ECLI:NL:RBMNE:2020:2781

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
C/16/499012 / KG ZA 20-125
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beslag in kort geding met betrekking tot vorderingen tussen familieleden en vennootschappen

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft eiser verzocht om opheffing van een beslag dat door gedaagde op zijn woning is gelegd. Dit beslag is in juni 2015 gelegd als conservatoir beslag ter zekerheid van een vordering van gedaagde op eiser. Tijdens de procedure heeft gedaagde een executoriale titel verkregen voor haar vordering, die inmiddels is opgelopen tot € 114.997,09. Eiser, die familie is van de bestuurder van gedaagde, heeft in het verleden een idee ontwikkeld voor het bouwen van woningen, wat heeft geleid tot de oprichting van gedaagde en andere vennootschappen. Er zijn meerdere procedures tussen partijen geweest, waarbij beide partijen over en weer in het gelijk zijn gesteld. Eiser heeft aangevoerd dat het beslag niet meer executoriaal is geworden omdat gedaagde haar vordering heeft gecedeerd aan een derde partij. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het beslag wel degelijk executoriaal is geworden en dat eiser niet kan aantonen dat hij aan het te executeren vonnis heeft voldaan. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, waarbij het belang van gedaagde bij de executie van het vonnis prevaleert boven het belang van eiser bij opheffing van het beslag. Eiser is veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/499012 / KG ZA 20-125
Vonnis in kort geding van 3 juli 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.J.W. van Ingen te 's-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door de heer [A] , bestuurder.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Door de genomen maatregelen in verband met het coronavirus is de procedure in eerste instantie schriftelijk gevoerd. Ten behoeve van het beproeven van een minnelijke regeling heeft er aansluitend op 4 juni 2020 een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 16 maart 2020 met producties 1 t/m 11
- de aanvullende productie 12 van [eiser]
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] met productie 1 t/m 10
- de conclusie van repliek van [eiser]
- de conclusie van dupliek van [gedaagde]
- het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 28 april 2020
- de akte van [eiser]
- de antwoordakte van [gedaagde]
- het proces-verbaal van de op 4 juni 2020 gehouden zitting, waarin partijen hebben vastgelegd dat zij willen proberen via mediation een oplossing te bereiken.
1.3.
Partijen hebben de voorzieningenrechter daarna laten weten dat mediation niet is geslaagd en vonnis te willen. Daarna is vonnis bepaald op vandaag.

2.Waar gaat het om?

Inleiding

2.1.
Dit geschil hangt samen met een reeks van procedures tussen partijen, waarin partijen – samengevat – over en weer in het gelijk zijn gesteld.
2.2.
[eiser] wil opheffing van het beslag dat door [gedaagde] al in juni 2015 op (onder meer) zijn woning is gelegd. Toen was dat een conservatoir beslag tot zekerheid van een vordering ter hoogte van € 469.440,- en inmiddels (tijdens deze procedure, op 14 april 2020) heeft [gedaagde] een executoriale titel verkregen voor haar vordering op [eiser] voor een bedrag van € 114.997,09.
Wat is er gebeurd?
2.3.
[eiser] en [A] (bestuurder van [gedaagde] , hierna [A] ) zijn familie van elkaar. [eiser] had een idee om eenvoudiger en goedkoper woningen te kunnen bouwen. Om dit idee verder te kunnen ontwikkelen en uit te voeren was geld nodig. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de oprichting van [gedaagde] , de zustermaatschappij [zustermaatschappij] en haar dochter [dochter] in 2014. In [gedaagde] hielden naast [eiser] en [A] ook [B] (geldschieter) via hun persoonlijke ondernemingen aandelen, ieder voor een derde deel. De gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een aandeelhoudersovereenkomst.
2.4.
Afgesproken werd dat er een modelwoning zou worden gebouwd door [eiser] en dat [eiser] deze woning (+ kavel) van [gedaagde] zou kopen voor € 330.000,- incl. btw. Voor de door [eiser] te verrichten werkzaamheden is een managementovereenkomst gesloten op grond waarvan [eiser] recht heeft op een managementfee van € 6.000,- bruto per maand. De woning is in ongeveer twee maanden gerealiseerd en half juli 2014 is [eiser] in de woning gaan wonen. De woning zou als modelwoning worden gebruikt.
2.5.
De bouwkosten van de woning bleken hoger dan vooraf was voorzien en daarover is een geschil ontstaan tussen partijen. Dat geschil betreft de vraag wie de meerkosten moet dragen, [gedaagde] of [eiser] . Dit heeft geleid tot twee aparte procedures, die uiteindelijk gevoegd zijn behandeld door deze rechtbank.
In de procedure die door [gedaagde] was aangespannen tegen [eiser] , is [eiser] op 30 augustus 2017 veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 96.725,- aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente, proceskosten ad. € 6.904,84 en beslagkosten ad. € 1.950,77. [eiser] is tegen deze uitspraak niet in hoger beroep gegaan, zodat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
In de procedure die door [eiser] was aangespannen tegen [gedaagde] , is [gedaagde] in eerste instantie bij verstek veroordeeld tot betaling. Dit verstekvonnis is bekrachtigd op 23 mei 2018 op grond waarvan [gedaagde] een bedrag van € 99.597,43 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente moet betalen aan [eiser] . Tegen dit vonnis is [gedaagde] in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het Hof heeft op 28 april 2020 het vonnis van de rechtbank vernietigt en de vordering van [eiser] alsnog afgewezen.
2.6.
[eiser] wil de woning verkopen, maar door het beslag wil de makelaar de woning niet in de verkoop nemen. Hij wil daarom dat het beslag wordt opgeheven. Hij stelt zich primair op het standpunt dat het door [gedaagde] gelegde (conservatoire) beslag niet executoriaal is geworden, omdat [gedaagde] haar vordering na de beslaglegging (met kennisgeving aan [eiser] ) heeft vervreemd aan een derde partij. In het geval de voorzieningenrechter anders oordeelt, is hij van mening dat er een belangenafweging gemaakt moet worden, die leidt tot opheffing van het beslag dan wel tot een verplichting om zekerheid te stellen. Voor wat betreft het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 april 2020, waarin [eiser] – kort gezegd – in het ongelijk is gesteld, stelt [eiser] dat er sprake is van een motiveringsgebrek, omdat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat het ging om nieuwe facturen die nog niet in de eerdere (reeds onherroepelijke) procedure waren beoordeeld.
[gedaagde] wil alleen onder voorwaarden meewerken aan de opheffing van het beslag op de woning. [gedaagde] is van mening niet zonder meer gehouden te zijn om het beslag op te heffen, omdat zij (nu) in hoger beroep in het gelijk is gesteld.

3.De beoordeling

3.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering.
3.2.
De vordering van [eiser] zal worden afgewezen. Redengevend daarvoor is het volgende. Anders dan [eiser] meent, is het in eerste instantie door [gedaagde] gelegde conservatoire beslag overgegaan in een executoriaal beslag. Dat [gedaagde] haar vordering op 20 juni 2015 heeft gecedeerd aan een derde ( [zustermaatschappij] ) maakt dat niet anders nu in de akte van cessie is opgenomen dat gelijktijdig een overeenkomst van lastgeving is gesloten. Op grond van deze lastgevingsovereenkomst heeft [gedaagde] zich als lasthebber verbonden om op eigen naam, voor rekening van [zustermaatschappij] (lastgever), de vordering te incasseren en de reeds gestarte gerechtelijke procedure voort te zetten. Dit ‘van kleurverschieten’ van [gedaagde] tijdens de procedure als gevolg van middellijke procesvertegenwoordiging is geoorloofd, tenzij daardoor een verandering in het materiële geding wordt veroorzaakt. Gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake is. Dat betekent dat [gedaagde] (als lasthebber) een executoriale titel op haar eigen naam heeft verkregen die haar de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging verschaft. Het primaire verweer van [eiser] zal daarom worden gepasseerd.
3.3.
Vervolgens is het de vraag of het executoriale beslag dat voor [gedaagde] op de woning van [eiser] ligt, opgeheven moet worden. Met andere woorden, moet [gedaagde] de executie staken? Uitgangspunt is dat een partij die een executoriale titel in haar bezit heeft, die titel mag executeren. De betreffende beslissing van 30 augustus 2017 (zie 2.5) heeft inmiddels kracht van gewijsde en is daarmee onherroepelijk geworden. Dat betekent dat er slechts reden is de executie te schorsen wanneer a) de geëxecuteerde, in dit geval [eiser] , aantoont dat hij aan het te executeren vonnis heeft voldaan, of b) wanneer de executant, in dit geval [gedaagde] , zich door de executie schuldig maakt aan misbruik van bevoegdheid.
3.4.
In eerste instantie heeft [eiser] een beroep gedaan op verrekening met een vordering die hij meent op [gedaagde] te hebben, waarmee hij (bijna) volledig aan het te executeren vonnis zou hebben voldaan. Deze vordering is door het hof Arnhem-Leeuwarden in haar arrest van 28 april 2020 alsnog afgewezen. Dit betekent dat [eiser] vooralsnog niet kan aantonen dat hij op dit moment aan het te executeren vonnis heeft voldaan.
3.5.
Blijft over de vraag of [gedaagde] misbruik van haar executiebevoegdheid maakt. Een partij kan ondanks dat hij tot de tenuitvoerlegging van een uitspraak bevoegd is, de uitoefening daarvan misbruiken in die gevallen dat het belang bij tenuitvoerlegging ten opzichte van het belang dat daardoor wordt geschaad dusdanig onevenredig is dat de tenuitvoerleggende partij naar redelijkheid niet tot die uitoefening kan komen. De voorzieningenrechter past bij de beoordeling van de vraag of dat aan de orde is, grote terughoudendheid.
3.6.
[eiser] heeft in dat kader een aantal omstandigheden aangevoerd. In de eerste plaats stelt hij dat de makelaar zijn woning niet in de verkoop wil nemen. Hij wil zijn woning nu graag verkopen, omdat er gelet op de huidige woningmarkt een aanzienlijke overwaarde rust op zijn woning. [eiser] verwacht dat de woningmarkt binnenkort (voor hem) ten negatieve zal veranderen en dat zijn woning dan aanzienlijk minder waard zal worden. Ook indien er vanuit moet worden gegaan dat hetgeen [eiser] stelt juist is en dat makelaars zijn woning niet in de verkoop willen nemen, wat door [gedaagde] gemotiveerd is betwist, dan nog geldt dat een dergelijk belang van [eiser] niet opweegt tegen het belang van [gedaagde] om betaling te ontvangen van haar vordering op [eiser] .
In de tweede plaats heeft [eiser] aangevoerd dat hij overweegt cassatieberoep in te stellen tegen het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden waarin zijn (tegen)vordering op [gedaagde] is afgewezen, omdat het arrest een motiveringsgebrek bevat. Hij verwacht dat het arrest om die reden zal worden vernietigd en zijn vordering op [gedaagde] alsnog (grotendeels) zal worden toegewezen. In ieder geval leidt het arrest van het hof er toe dat [eiser] sommige kosten twee keer moet betalen en dat is in ieder geval niet redelijk volgens [eiser] . De voorzieningenrechter stelt vast dat het hof uitgebreid heeft gemotiveerd waarom zij tot afwijzing van de vordering van [eiser] komt. Dat de feiten en omstandigheden op grond waarvan het hof tot haar oordeel is gekomen inmiddels zijn veranderd, heeft [eiser] niet gesteld en is de voorzieningenrechter overigens ook niet gebleken. De voorzieningenrechter zal daarom het arrest als uitgangspunt nemen. De kans van slagen van een (mogelijk nog in te stellen) cassatieberoep blijft in beginsel buiten beschouwing. Dat betekent dat de voorzieningenrechter er op dit moment vanuit gaat dat [eiser] geen (tegen)vordering heeft op [gedaagde] en dus geen beroep kan doen op verrekening. Dat het arrest van het hof tot gevolg heeft dat [eiser] bepaalde kosten dubbel moet betalen, is door [eiser] onvoldoende toegelicht en wordt daarom verder buiten beschouwing gelaten.
Tot slot stelt [eiser] dat [gedaagde] en [zustermaatschappij] lege vennootschappen zijn die geen verhaal bieden voor de eventueel door [eiser] geleden schade als gevolg van de tenuitvoerlegging. Ook dit wordt door [gedaagde] betwist en heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk weten te maken, nog daargelaten dat de eventueel door [eiser] geleden schade pas voor vergoeding in aanmerking kan komen indien het beslag als onrechtmatig beoordeeld wordt. Omdat de uitspraak waarin de vordering van [gedaagde] is toegewezen, waarvoor het thans executoriale beslag is gelegd, onherroepelijk is, zal daarvan niet snel sprake zijn.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [gedaagde] bij tenuitvoerlegging van het vonnis van 30 augustus 2017 en het vrijelijk kunnen beschikken over het bedrag waarop zij ingevolge dit vonnis aanspraak heeft, prevaleert boven het belang van [eiser] bij staking van de executie.
3.7.
Ook voor de subsidiair gevorderde zekerheidsstelling geven de door [eiser] geschetste omstandigheden geen aanleiding.
3.8.
De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] . Deze kosten worden tot op dit moment begroot op € 656,- aan griffierecht. Er zal geen salaris advocaat worden toegekend aan [gedaagde] , omdat [gedaagde] in de procedure is vertegenwoordigd door haar bestuurder.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 656,-,
4.3.
verklaart het vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken door mr. J.O. Zuurmond op 3 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.type: CR (4529)