ECLI:NL:RBMNE:2020:2760

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
UTR 20/2075
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor bedrijfsgebouw

Op 8 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening tegen een omgevingsvergunning die was verleend aan [derde-partij] B.V. voor de bouw van een bedrijfsgebouw voor archief en opslag. Verzoekers, die bezwaar hadden gemaakt tegen de vergunning, vroegen om een voorlopige voorziening omdat zij vreesden dat het toekomstige gebruik van het gebouw in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld tijdens een zitting waar zowel verzoekers als de vertegenwoordigers van verweerder en [derde-partij] B.V. aanwezig waren.

De voorzieningenrechter overwoog dat de vergunning was verleend voor activiteiten die binnen de bestemming 'Bedrijf' vallen, en dat de vergunninghouder had bevestigd dat het gebouw uitsluitend voor archief en opslag zou worden gebruikt. Verzoekers stelden dat er een datacenter zou worden gevestigd, wat zou leiden tot een hogere milieucategorie, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen bewijs was dat dit het geval zou zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de omgevingsvergunning in bezwaar niet in stand zou blijven en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2075

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

8 juli 2020 in de zaak tussen

[verzoekers] , te [woonplaats] , verzoekers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder
(gemachtigde: A.M.P. Lagarde).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] , gemachtigde: mr. J. van Vulpen.

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2020 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan [derde-partij] B.V. voor de bouw van een bedrijfsgebouw voor archief/opslag op het perceel [adres] [vestigingsplaats] .
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarnaast hebben zij een verzoek om
een voorlopige voorziening ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2020. Verzoekers waren daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A] , vergunningverlener. [derde-partij] B.V. heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Daarnaast zijn [B] , directeur van [derde-partij] B.V., en haar echtgenoot [C] aanwezig geweest.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter – na een korte schorsing – uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering. Bij de beoordeling is van belang dat ter plaatse de bestemmingsplannen Herenweg-Gageldijk e.o. en Herenweg-Gageldijk, 1e herziening, van toepassing zijn. Op het perceel rust de bestemming ‘Bedrijf’. Op grond van artikel 5 van de planregels zijn hier bedrijven in milieucategorie 1 of 2 toegestaan. De vergunning is verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo). Er wordt afgeweken van het bestemmingsplan omdat er een goothoogte tot 6 meter is toegestaan en het gebouw vergund is tot een hoogte van 6,90 meter. Verweerder heeft hiervoor gebruik gemaakt van de mogelijkheid om af te wijken tot 7,5 meter op grond van artikel 5.3.2. onder a van de planregels.
2. Verzoekers voeren aan dat het toekomstige gebruik in strijd met het bestemmingsplan is, omdat er een transport- en/of overslagbedrijf gevestigd zal gaan worden. Dit valt onder milieucategorie 3.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het dossier blijkt dat de vergunning is verleend voor archief en opslag. Dat is iets anders dan transport in categorie 3. Een bedrijfsgebouw voor archief en opslag past binnen de bestemming ‘Bedrijf’. De grond slaagt niet.
4. Verzoekers hebben aangevoerd dat er een datacenter gevestigd zal gaan worden. Er moet daarom meer onderzoek worden gedaan, zoals naar hoeveelheid elektriciteit die zal worden verbruikt en een milieuonderzoek. Daarnaast stellen verzoekers dat verweerder niet uit had mogen gaan van het ROM-advies van de Omgevingsdienst regio Utrecht en het advies van de Veiligheidsregio Utrecht (VRU), omdat zij deze adviezen niet vertrouwen.
5. Uit het dossier blijkt dat het gaat om archief en opslag van digitale gegevensdragers, niet om een datacenter. Vergunninghouder heeft dit op de zitting ook nog een keer bevestigd. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat er geen uitgebreid milieuonderzoek vereist is. Er heeft wel een Wnb-quickscan en bodemonderzoek plaats gevonden. Naar aanleiding van het ROM-advies zijn voorschriften over de bodem in de vergunning opgenomen.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder meer onderzoeken had moeten eisen om de vergunning te mogen verlenen.
De voorzieningenrechter is daarnaast van oordeel dat verweerder wel van de bestaande adviezen uit mocht gaan. Het door verzoekers geuite wantrouwen is onvoldoende om aan te nemen dat de adviezen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Verzoekers krijgen op dit punt geen gelijk.
6. De voorzieningenrechter ziet naar voorlopig oordeel geen aanleiding om aan te nemen dat de omgevingsvergunning in bezwaar niet in stand kan blijven. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.