In deze zaak heeft eiser, die op 5 maart 2018 in dienst trad bij [werkgever] B.V. als chauffeur, een uitkering wegens betalingsonmacht aangevraagd na het faillissement van zijn werkgever. Eiser heeft op 22 februari 2019 voor het laatst gewerkt en het faillissement van [werkgever] werd op 2 april 2019 uitgesproken. De curator heeft de arbeidsovereenkomst met eiser opgezegd per vroegst mogelijke datum. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv, dat hem een uitkering tot en met 4 maart 2019 toekende. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, waarbij partijen stilzwijgend toestemming gaven voor een uitspraak.
De rechtbank heeft beoordeeld of eiser recht heeft op een uitkering na 4 maart 2019. Het Uwv stelde dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd, terwijl eiser betoogde dat er sprake was van een uitdrukkelijke of stilzwijgende verlenging van de arbeidsovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat eiser niet heeft aangetoond dat er een verlenging heeft plaatsgevonden. De WhatsApp-gesprekken en brieven van de directeur van [werkgever] gaven geen bewijs voor een verlenging van de arbeidsovereenkomst. Eiser heeft na 22 februari 2019 geen werkzaamheden verricht, wat ook niet mogelijk was door het faillissement.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht heeft gesteld dat de arbeidsovereenkomst van eiser per 4 maart 2019 is geëindigd en dat hij daarom geen recht heeft op een faillissementsuitkering na deze datum. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan op 6 juli 2020 door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Dalen, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.