Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter ziet zich eerst voor de vraag gesteld of sprake is van spoedeisend belang. Verzoeker stelt onder meer zijn rijbewijs nodig te hebben voor zijn werk en onderbouwt dit met een werkgeversverklaring. Uit deze verklaring blijkt dat verzoeker zal worden ontslagen indien de schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs voortduurt. Hiermee heeft verzoeker het spoedeisend belang voldoende onderbouwd.
3. Verzoeker heeft op 1 januari 2020 een snelheidsovertreding begaan. De politie heeft dit gemeld aan verweerder. Deze melding heeft er toe geleid dat verweerder bij besluit van 15 januari 2020 aan verzoeker een cursus verantwoord rijgedrag heeft opgelegd. Het gaat om een zogenoemde Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG). Nadat dit besluit is genomen, heeft verzoeker voor deze overtreding een geldboete gekregen die onherroepelijk is geworden. De officier van justitie heeft hiervan melding gemaakt aan verweerder. Het besluit van 15 januari 2020 is hierop ingetrokken en het primair besluit is genomen.
4. Verweerder heeft bij primair besluit een onderzoek naar rijvaardigheid opgelegd. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat verzoeker op 4 juli 2017 en 1 januari 2020 als beginnend bestuurder overtredingen heeft begaan die zijn aan te merken als niet naleven van essentiële verkeersregels dan wel verkeerstekens als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onder b, en de bijlage onder A onderdeel IV, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling), waarvoor hij onherroepelijk is veroordeeld tot een geldboete van respectievelijk € 400,- en € 1.200,- (in het besluit staat abusievelijk artikel 23, derde lid en bijlage 1, onder A, subonderdeel I, II en IV). Verweerder heeft de geldigheid van het rijbewijs geschorst.
5. Verzoeker heeft de onder 4 vermelde feiten en omstandigheden als zodanig niet betwist, maar, samengevat, aangevoerd dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en dat hij het risico loopt ontslagen te worden als zijn rijbewijs nog langer, tot het rijvaardigheidsonderzoek, wordt ingehouden. Ook moet hij zijn gehandicapte ouders vervoeren naar het ziekenhuis en naar de revalidatie.
6. De maatregel betreft een onderzoek naar de rijvaardigheid of rijgeschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig en het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs hangende dit onderzoek. Gelet op de artikelen 5 en 6 van de Regeling voldoet verzoeker aan de criteria voor het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs door verweerder. Gelet op artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de WvW 1994 en artikel 23, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling en de bijbehorende Bijlage 1, onder A, subonderdeel IV, aanhef en onder e en f, voldoet verzoeker aan de criteria voor het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid. Deze artikelen zijn alle van dwingend recht, zodat verweerder daarvan niet mocht afwijken en in zoverre terecht heeft besloten tot het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid van verzoeker en tot het schorsen van de geldigheid van verzoekers rijbewijs.
7. De in artikel 23, vierde lid, van de Regeling (verweerder kan besluiten af te zien van het opleggen van een onderzoek als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn) gelegen beoordelingsruimte ziet volgens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling op de samenloop met de zogeheten beginnersregeling (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 346, nr. 3, blz. 7). Verweerder heeft ter zitting onder verwijzing naar de geschiedenis ook meegedeeld dat artikel 23, vierde lid, van de Regeling enkel wordt toegepast indien sprake is van een samenloop met een andere maatregel zoals een EMG. Gelet op de duidelijke bedoeling van de wetgever en de omstandigheid dat maatregelen als deze gelet op het achterliggend belang van de verkeersveiligheid dwingend zijn voorgeschreven, mocht verweerder artikel 23, vierde lid, van de Regeling beperkt uitleggen in de zin dat de door eiser onder 5 genoemde omstandigheden niet zijn aan te merken als dringende redenen.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat in zeker opzicht sprake is geweest van een samenloop van maatregelen omdat naar aanleiding van dezelfde overtreding in eerste instantie een EMG is opgelegd. De gronden in bezwaar hebben ook betrekking op deze samenloop. Verzoeker acht de intrekking van deze maatregel en het opleggen van de nieuwe maatregel in strijd met het beginsel van rechtszekerheid. Verzoeker had deze maatregel al betaald en de maatregel zou in april, begin mei worden uitgevoerd, maar door de maatregelen rondom het corona virus is dit niet doorgegaan. Dit ligt volgens verzoeker niet in zijn risicosfeer. De maatregel naar de rijvaardigheid of rijgeschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig en het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs hangende dit onderzoek had niet plaatsgevonden als uitvoering was gegeven aan de EMG. De aan de orde zijnde maatregel is voor verzoeker veel nadeliger. Ter zitting heeft verzoeker opgemerkt dat hij zich kon verenigen met de aan hem opgelegde geldboete ter hoogte van € 1.200,-, omdat hij blij was dat hij zijn rijbewijs terug kreeg of kon behouden. Dit is ook onderwerp van gesprek geweest op de zitting. Als hij van tevoren had geweten dat de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst zou worden dan had hij de hoogte van de boete niet geaccepteerd en zou hij in hoger beroep zijn gegaan. Verzoeker gaat de zittingsaantekeningen van de zitting opvragen.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat zolang de EMG nog niet was uitgevoerd deze kon worden ingetrokken en worden vervangen door een andere maatregel. Er is geen sprake van samenloop op grond waarvan hij had moeten afzien van een onderzoek naar de rijvaardigheid.
10. Omdat aan de eisen van het doen van een onderzoek naar rijvaardigheid is voldaan, was verweerder onder intrekking van de EMG bevoegd om dit onderzoek op te leggen. Alvorens te toetsen aan het beginsel van rechtszekerheid, toetst de voorzieningenrechter aan de vraag of verweerder in redelijkheid kon afzien van de toepassing van artikel 23, vierde lid, van de Regeling in de zin dat hij in de samenloop geen aanleiding heeft gezien om dringende redenen aan te nemen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker medio januari een EMG opgelegd heeft gekregen, waarvoor hij heeft betaald en waarvan de afspraken tot het doen van de cursus al waren vastgelegd. Met de EMG kon eiser zijn rijbewijs behouden wat – zo wordt gesteld - mede bepalend is geweest voor de afdoening van de zaak waarin de hoogte van de geldboete is bepaald. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verzoeker thans geconfronteerd wordt met dubbele kosten van oplegging. Hiertegen heeft verzoeker ook bezwaar gemaakt in de zin dat hij door de loop van de omstandigheden zich geplaatst ziet voor hoge kosten. Deze omstandigheden dienen door verweerder bij het nemen van een besluit op bezwaar meegewogen te worden in de beoordeling naar de vraag of er dringende redenen aanwezig zijn om van een onderzoek naar rijvaardigheid af te zien. De voorzieningenrechter verwijst voorts naar een brief van de minister, waarin hij Kamervragen beantwoordt (Kamerstukken II 2016-2017, 29 398, nr. 530, p. 4). In deze brief staat vermeld dat indien er door verweerder al een EMG is opgelegd het niet meer mogelijk is om ook nog een maatregel in het kader van de beginnersregeling (lees: onderzoek naar de rijvaardigheid) op te leggen. In dit geval was er al een EMG opgelegd en betaald, alleen nog niet uitgevoerd. Verweerder heeft hierin geen aanleiding gezien om van een onderzoek naar de rijvaardigheid af te zien op grond van dringende redenen. Dit besluit dient gelet op het vorenstaande nader gemotiveerd te worden. In dit verband spelen ook de beginselen van rechtszekerheid (gestelde opstelling tegenover hoogte geldboete) en evenredigheid (de hoge kosten) een rol. Verweerder dient hieraan bij het nemen van een besluit op bezwaar aandacht te besteden.
11. De grond van verzoeker dat hij dubbel wordt gestraft, slaagt niet. Het doel van het onderzoek en de schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs is om de verkeersveiligheid te waarborgen en/of te vergroten. Voor zover er al sprake is van een sanctie is deze herstellend en niet punitief en leed toevoegend bedoeld. Zie in dit verband ook de door verweerder in zijn verweerschrift aangehaalde uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
12. Gelet op rechtsoverweging 10 is het primair besluit naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet toereikend gemotiveerd. Dit kan evenwel in de beslissing op bezwaar worden hersteld.
13. Omdat in dit geval het zwaarwegende belang van de verkeersveiligheid aan de orde is, zal de voorzieningenrechter het verzoek om bij wijze van voorlopige voorziening de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs op te schorten, niet toewijzen. Verzoeker heeft meegedeeld dat er nog geen concrete signalen zijn dat hij op korte termijn zal worden ontslagen en verweerder heeft aangegeven dat er snel op het bezwaar kan worden beslist. Dat verzoeker belang heeft bij een spoedige beslissing op bezwaar is duidelijk. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter een termijn stellen aan verweerder voor het nemen van deze beslissing. Verweerder dient in het besluit op bezwaar het onder 10 vermelde motiveringsgebrek te herstellen dan wel de opgelegde maatregel en daarbij behorende schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs, ongedaan te maken.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.