ECLI:NL:RBMNE:2020:2776

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
16/071575-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit diefstallen en oplichting met babbeltrucs

Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een vonnis gewezen in de ontnemingszaak tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor meerdere diefstallen en oplichting. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel behandeld. De officier van justitie stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde geschat moest worden op € 11.812,-, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte en de vordering tot ontneming afwees.

Tijdens de zitting op 2 juli 2020 heeft de rechtbank kennisgenomen van de standpunten van beide partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1998 en momenteel gedetineerd, betrokken was bij diefstallen waarbij gebruik werd gemaakt van babbeltrucs. De rechtbank heeft de grondslag van de ontnemingsvordering gebaseerd op de eerdere veroordeling van de veroordeelde voor strafbare feiten.

Na beoordeling van de bewijsstukken en het ontnemingsrapport heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 8.917,50, een lager bedrag dan door de officier van justitie was gevorderd. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot matiging van dit bedrag. De veroordeelde werd verplicht tot betaling van dit bedrag aan de staat. Tevens werd de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 356 dagen, indien betaling uitbleef.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad/Utrecht
Parketnummer: 16/071575-20 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 juli 2020, op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren op [1998] in [geboorteplaats] ,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Peel in Evertsoord,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 2 juli 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie, mr. J.R.F. Esbir Wildeman, en van hetgeen veroordeelde en mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Rhenen naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde – anders dan in de vordering vermeld – moet worden geschat op € 11.812,-. De officier van justitie vordert dat de rechtbank veroordeelde verplicht tot betaling van voormeld bedrag.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de aan veroordeelde in de strafzaak ten laste gelegde feiten. Dat betekent dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden afgewezen, aldus de raadsman.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 16 juli 2020 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor het (mede)plegen van meerdere diefstallen – al dan niet met valse sleutels –
op verschillende data in de maand oktober 2019.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor strafbare feiten. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die veroordeelde heeft begaan.
3.2
Berekening en toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport [1] en het vonnis van de rechtbank van 16 juli 2020 in de strafzaak tegen veroordeelde. [2]
Uit het vonnis van deze rechtbank van 16 juli 2020, waarin veroordeelde is veroordeeld voor meerdere vermogensfeiten, blijkt dat zij contante geldbedragen en pinpassen van slachtoffers heeft gestolen, waarmee zij vervolgens grote geldbedragen heeft gepind. De bedragen die veroordeelde heeft gestolen of gepind, zijn in de bewezenverklaring van voormeld vonnis opgenomen. De rechtbank komt tot een ander totaalbedrag dan de officier van justitie, nu de rechtbank minder feiten bewezen heeft verklaard. Uit het vonnis en het ontnemingsrapport blijkt dat veroordeelde met onderstaande, bewezen verklaarde feiten, de volgende bedragen heeft verkregen:
feit 1 € 60,-
feit 2 € 2.263,-
feit 4 € 2.594,50
feit 9 € 4.000,-
----------------------
Totaal: € 8.917,50
Uit de stukken in het procesdossier is niet gebleken dat veroordeelde kosten heeft gemaakt die van voormeld bedrag moeten worden afgetrokken.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 8.917,50.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan voormeld bedrag moet worden gematigd en zal veroordeelde dan ook verplichten tot betaling van het bedrag van € 8.917,50 aan de staat.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 8.917,50;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 8.917,50 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 356 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick voorzitter, mrs. A. Blanke en I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Lindeman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 juli 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel”, opgenomen in het aan de strafzaak
2.Het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 16 juli 2020, in de zaak met parketnummer