In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser ontving een uitkering op basis van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen, aangevuld met een toeslag op grond van de Toeslagenwet. In een besluit van 22 juli 2019 werd eiser meegedeeld dat hij te veel toeslag had ontvangen over de periode van 1 mei 2018 tot en met 30 juni 2019, en dat hij een bedrag van € 2.780,67 moest terugbetalen. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, dat ongegrond werd verklaard. Tijdens de beroepsprocedure werd een gewijzigd besluit genomen, waarbij het terug te betalen bedrag werd verlaagd naar € 2.553,76. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had mogen overgaan tot herziening en terugvordering van de toeslag met terugwerkende kracht, omdat het voor eiser niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij te veel toeslag ontving. De rechtbank vernietigde zowel het oorspronkelijke als het gewijzigde bestreden besluit en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.