ECLI:NL:RBMNE:2020:2781
Rechtbank Midden-Nederland
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Opheffing van beslag in kort geding met betrekking tot vorderingen tussen familieleden en vennootschappen
In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft eiser verzocht om opheffing van een beslag dat door gedaagde op zijn woning is gelegd. Dit beslag is in juni 2015 gelegd als conservatoir beslag ter zekerheid van een vordering van gedaagde op eiser. Tijdens de procedure heeft gedaagde een executoriale titel verkregen voor haar vordering, die inmiddels is opgelopen tot € 114.997,09. Eiser, die familie is van de bestuurder van gedaagde, heeft in het verleden een idee ontwikkeld voor het bouwen van woningen, wat heeft geleid tot de oprichting van gedaagde en andere vennootschappen. Er zijn meerdere procedures tussen partijen geweest, waarbij beide partijen over en weer in het gelijk zijn gesteld. Eiser heeft aangevoerd dat het beslag niet meer executoriaal is geworden omdat gedaagde haar vordering heeft gecedeerd aan een derde partij. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het beslag wel degelijk executoriaal is geworden en dat eiser niet kan aantonen dat hij aan het te executeren vonnis heeft voldaan. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, waarbij het belang van gedaagde bij de executie van het vonnis prevaleert boven het belang van eiser bij opheffing van het beslag. Eiser is veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.