ECLI:NL:RBMNE:2020:2759

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
UTR 19/5244
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering wegens betalingsonmacht na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft eiser, die op 5 maart 2018 in dienst trad bij [werkgever] B.V. als chauffeur, een uitkering wegens betalingsonmacht aangevraagd na het faillissement van zijn werkgever. Eiser heeft op 22 februari 2019 voor het laatst gewerkt en het faillissement van [werkgever] werd op 2 april 2019 uitgesproken. De curator heeft de arbeidsovereenkomst met eiser opgezegd per vroegst mogelijke datum. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv, dat hem een uitkering tot en met 4 maart 2019 toekende. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, waarbij partijen stilzwijgend toestemming gaven voor een uitspraak.

De rechtbank heeft beoordeeld of eiser recht heeft op een uitkering na 4 maart 2019. Het Uwv stelde dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd, terwijl eiser betoogde dat er sprake was van een uitdrukkelijke of stilzwijgende verlenging van de arbeidsovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat eiser niet heeft aangetoond dat er een verlenging heeft plaatsgevonden. De WhatsApp-gesprekken en brieven van de directeur van [werkgever] gaven geen bewijs voor een verlenging van de arbeidsovereenkomst. Eiser heeft na 22 februari 2019 geen werkzaamheden verricht, wat ook niet mogelijk was door het faillissement.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht heeft gesteld dat de arbeidsovereenkomst van eiser per 4 maart 2019 is geëindigd en dat hij daarom geen recht heeft op een faillissementsuitkering na deze datum. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan op 6 juli 2020 door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Dalen, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5244

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.G. van den Berg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

1. Eiser is op 5 maart 2018 in dienst getreden bij de werkgever [werkgever] B.V. (hierna: [werkgever] ) als chauffeur met een contract voor één jaar. Op 22 februari 2019 heeft eiser voor het laatst gewerkt voor [werkgever] . Het faillissement van [werkgever] is op 2 april 2019 uitgesproken. Op 3 april 2019 heeft de curator de arbeidsovereenkomst met eiser opgezegd per vroegst mogelijke datum. Op 14 april 2019 heeft eiser een uitkering wegens betalingsonmacht aangevraagd.
2. In een besluit van 16 mei 2019 heeft het Uwv beslist dat eiser een uitkering wegens betalingsonmacht krijgt tot en met 4 maart 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
3. In een beslissing op bezwaar van 31 oktober 2019 heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen die beslissing op bezwaar. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
4. Partijen hebben (stilzwijgend) toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen in deze zaak. De rechtbank heeft onderzoek vervolgens op 25 mei 2020 gesloten.

Het geschil en de standpunten

5. Tussen partijen is in geschil of eiser na 4 maart 2019 recht heeft op een uitkering wegens betalingsonmacht.
6. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat eiser geen recht heeft op een uitkering wegens betalingsonmacht (faillissementsuitkering) na 4 maart 2019, omdat er na die datum geen arbeidsovereenkomst meer bestond tussen eiser en [werkgever] . Volgens het Uwv is de arbeidsovereenkomst van rechtswege geëindigd.
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn arbeidsovereenkomst met [werkgever] niet is geëindigd per 5 maart 2019, omdat de arbeidsovereenkomst verlengd was. Door die verlenging is de arbeidsovereenkomst pas geëindigd per 30 maart 2019. De faillissementsuitkering moet daarom toegekend worden tot en met 29 maart 2019. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser in beroep WhatsApp-gesprekken met de voormalige directeur van [werkgever] overgelegd. Eiser heeft ook twee brieven, beide van 30 november 2019, van die directeur overgelegd.

Inhoud van de door eiser overgelegde correspondentie

8. Uit de door eiser overgelegde WhatsApp gesprekken blijkt dat er op 12 maart 2019 contact is geweest tussen hem en de directeur van [werkgever] . Hieruit blijkt dat eiser een brief aan [werkgever] heeft verstuurd. In reactie hierop laat de directeur aan eiser via WhatsApp weten dat hij geen geld heeft om het salaris te betalen dat eiser nog moet krijgen en dat het Uwv dit zal betalen. Op 15 maart 2019 laat de directeur via WhatsApp aan eiser weten dat hij alsnog het salaris van week 4 tot week 8 heeft overgemaakt. Eiser vraagt in dit gesprek hoe het zit met ‘de uitspraak’ (de rechtbank begrijpt: de uitspraak van de rechtbank over het faillissement van [werkgever] ) omdat hij bij een ander bedrijf wil gaan werken. De directeur geeft hierop aan dat eiser bij het andere bedrijf kan gaan werken en tot indiensttreding bij het andere bedrijf betaald verlof krijgt.
9. In één van de twee overgelegde brieven verklaart de directeur dat hij eiser eind februari 2019 heeft meegedeeld dat het bedrijf in financiële problemen verkeerde en dat hij voor de korte termijn niets anders kon dan de vrachtauto’s stilzetten. Daarnaast staat in die brief: “Verder heb ik hem meegedeeld dat hij geen uitkering hoefde aan te vragen en dat zijn dienstverband gewoon werd verlengd. Helaas heb ik eind maart alsnog failliesement aan moeten vragen, welk begin april is uitgesproken. Tot die datum was dhr. [eiser] onder dienstverband bij [werkgever] BV”. In de tweede brief van de directeur staat het volgende: “Middels dit schrijven bevestig ik dat dhr. [eiser] tot 01-04-2019 als chauffeur in dienst is geweest. Door het uitgesproken failliesement is op 02-04-2019 het dienstverband beëindigd”.

De beoordeling door de rechtbank

10. Volgens eiser is er sprake van een uitdrukkelijke, dan wel een stilzwijgende verlenging. In de arbeidsovereenkomst die op 5 maart 2018 tussen hem en [werkgever] is gesloten staat dat dit een tijdelijke arbeidsovereenkomst is voor de duur van één jaar en dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt. In die overeenkomst is niets opgenomen over een eventuele verlenging. Het uitgangspunt is daarom dat de arbeidsovereenkomst na één jaar is geëindigd. Het is dan ook aan eiser om aannemelijk te maken dat de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk, dan wel stilzwijgend verlengd is. De rechtbank zal hierna bespreken of eiser hierin is geslaagd.
11. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een uitdrukkelijke verlenging en overweegt daartoe als volgt. Uit de gesprekken die eiser met de directeur heeft gevoerd via WhatsApp blijkt niet dat sprake is geweest van een concreet aanbod door de directeur en aanvaarding [1] daarvan door eiser. In de eerste brief van 30 november 2019 verklaart de directeur dat de arbeidsovereenkomst in februari 2019 verlengd is. Behalve uit deze enkele, achteraf opgemaakte verklaring blijkt dit verder niet uit het dossier. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem een concreet, mondeling of schriftelijk aanbod is gedaan met voorwaarden zoals vast of tijdelijk, aantal uren en hoogte van het salaris. Ook uit de overige correspondentie, zoals het feit dat de directeur eiser appt dat hij betaald verlof krijgt, blijkt geen concreet aanbod en aanvaarding.
12. De rechtbank is verder van oordeel dat ook geen sprake is van een stilzwijgende verlenging. Daarvoor is vereist dat de werknemer zijn werkzaamheden na afloop van de afgesproken einddatum gewoon voortzet, zonder dat daar duidelijke afspraken over zijn gemaakt met de werkgever. [2] Eiser heeft echter op 22 februari 2019 voor het laatst werkzaamheden voor [werkgever] verricht. Daarna heeft hij niet meer gewerkt voor [werkgever] en dit was ook niet mogelijk, omdat [werkgever] daarvoor geen auto’s meer had. Verder blijkt uit de WhatsApp-correspondentie dat het ook niet de bedoeling was dat eiser nog zou doorwerken, aangezien de directeur expliciet te kennen geeft geen geld te hebben om daarvoor salaris uit te betalen. De rechtbank hecht meer waarde aan de feitelijke situatie in februari/maart 2019, zoals die uit het dossier blijkt, dan aan de achteraf door de directeur opgestelde verklaringen uit november 2019.

Conclusie

13. De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de arbeidsovereenkomst van eiser van rechtswege is geëindigd per 4 maart 2019. Eiser heeft daarom na die datum geen recht op een faillissementsuitkering.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
15. Bij zijn beroep heeft eiser verzocht om het Uwv te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de ten onrechte niet betaalde uitkering. Gelet op de ongegrondverklaring van eisers beroep is geen sprake van onrechtmatige besluitvorming van het Uwv. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding dan ook af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is op 6 juli 2020 gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Dalen, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:217, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek: Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.
2.Zie artikel 7:668, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek.