Op 15 juli 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van de eiser per 20 augustus 2018, omdat hij op 14 juni 2018 meer dan 65% van zijn laatstverdiende loon kon verdienen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat zijn bezwaar ongegrond verklaarde en stelde dat hij geen recht had op een ZW-uitkering omdat hij op 15 juni 2017 niet verzekerd was voor de ZW. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 10 december 2019 verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd met een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarin werd toegelicht dat de eerste ziektedag van eiser op 15 juni 2017 was. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder met deze herstelpoging het gebrek in het bestreden besluit heeft hersteld en dat eiser op 20 augustus 2018 geen recht had op een ZW-uitkering, omdat hij niet verzekerd was voor de ZW. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten zijn vastgesteld op € 1.312,50.