ECLI:NL:RBMNE:2020:2775

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
16/076544-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal en poging tot diefstal door gebruik te maken van de ‘bloedprik babbeltruc’

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal en poging tot diefstal. De verdachte werd vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bij de poging tot diefstal, die plaatsvond op 9 oktober 2019 in Ouderkerk aan de Amstel. De verdachte en een medeverdachte hadden zich voorgedaan als medewerkers van een bloedafnameorganisatie en waren de woning van de aangever binnengekomen. De rechtbank concludeerde dat de handelingen van de verdachte niet konden worden geïnterpreteerd als het hebben van het oogmerk om goederen te stelen, omdat er geen bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk de man was die zich in de woning bevond.

Ten aanzien van de diefstal op 16 oktober 2019, waarbij € 360,- werd gestolen van een andere aangever, oordeelde de rechtbank eveneens dat er onvoldoende bewijs was. De officier van justitie had zich beroepen op telecomgegevens als bewijs, maar de rechtbank vond dat deze gegevens niet voldoende steun boden voor de aangifte. De rechtbank concludeerde dat de aangifte niet werd ondersteund door andere bewijsstukken en dat er geen schakelbewijs was om de aangifte te ondersteunen. Daarom werd de verdachte ook vrijgesproken van dit feit.

De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat de verdachte werd vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij kon zijn vordering indienen bij de burgerlijke rechter. De kosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/076544-20 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 16 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1997] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] , [woonplaats] , gemeente Utrecht.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2020. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie, mr. J.R.F. Esbir Wildeman, en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 op 16 oktober 2019 in Utrecht, samen met een ander, € 360,- heeft gestolen van [aangever 1] ;
feit 2 op 9 oktober 2019 in Ouderkerk aan de Amstel, samen met een ander, heeft geprobeerd om geld of goederen van [aangever 2] te stelen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1
De standpunten van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis worden de standpunten van de officier – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten. Zijn standpunten worden eveneens in paragraaf 4.3 besproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 2
Aan verdachte is onder feit 2 ten laste gelegd dat hij op 9 oktober 2019 in Ouderkerk aan de Amstel, samen met een ander, heeft geprobeerd om geld of goederen van de heer [aangever 2] te stelen. Op grond van de stukken in het procesdossier kan naar het oordeel van de rechtbank onder meer het volgende worden vastgesteld.
Aangever [aangever 2] werd op 9 oktober 2019 ’s avonds in zijn woning bezocht door een man en een vrouw die vertelden dat zij namens organisatie Atal [1] bloed kwamen prikken. Aangever, op dat moment 89 jaar oud, liet de twee binnen omdat hij in verband met bloedafname eerder is bezocht door medewerkers van Atal. De vrouw gaf aangever een vingerprik en zei vervolgens dat aangever een lage bloeddruk had. Aangever had op dat moment in de gaten dat er iets niet klopte [de rechtbank begrijpt: omdat bloeddruk niet kan worden gemeten met een vingerprik]. De man en vrouw hebben de woning daarop verlaten. Uit onderzoek bleek dat de man en vrouw niet werkzaam zijn voor Atal.
Om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde diefstal in vereniging te komen, moet op grond van de bewijsmiddelen niet alleen worden vastgesteld dat verdachte de man is die zich in de woning van aangever ophield, maar ook dat het de bedoeling was van verdachte en zijn medeverdachte om geld of goederen van aangever te stelen. Verdachte wordt immers verweten dat hij de woning van aangever is binnengegaan (en de in de tenlastelegging opgesomde handelingen heeft verricht) met het
oogmerkvan wederrechtelijke toe-eigening van geld of goederen.
Hoewel het voor menigeen in het kader van een strafprocedure wellicht voor de hand zal liggen dat de verdachten in deze situatie in de woning aanwezig waren om te stelen, maakt dat niet dat daarmee dan ook het wettige en overtuigende bewijs is geleverd voor een dergelijke vooronderstelling. Hiervoor is méér nodig dan een aanname, waarbij acht moet worden geslagen op de feitelijke handelingen (uiterlijke verschijningsvormen) van de verdachten in de woning.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor omschreven handelingen van de man en vrouw op zichzélf niet kan worden afgeleid dat zij zich in de woning van aangever ophielden met het oogmerk om geld of goederen van aangever te stelen. Dit oogmerk kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet uit andere gegevens in het procesdossier worden afgeleid. Volgens aangever is de man in de woning immers steeds naast de vrouw blijven staan en heeft hij niet zoekend rondgekeken of rondgelopen. Ook is niet gebleken dat hij iets heeft gezegd of gedaan waaruit kan worden opgemaakt dat hij er op uit was om geld of goederen van aangever weg te nemen.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte – als hij al de man was die zich in de woning van aangever ophield – het oogmerk had om geld of goederen van aangever te stelen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 2 ten laste gelegde. Of verdachte daadwerkelijk de man in de woning is geweest, zoals door de officier van justitie is betoogd en door de verdediging is weersproken, kan bij deze stand van zaken in het midden blijven.
Ten overvloede hecht de rechtbank er aan hier nog op te merken dat – anders dan de officier van justitie ten aanzien van deze zaak op zitting heeft opgemerkt – níet aan verdachte in de dagvaarding het verwijt is opgenomen dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan een poging tot oplichting. Nu de rechtbank in die zin afhankelijk is van de officier van justitie en slechts kan en mag beoordelen wat er in de dagvaarding is opgenomen, komt zij niet toe aan een beoordeling van het al dan niet bewezen zijn van een poging tot oplichting.
Ten aanzien van feit 1
Onder feit 1 is ten laste gelegd dat verdachte een week later, op 16 oktober 2019, samen met een ander, een contant geldbedrag van € 360,- van de heer [aangever 1] heeft gestolen. [aangever 1] (hierna: aangever) heeft hiervan aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 16 oktober 2019 in zijn woning werd bezocht door een man en vrouw die zich voordeden als artsen die met spoed bloed kwamen prikken. Aangever was op dat moment 88 jaar oud en vertrouwde dit wel, omdat hij hulpbehoevend is en regelmatig zorg aan huis ontvangt. De vrouw gaf aangever een vingerprik en ging er kort daarna, samen met de man, vandoor. Aangever ontdekte niet veel later dat er contant geld uit zijn portemonnee was verdwenen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de man is die aangever, samen met de vrouw, in zijn woning heeft bezocht en bestolen. De aangifte vindt volgens de officier van justitie namelijk steun in een proces-verbaal over telecomgegevens, waaruit blijkt dat het telefoonnummer dat aan verdachte kan worden toegeschreven, ten tijde van de diefstal een mast aanstraalde in de buurt van de woning van aangever. Daarnaast kunnen de bewijsmiddelen voor het onder feit 2 ten laste gelegde als schakelbewijs voor feit 1 worden gebruikt, nu sprake is van dezelfde modus operandi (manier van handelen) en dezelfde mededader, aldus de officier van justitie.
De rechtbank is het niet eens met de officier van justitie en overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken in het procesdossier kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat het telefoonnummer dat door de officier van justitie aan verdachte wordt toegeschreven, daadwerkelijk door verdachte werd gebruikt. Uit onderzoek naar de identiteit van de gebruiker van het telefoonnummer blijkt dat het nummer niet op naam is gesteld en niet in de politiesystemen voorkomt. Wel is gebleken dat het telefoonnummer veel contact heeft gemaakt met het telefoonnummer op naam van de medeverdachte en geregeld in de buurt is van de telefoon met het nummer van de medeverdachte. Maar op grond van deze feiten kan niet worden geconcludeerd dat verdachte dan dus de gebruiker moet zijn geweest van het telefoonnummer. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de aangifte – anders dan door de officier van justitie betoogd – geen steun vindt in het proces-verbaal over telecomgegevens.
Schakelbewijs
De officier van justitie heeft zich nog beroepen op het leerstuk van het schakelbewijs. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het gebruik van aan andere bewezen verklaarde, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend schakelbewijs toegelaten.
Hiervoor is echter reeds door de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is ten aanzien van feit 2, hetgeen heeft geleid tot een vrijspraak van verdachte. Dit betekent dat de door de officier van justitie bepleite constructie van schakelbewijs in deze geen soelaas biedt.
Nu de aangifte naar het oordeel van de rechtbank niet wordt ondersteund door andere stukken in het procesdossier en er ook geen schakelbewijs is om de aangifte te ondersteunen is, zoals door de raadsman ook gesteld, niet voldaan aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken ten aanzien van dit feit.

5.Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen

[benadeelde] , zoon van aangever [aangever 1] , heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De heer [aangever 1] is overleden en zijn vordering is – zo begrijpt de rechtbank – via vererving op zijn zoon overgegaan. [benadeelde] heeft een vergoeding van € 360,- gevorderd voor de materiële schade die is geleden ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu verdachte moet worden vrijgesproken van alle aan hem ten laste gelegde feiten.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij verdachte zal vrijspreken van het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde. De benadeelde partij kan de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter en de rechtbank zal bepalen dat verdachte en de benadeelde partij hun eigen kosten dragen.

6.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte vrij;
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij, [benadeelde] , niet-ontvankelijk is in zijn vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- compenseert de kosten tussen partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick , voorzitter, mrs. A. Blanke en I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Lindeman, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage : De tenlastelegging
feit 1hij op of omstreeks 16 oktober 2019 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, geld (in totaal €360,-), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht )
feit 2hij op of omstreeks 9 oktober 2019 te Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
- zich voor te doen als medewerkers van Atal, althans medewerkers van een (zorg)instelling/bedrijf en/of
- tegen die [aangever 2] te zeggen dat zij bloed bij hem komen prikken en/of
- een koffertje/tasje mee te nemen met naalden en/of
- zich toegang te verschaffen tot de woning van die [aangever 2] en/of
- met een naald te prikken in de vinger van die [aangever 2] en/of
- rond te kijken in de woonkamer van die [aangever 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Atal Medial is een organisatie die bloedafname (op locatie) verzorgt, laboratoriumonderzoek doet