In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf, ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het verzoek was gericht op de betrokkene, geboren in 1968, die lijdt aan fronto-temporale dementie en daardoor afhankelijk is van zorg en begeleiding. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling telefonisch en via Skype laten plaatsvinden vanwege de coronamaatregelen. Tijdens de behandeling zijn de betrokkene, haar advocaat en verschillende zorgverleners gehoord.
De advocaat van de betrokkene heeft aangevoerd dat op grond van artikel 39 van de Wet zorg en dwang (Wzd) een eerste verzoek voor maximaal zes maanden kan worden verleend, maar heeft zich verder gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De specialist ouderengeneeskunde heeft gepleit voor een machtiging voor vijf jaar, gezien de ernstige gedragsproblemen van de betrokkene en het gevaar dat zij voor zichzelf en anderen vormt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene dagelijks 24 uur zorg en toezicht nodig heeft en dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat voldaan is aan de criteria voor het verlenen van de machtiging en heeft deze verleend voor de duur van vijf jaar, tot en met 10 juli 2025. De beschikking is mondeling gegeven door rechter M.E.A. Braeken en is op 13 juli 2020 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.