ECLI:NL:RBMNE:2020:2779

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1070
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering na opschorting wegens niet verschijnen op gesprekken

Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande, maar is niet verschenen op meerdere uitnodigingen voor gesprekken met de gemeente. Dit leidde tot een opschorting van zijn bijstandsuitkering op 6 november 2019, gevolgd door een intrekking van de bijstand per dezelfde datum. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar zijn bezwaren werden niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet tijdig de gevraagde gegevens heeft overgelegd en dat hij geen goede redenen heeft aangevoerd voor zijn afwezigheid. Eiser heeft psychische klachten aangevoerd als reden voor zijn niet verschijnen, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze klachten hem belemmerden om zijn verplichtingen na te komen. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstand terecht was en dat er geen sprake was van onzorgvuldig handelen door de gemeente. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is gedaan door rechter M. Ramsaroep en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1070

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Alaca),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. W. van Beveren).

Inleiding en procesverloop

1.1.
Eiser ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij brief van 3 oktober 2019 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een gesprek op 14 oktober 2019. Daarbij heeft verweerder eiser verder verzocht om een aantal gegevens, zoals in voormelde brief omschreven, mee te nemen naar dit gesprek. Verweerder heeft eiser gewaarschuwd dat als hij niet komt, dit gevolgen kan hebben voor zijn bijstand.
1.3.
Eiser is niet verschenen op het gesprek van 14 oktober 2019. Bij brief van 14 oktober 2019 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een gesprek op 23 oktober 2019. Daarbij heeft verweerder eiser verder verzocht om een aantal gegevens, zoals in voormelde brief omschreven, mee te nemen naar dit gesprek. Verweerder heeft eiser gewaarschuwd dat als hij niet komt dit gevolgen kan hebben voor zijn bijstand.
1.4.
Eiser is niet verschenen op het gesprek op 23 oktober 2019. Bij brief van 25 oktober 2019 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een gesprek op 6 november 2019. Daarbij heeft verweerder eiser wederom verzocht om een aantal gegevens, zoals in voormelde brief omschreven, mee te nemen naar dit gesprek. Ook in deze brief is eiser gewaarschuwd dat als hij niet komt, dit gevolgen kan hebben voor zijn bijstand. Eiser is ook bij dit gesprek niet verschenen.
1.5.
Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 6 november 2019 (opschortingsbesluit) het recht op bijstand van eiser opgeschort op de grond dat hij niet op de gesprekken is gekomen. Eiser is bij dit besluit wederom verzocht een aantal gegevens, zoals in het opschortingsbesluit omschreven, mee te nemen naar dat gesprek. Eiser is daarbij gewaarschuwd dat het niet verschijnen of niet volledig inleveren van de gevraagde gegevens zal leiden tot beëindiging van de bijstand per 6 november 2019. Eiser is ook bij dit gesprek niet verschenen.
1.6.
Bij besluit van 19 november 2019 (intrekkingsbesluit) heeft verweerder met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (Pw) de bijstand van eiser ingetrokken vanaf 6 november 2019.
1.7.
Eiser heeft op 27 november 2019 een bezwaarschrift ingediend en op 3 januari 2020 een (aanvullend) bezwaarschrift ingediend.
1.8.
Bij besluit van 29 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het aanvullend bezwaar van 3 januari 2020 geacht te zijn gericht tegen het opschortingsbesluit en dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens onverschoonbare termijnoverschrijding. Verweerder heeft voorts het bezwaar van eiser van 27 november 2019 geacht te zijn gericht tegen het intrekkingsbesluit en het dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.9.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.10.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.11.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van een Skype-beeld- en geluidverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Opschorting
2. Eiser heeft aangevoerd dat dat verweerder het bezwaarschrift van 27 november 2019 ook had moeten zien als zijde gericht tegen het opschortingsbesluit.
3. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt, nu uit de inhoud van het bezwaarschrift van 27 november 2019 geenszins blijkt dat het bezwaar van 27 november 2019 ook is gericht tegen het opschortingsbesluit.
4. Eiser heeft aangevoerd dat uit het rapportageoverzicht RAAK van 27 november 2019 volgt dat eiser heeft gevraagd wat hij moet doen en hem is aangegeven dat de uitkering niet is opgeschort maar beëindigd. Hij wordt geadviseerd om in bezwaar te gaan tegen het (beëindigings)besluit. Eiser stelt dat de medewerker hem had moeten aangeven dat hij ook bezwaar had moeten maken tegen het opschortingsbesluit.
5. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet tot het oordeel kan leiden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, reeds omdat in het opschortingsbesluit zelf duidelijk staat dat als eiser het niet met het opschortingsbesluit eens is hij binnen zes weken na de verzending van het opschortingsbesluit bezwaar kan maken. Gezien deze mededeling wist eiser of had hij kunnen weten dat hij ook tegen dit besluit tijdig bezwaar had kunnen maken. Aan deze mededeling doet niet af dat een medewerker van verweerder op 27 november 2019 aan eiser heeft medegedeeld dat de bijstand niet is opgeschort maar is beëindigd. Hierbij acht de rechtbank van belang dat deze medewerker eiser niet heeft medegedeeld dat hij niet (meer) bezwaar tegen het opschortingsbesluit kon maken. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Intrekking na opschorting
6. Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
7. De rechtbank stelt vast, en dit is tussen partijen ook niet in geschil, dat de gegevens en gevorderde bewijsstukken waar verweerder om heeft gevraagd van belang zijn voor de verlening van bijstand. Evenmin is tussen partijen in geschil dat eiser heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken.
8. Eiser heeft aangevoerd dat hij weliswaar niet is verschenen op de gesprekken en geen stukken heeft overgelegd, maar dat dit een goede reden heeft. Eiser heeft psychische klachten, waardoor hij niet in staat was te verschijnen of een derde in te schakelen om zijn belangen te behartigen. Eiser heeft ter onderbouwing van deze stellingen in bezwaar ook een medisch rapport ingeleverd. Ook in beroep heeft eiser ter onderbouwing deze stellingen stukken overgelegd, namelijk een door zijn huidige behandeld psycholoog opgesteld behandelplan en een artikel zoals openbaar gemaakt via internet [1] .
Voorts heeft eiser aangevoerd dat als verweerder dit in bezwaar overgelegd medisch rapport onvoldoende vond, verweerder de behandeling van het bezwaar had moeten aanhouden om, zoals eiser had aangeboden, een nieuw medisch rapport van zijn huidige behandelaar over te leggen. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door hem niet in de gelegenheid te stellen een nieuw medisch rapport in te brengen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar ter onderbouwing van de stelling dat hem geen verwijt treft een jaarevaluatie heeft overgelegd van een psychiater en psycholoog van 18 september 2014. De rechtbank stelt vast dat uit dit stuk weliswaar blijkt dat eiser bekend is met ADHD, dyslexie, een gegeneraliseerde sociale fobie en ontwijkende persoonlijkheidskenmerken. Uit dit stuk blijkt echter niet dat hij vanwege zijn medische klachten ten tijde in geding niet in staat was zijn post te openen en door te nemen en/of op gesprekken te verschijnen. Evenmin volgt eruit dat eiser ten tijde in geding niet in staat was om hulp van derden in te roepen om hem hierbij te helpen. Dit volgt evenmin uit de door eiser in beroep overgelegde stukken, zoals onder 8. vermeld. De beroepsgrond dat eiser geen verwijt treft slaagt dus niet.
10. De rechtbank is van oordeel dat van het door eiser gestelde onzorgvuldigheid geen sprake is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Niet in geschil is dat verweerder eiser reeds door middel van het opschortingsbesluit heeft gevraagd bewijstukken over te leggen ingeval eiser medische klachten heeft.
De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van eiser ligt om zijn stelling dat hem geen verwijt treft te onderbouwen en dat het vervolgens op de weg ligt van verweerder om die stelling in samenhang met de door eiser overgelegde stukken op juistheid te beoordelen. Het ligt niet op de weg van verweerder, ingeval hij van mening is dat vorenbedoelde stelling van eiser en de door hem overgelegde stukken niet tot de conclusie kunnen leiden dat eiser geen verwijt treft, om eiser vervolgens weer in de gelegenheid te stellen om meer gegevens ter onderbouwing van zijn stellingen over te leggen en in afwachting daarvan de beslissing op bezwaar aan te houden.
Weliswaar staat in het aanvullend bezwaarschrift van 3 januari 2020:
“Belanghebbende heeft voorts een afspraak gemaakt bij de GGZ. Op 7 januari a.s. is zijn eerste afspraak. Voor zover nodig verzoekt belanghebbende het bezwaarschrift aan te houden, zodat hij het een ander kan aantonen na behandeling bij GGZ.”.Eiser heeft echter hierbij niet gemeld wanneer de bandeling bij GGZ zou zijn afgerond en op welke concrete termijn hij verwacht nadere medische gegevens over te kunnen leggen. Omdat de termijn waarbinnen eiser nadere medische gegevens zou kunnen overleggen ongewis was, kon niet van verweerder worden verlangd de beslissing op bezwaar aan te houden.
Gelet op het voorgaande kan niet worden gesproken van een situatie waarin verweerder door het nemen van het bestreden besluit op 29 januari 2020 eiser niet in de gelegenheid heeft gesteld om in bezwaar een nieuw medisch rapport in te brengen dan wel onzorgvuldig heeft gehandeld. De beroepsgrond dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen slaagt dus niet.
11. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 juli 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd omrechter
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.http://www.krachtadhd.nl/adhd-en-administratie/