1.11.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van een Skype-beeld- en geluidverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. Eiser heeft aangevoerd dat dat verweerder het bezwaarschrift van 27 november 2019 ook had moeten zien als zijde gericht tegen het opschortingsbesluit.
3. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt, nu uit de inhoud van het bezwaarschrift van 27 november 2019 geenszins blijkt dat het bezwaar van 27 november 2019 ook is gericht tegen het opschortingsbesluit.
4. Eiser heeft aangevoerd dat uit het rapportageoverzicht RAAK van 27 november 2019 volgt dat eiser heeft gevraagd wat hij moet doen en hem is aangegeven dat de uitkering niet is opgeschort maar beëindigd. Hij wordt geadviseerd om in bezwaar te gaan tegen het (beëindigings)besluit. Eiser stelt dat de medewerker hem had moeten aangeven dat hij ook bezwaar had moeten maken tegen het opschortingsbesluit.
5. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet tot het oordeel kan leiden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, reeds omdat in het opschortingsbesluit zelf duidelijk staat dat als eiser het niet met het opschortingsbesluit eens is hij binnen zes weken na de verzending van het opschortingsbesluit bezwaar kan maken. Gezien deze mededeling wist eiser of had hij kunnen weten dat hij ook tegen dit besluit tijdig bezwaar had kunnen maken. Aan deze mededeling doet niet af dat een medewerker van verweerder op 27 november 2019 aan eiser heeft medegedeeld dat de bijstand niet is opgeschort maar is beëindigd. Hierbij acht de rechtbank van belang dat deze medewerker eiser niet heeft medegedeeld dat hij niet (meer) bezwaar tegen het opschortingsbesluit kon maken. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Intrekking na opschorting
6. Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
7. De rechtbank stelt vast, en dit is tussen partijen ook niet in geschil, dat de gegevens en gevorderde bewijsstukken waar verweerder om heeft gevraagd van belang zijn voor de verlening van bijstand. Evenmin is tussen partijen in geschil dat eiser heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken.
8. Eiser heeft aangevoerd dat hij weliswaar niet is verschenen op de gesprekken en geen stukken heeft overgelegd, maar dat dit een goede reden heeft. Eiser heeft psychische klachten, waardoor hij niet in staat was te verschijnen of een derde in te schakelen om zijn belangen te behartigen. Eiser heeft ter onderbouwing van deze stellingen in bezwaar ook een medisch rapport ingeleverd. Ook in beroep heeft eiser ter onderbouwing deze stellingen stukken overgelegd, namelijk een door zijn huidige behandeld psycholoog opgesteld behandelplan en een artikel zoals openbaar gemaakt via internet.
Voorts heeft eiser aangevoerd dat als verweerder dit in bezwaar overgelegd medisch rapport onvoldoende vond, verweerder de behandeling van het bezwaar had moeten aanhouden om, zoals eiser had aangeboden, een nieuw medisch rapport van zijn huidige behandelaar over te leggen. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door hem niet in de gelegenheid te stellen een nieuw medisch rapport in te brengen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar ter onderbouwing van de stelling dat hem geen verwijt treft een jaarevaluatie heeft overgelegd van een psychiater en psycholoog van 18 september 2014. De rechtbank stelt vast dat uit dit stuk weliswaar blijkt dat eiser bekend is met ADHD, dyslexie, een gegeneraliseerde sociale fobie en ontwijkende persoonlijkheidskenmerken. Uit dit stuk blijkt echter niet dat hij vanwege zijn medische klachten ten tijde in geding niet in staat was zijn post te openen en door te nemen en/of op gesprekken te verschijnen. Evenmin volgt eruit dat eiser ten tijde in geding niet in staat was om hulp van derden in te roepen om hem hierbij te helpen. Dit volgt evenmin uit de door eiser in beroep overgelegde stukken, zoals onder 8. vermeld. De beroepsgrond dat eiser geen verwijt treft slaagt dus niet.
10. De rechtbank is van oordeel dat van het door eiser gestelde onzorgvuldigheid geen sprake is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Niet in geschil is dat verweerder eiser reeds door middel van het opschortingsbesluit heeft gevraagd bewijstukken over te leggen ingeval eiser medische klachten heeft.
De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van eiser ligt om zijn stelling dat hem geen verwijt treft te onderbouwen en dat het vervolgens op de weg ligt van verweerder om die stelling in samenhang met de door eiser overgelegde stukken op juistheid te beoordelen. Het ligt niet op de weg van verweerder, ingeval hij van mening is dat vorenbedoelde stelling van eiser en de door hem overgelegde stukken niet tot de conclusie kunnen leiden dat eiser geen verwijt treft, om eiser vervolgens weer in de gelegenheid te stellen om meer gegevens ter onderbouwing van zijn stellingen over te leggen en in afwachting daarvan de beslissing op bezwaar aan te houden.
Weliswaar staat in het aanvullend bezwaarschrift van 3 januari 2020:
“Belanghebbende heeft voorts een afspraak gemaakt bij de GGZ. Op 7 januari a.s. is zijn eerste afspraak. Voor zover nodig verzoekt belanghebbende het bezwaarschrift aan te houden, zodat hij het een ander kan aantonen na behandeling bij GGZ.”.Eiser heeft echter hierbij niet gemeld wanneer de bandeling bij GGZ zou zijn afgerond en op welke concrete termijn hij verwacht nadere medische gegevens over te kunnen leggen. Omdat de termijn waarbinnen eiser nadere medische gegevens zou kunnen overleggen ongewis was, kon niet van verweerder worden verlangd de beslissing op bezwaar aan te houden.
Gelet op het voorgaande kan niet worden gesproken van een situatie waarin verweerder door het nemen van het bestreden besluit op 29 januari 2020 eiser niet in de gelegenheid heeft gesteld om in bezwaar een nieuw medisch rapport in te brengen dan wel onzorgvuldig heeft gehandeld. De beroepsgrond dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen slaagt dus niet.
11. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.