosten
2.17.
[verweerder sub 1] , [verweerster sub 2] , [verweerster sub 3] en [verweerster sub 4] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- betekening oproeping € 389,24
- griffierecht 3.894,00
- salaris advocaat
11,568,00(3 punten × tarief € 3.856,00)
Totaal € 15.851,24
2.18.
De gevorderde beslagkosten worden afgewezen. Voor toewijzing van beslagkosten is ten minste vereist dat een beslagverlof, beslagexploot en overbetekeningsexploot zijn overgelegd. Weliswaar is een beslagverlof in het geding gebracht, maar de overige stukken ontbreken.
2.19.
[verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] worden ook veroordeeld in de proceskosten van het incident. Die kosten worden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 543,00.

3.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak:
Vordering I
3.1.
veroordeelt [verweerder sub 1] en [verweerster sub 4] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 4.438.560,01 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2015 tot aan de dag van volledige betaling;
Vordering III
3.2.
veroordeelt [verweerder sub 1] en [verweerster sub 4] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van $ 173.146,68 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2015 tot aan de dag van volledige betaling;
Vordering IV
3.3.
veroordeelt [verweerder sub 1] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 339.459,99 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2016 tot aan de dag van volledige betaling;
Vordering V
3.4.
veroordeelt [verweerder sub 1] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van AED 24.575,95 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2016 tot aan de dag van volledige betaling;
Vordering VI
3.5.
veroordeelt [verweerder sub 1] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van AUD 30.044,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
Vordering VII
veroordeelt [verweerder sub 1] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van CHF 3.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
Vordering VIII
3.6.
veroordeelt [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 97.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
Vordering IX
3.7.
veroordeelt [verweerder sub 1] en [verweerster sub 4] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 200.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2016 tot aan de dag van volledige betaling;
Vordering X
3.8.
veroordeelt [verweerder sub 1] en [verweerster sub 4] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 220.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2015 tot aan de dag van volledige betaling;
Vordering XI
3.9.
veroordeelt [verweerder sub 1] en [verweerster sub 4] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 280.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2016 tot aan de dag van volledige betaling;
Vordering XII
3.10.
veroordeelt [verweerder sub 1] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 508.941,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag van volledige betaling;
Vordering XIII
3.11.
veroordeelt [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 212.997,44 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2016 tot aan de dag van volledige betaling;
Vordering XIV
3.12.
veroordeelt [verweerder sub 1] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 16.233,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2015 tot aan de dag van volledige betaling;
Vordering XV
3.13.
veroordeelt [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.300.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2016 tot aan de dag van volledige betaling;
Vordering XVI
3.14.
vernietigt de overeenkomsten in het lichaam van de Procesinleiding genoemd onder 118 (de leningsovereenkomst en de wijzigingsovereenkomst tussen [holding] en [verweerster sub 3] );
Vordering XVII
3.15.
veroordeelt [verweerder sub 1] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 212.607,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2016 tot aan de dag van volledige betaling;
Vordering XXIV
3.16.
veroordeelt [verweerster sub 2] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.100.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2015 tot aan de dag van volledige betaling, waarbij geldt (1) dat als [verweerster sub 2] (gedeeltelijk) aan deze veroordeling voldoet de totale vordering van [eiseres] op [verweerder sub 1] en [verweerster sub 4] als omschreven in de onderdelen I, III, IX, X, XI met het door [verweerster sub 2] betaalde bedrag vermindert en (2) andersom dat als [verweerder sub 1] en/of [eiseres] de bedragen waartoe zij hoofdelijk zijn veroordeeld bij onderdelen I, III, IX, X, XI (gedeeltelijk) betalen, [eiseres] niet meer van [verweerster sub 2] kan vorderen dan het nog niet betaalde bedrag uit hoofde van die veroordelingen (maar niet meer dan € 1.100.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2015 tot aan de dag van volledige betaling);
Vordering XXVI
3.17.
veroordeelt [verweerder sub 1] , [verweerster sub 2] , [verweerster sub 3] en [verweerster sub 4] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 15.851,24, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
in het incident:
3.17.1.
veroordeelt [verweerder sub 1] en [verweerster sub 3] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 543,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
in de hoofdzaak en het incident:
3.18.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.19.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.P.H. van Driel van Wageningen, R.J. Praamstra en A.F. Hermans (bij afwezigheid van mr. J.P.H. van Driel van Wageningen ondertekend door mr. R.J. Praamstra) en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2020.
BIJLAGE: DE VORDERING
MITSDIEN:
het de Rechtbank Midden-Nederland moge behagen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat
I. verweerders sub 1 en sub 4 (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad € 4.438.560,01 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2015, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening, onder de bepaling dat elk van deze verweerders het gehele bedrag ad € 4.438.560,01 dient te betalen en dat betaling door de ene gedaagde de andere bevrijdt;
II. voor het geval dat nodig zou zijn voor de toewijzing van de onder I genoemde vordering: te vernietigen de overeenkomsten en overdrachten in het lichaam van de Procesinleiding genoemd onder 27(iii) en nader gespecificeerd onder 28;
III. verweerders sub 1 en sub 4 (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad $ 173.146,68 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2015, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening, onder de bepaling dat elk van deze verweerders het gehele bedrag ad $ 173.146,68 dient te betalen en dat betaling door de ene gedaagde de andere bevrijdt;
IV. gedaagde sub 1 te veroordelen tot betaling aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad € 339.459,99 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2016, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening;
V. gedaagde sub 1 te veroordelen tot betaling aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad AED 24.575,95 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2016, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening;
VI. gedaagde sub 1 te veroordelen tot betaling aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad AUD 30.044,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2016, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening;
VII. gedaagde sub 1 te veroordelen tot betaling aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad CHF 3.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2016, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening;
VIII. verweerders sub 1 en sub 3 (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad € 97.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2016, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening, onder de bepaling dat elk van deze verweerders het gehele bedrag ad € 97.000,00 dient te betalen en dat betaling door de ene gedaagde de andere bevrijdt;
IX. verweerders sub 1 en sub 4 (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad € 200.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2016, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening, onder de bepaling dat elk van deze verweerders het gehele bedrag ad € 200.000,00 dient te betalen en dat betaling door de ene gedaagde de andere bevrijdt;
X. verweerders sub 1 en sub 4 (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad € 220.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2015, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening, onder de bepaling dat elk van deze verweerders het gehele bedrag ad € 220.000,00 dient te betalen en dat betaling door de ene gedaagde de andere bevrijdt;
XI. verweerders sub 1 en sub 4 (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad € 280.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2016, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening, onder de bepaling dat elk van deze verweerders het gehele bedrag ad € 280.000,00 dient te betalen en dat betaling door de ene gedaagde de andere bevrijdt;
XII. gedaagde sub 1 te veroordelen tot betaling aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad € 508.941,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening;
XIII. verweerders sub 1 en sub 3 (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad € 212.997,44 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2016, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening, onder de bepaling dat elk van deze verweerders het gehele bedrag ad € 212.997,44 dient te betalen en dat betaling door de ene gedaagde de andere bevrijdt;
XIV. gedaagde sub 1 te veroordelen tot betaling aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad € 16.233,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2015, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening;
XV. verweerders sub 1, sub 2 en sub 3 (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad € 1.300.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2016, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening, onder de bepaling dat elk van deze verweerders het gehele bedrag ad € 1.300.000,00 dient te betalen en dat betaling door de ene gedaagde de andere bevrijdt;
XVI. voor het geval dat nodig zou zijn voor de toewijzing van de onder XV genoemde vordering: te vernietigen de overeenkomsten in het lichaam van de Procesinleiding genoemd onder 118;
XVII. gedaagde sub 1 te veroordelen tot betaling aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad € 216.617,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2016, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening;
XVIII. (a) te verklaren voor recht dat gedaagde sub 2 onrechtmatig gelden onder zich houdt die zij van gedaagde sub 1 heeft ontvangen en (b) gedaagde sub 1 en 2 hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
XIX. verweerders sub 1, 2, 3 en 4 te gebieden om volledige opening van zaken te geven over hun vermogensbestandsdelen en alle transacties die zij verrichtten en een onherroepelijke volmacht aan eiser te verstrekken om namens [verweerders c.s.] bij derden alle informatie op te vragen omtrent het vermogen van [verweerders c.s.] en de door hen verrichte transacties, zulks op straffe van een op de overtreder van dit gebod op te leggen onmiddellijk opeisbare dwangsom ad € 50.000,- (zegge: vijftigduizend euro) voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat verweerders sub 1, 2, 3 of 4 dit gebod, of een gedeelte daarvan, overtreedt, niet juist, onvolledig of te laat nakomt en voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, deze overtreding of niet-nakoming voortduurt;
XX. gedaagde sub 1 te gebieden om het volledige saldo van de St. Vincent Bankrekening (als hiervoor genoemd in het lichaam van de Procesinleiding onder 5) over te boeken naar de derdengeldenrekening van bureau Brandeis, zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom ad € 50.000,- (zegge: vijftigduizend euro) voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat gedaagde dit gebod, of een gedeelte daarvan, overtreedt, niet juist, onvolledig of te laat nakomt en voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, deze overtreding of niet-nakoming voortduurt;
XXI. verweerders sub 1, 2, 3 en 4 te gebieden om de gelden die in het kader van de strafzaak berusten onder het Bureau Ontnemingen Openbaar Ministerie over te dragen aan de eiser, zulks op straffe van een op de overtreder van dit gebod op te leggen onmiddellijk opeisbare dwangsom ad € 50.000,- (zegge: vijftigduizend euro) voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat verweerders sub 1, 2, 3 of 4 dit gebod, of een gedeelte daarvan, overtreedt, niet juist, onvolledig of te laat nakomt en voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, deze overtreding of niet-nakoming voortduurt;
XXII. te verklaren voor recht dat de Lening [verweerster sub 2] zoals omschreven in het lichaam van deze akte is vernietigd, althans de Lening [verweerster sub 2] zoals omschreven in het lichaam van deze akte te vernietigen;
XXIII. te verklaren voor recht dat in de rechtsverhouding tussen eiseres, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3 geldt dat eisers zich als schuldeiser van gedaagde sub 3 door middel van een derdenbeslag kan verhalen op een schuld van gedaagde sub 2 aan gedaagde sub 3 ad € 1.124.215,79, alsmede dat die schuld van gedaagde sub 2 terstond moet worden terugbetaald.
XXIV. gedaagde sub 2 te veroordelen tot betaling aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag ad € 1.100.000 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2015, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van de algehele voldoening.
XXV. te verklaren voor recht dat gedaagde sub 2 in het kader van het derdenbeslag zoals omschreven in nr. 158 Procesinleiding een bedrag ad € 87.500 dient te betalen aan eiseres.
XXVI. verweerders hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure – waaronder de kosten van de in het lichaam van de Procesinleiding genoemde beslaglegging – onder de bepaling dat over het bedrag van de toegewezen proceskosten wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf 14 dagen na de datum van vonniswijzing.

Voetnoten

1.productie 6 bij procesinleiding
2.productie 6 bij procesinleiding
3.productie 6 bij procesinleiding
4.Productie 9 bij procesinleiding
5.productie 6 bij procesinleiding
6.productie 6 bij procesinleiding
7.productie 6 bij procesinleiding
8.productie 6 bij procesinleiding
9.productie 9 bij procesinleiding
10.productie 9 bij procesinleiding
11.productie 7 bij procesinleiding
12.productie 9 bij procesinleiding
13.productie 6 bij procesinleiding
14.productie 9 en 35 bij procesinleiding
15.productie 9 bij procesinleiding
16.productie 9 bij procesinleiding
17.bijlage 6 bij verweerschrift [verweerster sub 2]
18.bijlage 7 bij verweerschrift [verweerster sub 2]
19.Bijlage 6 bij verweerschrift [verweerster sub 2]
20.bijlage 2 bij verweerschrift [verweerster sub 2]
21.bijlage 8 bij verweerschrift [verweerster sub 2]
22.bijlage 1 bij verweerschrift [verweerster sub 2]
23.bijlage 4 bij verweerschrift [verweerster sub 2]
24.bijlage 8 bij verweerschrift [verweerster sub 2]
25.bijlage 2 bij verweerschrift [verweerster sub 2]
26.bijlage 8 bij verweerschrift [verweerster sub 2]
27.bijlage 11 bij verweerschrift [verweerster sub 2]