ECLI:NL:RBMNE:2020:2744

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
UTR 19/1410-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake dagloon WW en WIA-korting

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 6 juli 2020, staat de hoogte van het dagloon in het kader van de Werkloosheidswet (WW) centraal. Eiseres, die van 4 oktober 1991 tot 1 september 2018 als leerkracht werkzaam was, heeft een WW-uitkering aangevraagd na een periode van ziekte en re-integratie. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft een WW-uitkering toegekend met een dagloon van € 77,98, maar eiseres betwist de hoogte van dit dagloon. Na een wijziging van standpunt door verweerder, waarbij het dagloon werd verhoogd naar € 88,65, heeft eiseres opnieuw bezwaar gemaakt, waarbij zij stelt dat het dagloon op € 135,03 zou moeten worden vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de berekening van het dagloon, met name in verband met de WIA-korting die door de werkgever is toegepast. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om de motivering van het bestreden besluit te herstellen en heeft de verdere beslissing aangehouden tot de einduitspraak. De rechtbank benadrukt dat de procedure beperkt blijft tot de beroepsgronden die in deze tussenuitspraak zijn besproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1410-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. Wolbers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: E. Witte).

Inleiding

1. Eiseres is van 4 oktober 1991 tot 1 september 2018 als leerkracht in dienst geweest bij de [werkgever 1] ( [werkgever 1] ). Tijdens dit dienstverband is zij op 5 oktober 2015 uitgevallen voor dit werk. Met ingang van 31 oktober 2017 heeft verweerder aan eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
2. In het kader van re-integratie is eiseres van 20 maart 2017 tot 1 juli 2018 door [werkgever 1] gedetacheerd naar [A] , h.o.d.n. [werkgever 2] . Eiseres is aansluitend aan de detacheringsperiode in dienst getreden bij [werkgever 2] als logopedist. Eiseres heeft op 19 september 2018 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd voor het verschil in uren die zij werkte bij [werkgever 1] en bij [werkgever 2] .
3. Met het primaire besluit van 20 september 2018 heeft verweerder per 3 september 2018 een WW-uitkering aan eiseres toegekend met een dagloon van € 77,98. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit omdat zij het niet eens is met de hoogte van het dagloon. Verweerder heeft het bezwaar met het besluit van 14 maart 2019 (het bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
4. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft op 27 augustus 2019 een nieuw besluit genomen (het bestreden besluit 2) op het bezwaar van eiseres. In het bestreden besluit 2 stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op een WW-uitkering per 3 september 2018. Omdat het standpunt wijzigt ten opzichte van het primaire besluit, heeft verweerder een proceskostenvergoeding aan eiseres toegekend.
5. Eiseres heeft op 19 september 2019 op het bestreden besluit 2 gereageerd en kenbaar gemaakt dat haar beroep zich tegen het bestreden besluit 2 richt. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij wel recht heeft op een WW-uitkering.
6. De rechtbank heeft op 17 januari 2020 een brief gestuurd aan zowel eiseres als verweerder, met het verzoek enkele vragen te beantwoorden. Verweerder heeft in reactie op deze brief zijn standpunt op 3 februari 2020 opnieuw gewijzigd. Verweerder stelt zich nu op het standpunt dat eiseres wel recht heeft op een WW-uitkering per 3 september 2018. Het dagloon is volgens verweerder € 88,65. Verweerder heeft dat gebaseerd op gegevens uit Suwinet.
7. De zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2020. Eiseres was aanwezig op deze zitting, samen met haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Op de zitting is het geschil besproken. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden en met partijen afgesproken dat verweerder enkele punten nader zou toelichten. Wat nog tussen partijen in geschil is wordt vanaf rechtsoverweging 10 toegelicht.
8. Op 25 februari 2020 heeft verweerder een aanvullende toelichting aan de rechtbank gestuurd. Eiseres heeft hier op 11 maart 2020 op gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank verweerder opnieuw in de gelegenheid gesteld te reageren. Verweerder heeft op
19 mei 2020 van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, waarna eiseres weer op 27 mei 2020 heeft gereageerd.
9. De rechtbank heeft partijen op 29 mei 2020 laten weten dat de rechtbank het niet nodig acht een tweede zitting te houden. Een tweede zitting wordt daarom achterwege gelaten, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij mondeling op een zitting wil worden gehoord binnen vier weken na verzending van de brief. Beide partijen hebben aangegeven dat er geen behoefte bestaat aan een tweede zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten op 23 juni 2020.

Afbakening van het geschil

10. Verweerder heeft zijn standpunt gedurende de procedure verschillende keren gewijzigd. Hoewel dat niet duidelijk uit de brief van 3 februari 2020 blijkt, kan het niet anders dan dat verweerder met deze brief een nieuw besluit heeft genomen. De rechtbank beschouwt de brief van 3 februari 2020 daarom als een besluit, dat dient ter vervanging van het bestreden besluit 1 en het bestreden besluit 2. De rechtbank zal het besluit van
3 februari 2020 aanduiden als het bestreden besluit 3. Omdat het bestreden besluit 3 de bestreden besluiten 1 en 2 vervangt, heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van deze besluiten.
11. Tussen partijen is niet meer in geschil, en ook de rechtbank stelt vast, dat eiseres per
3 september 2018 recht heeft op een WW-uitkering. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de referteperiode loopt van 1 augustus 2017 tot en met 31 augustus 2018. Het geschil tussen partijen beperkt zich tot de manier waarop de hoogte van het dagloon is berekend. Volgens eiseres komt het dagloon met een juiste berekening op € 135,03.

Eindejaarsuitkering, eenmalige bonus en 70% van het loon tijdens ziekte

12. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het dagloon van eiseres zoals dat uit Suwinet blijkt negatief is beïnvloed doordat de werkgever in de referteperiode 70% van het loon tijdens ziekte heeft uitbetaald. Verweerder had daar rekening mee moeten houden bij de berekening van het dagloon, gelet op artikel 6 van het Dagloonbesluit. Ook had rekening gehouden moeten worden met de eenmalige bonus die eiseres in oktober 2017 heeft ontvangen en de eindejaarsuitkering die eiseres in december 2017 heeft ontvangen. De rechtbank stelt vast dat eiseres hierin gelijk heeft. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het dagloon is gecorrigeerd voor de korting tijdens ziekte en dat de bedragen van de bonus en de eindejaarsuitkering 2017 zijn betrokken in het nieuwe dagloon van € 88,65.
13. De rechtbank is echter van oordeel dat het met overzicht van de dagloonberekening dat verweerder op 3 februari 2020 heeft overgelegd, onvoldoende inzichtelijk is dat dit daadwerkelijk is gebeurd. Verweerder heeft ter zitting ook niet kunnen toelichten waar uit deze berekening blijkt dat hier rekening mee is gehouden. Gelet op het verloop van deze procedure en de verschillende bedragen die steeds genoemd zijn, had het op de weg van verweerder gelegen een uitleg te geven waaruit onomstotelijk blijkt dat de berekening in overeenstemming is met wat verweerder op zitting heeft verklaard. Het bestreden besluit 3 is op dit punt gebrekkig gemotiveerd. De rechtbank zal verweerder in de gelegenheid stellen dit gebrek te herstellen.
14. Voor de rechtbank in gaat op de wijze waarop verweerder het gebrek kan herstellen, zal eerst het resterende geschilpunt worden beoordeeld.

Inhouding door de werkgever

15.Op de loonstroken van eiseres is te zien dat de werkgever steeds een bedrag van (ongeveer) € 1.000,- heeft ingehouden op het loon. Dit staat aangeduid als ‘Inhouding uwv uitkering’ (hierna: WIA-korting). Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat de werkgever dit heeft gedaan op grond van artikel 7:629, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Eiseres ontving de uitkering omdat zij ziek was: de uitkering die bedoeld wordt is namelijk de WIA-uitkering. Eiseres stelt zich daarom op het standpunt dat zij minder loon heeft gekregen omdat zij ziek was. Verweerder moet hier op grond van artikel 6 van het Dagloonbesluit rekening mee houden en niet uitgaan van de gegevens in Suwinet, maar van de loonstroken zonder toepassing van de WIA-korting. Eiseres wijst er in dat kader op dat de loongerelateerde fase van haar WIA-uitkering binnenkort eindigt. Als de WIA-korting buiten beschouwing wordt gelaten bij de berekening van het dagloon, is haar situatie vanaf dat moment niet meer in overeenstemming met het welvaartsniveau dat zij had toen zij nog bij [werkgever 1] werkte.
16. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij wel uit moet gaan van de gegevens in Suwinet. Dit is het loon met daarop de WIA-korting in mindering gebracht.
17. De rechtbank is het met verweerder eens. Eiseres krijgt dus geen gelijk op dit punt. De rechtbank legt dat hierna uit.
18. In artikel 6 van het Dagloonbesluit staat (kort samengevat) dat iemand bij de berekening van het dagloon niet benadeeld mag worden als die persoon minder loon heeft gekregen vanwege ziekte. De rechtbank is van oordeel dat dit artikel niet zo opgevat moet worden, dat bij de berekening van het dagloon de WIA-korting buiten beschouwing moet worden gelaten. [werkgever 1] heeft ook tijdens het derde ziektejaar het loon van eiseres doorbetaald. Daarop is de WIA-korting in mindering gebracht, maar onder de streep heeft eiseres in haar derde ziektejaar niet minder inkomsten gehad dan zij zou hebben gehad als [werkgever 1] de WIA-korting niet zou hebben toegepast. Eiseres ontving de WIA-korting namelijk voor de uren dat zij ziek was. Eiseres is dus niet benadeeld omdat zij ziek is geweest. De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant [1] waar eiseres naar verwijst ziet op een andere situatie. In die uitspraak had de werkgever het loon met 30% gekort wegens ziekte. Dat is niet hetzelfde als het in mindering brengen van de WIA-uitkering op het loon op grond van artikel 7:629, vijfde lid, van het BW.
19. De rechtbank acht verder het volgende van belang. Eiseres is na twee jaar ziekte in dienst gebleven bij [werkgever 1] en heeft, tijdens dat dienstverband, een WIA-uitkering gekregen. De WW-uitkering waar het in deze uitspraak over gaat en waar eiseres per 3 september 2018 recht op heeft, is een nieuw recht dat eiseres heeft opgebouwd na de toekenning van de WIA-uitkering. De duur, en daardoor de omstandigheid dat de loongerelateerde fase van de WIA-uitkering binnenkort eindigt, komt voort uit het recht dat eiseres vóór de toekenning van de WIA-uitkering heeft opgebouwd. Als de rechtbank het standpunt van eiseres zou volgen, zou dit feitelijk betekenen dat eiseres WW-rechten heeft opgebouwd over haar WIA-uitkering. De rechtbank is van oordeel dat dit niet past in de systematiek van de Wet WIA en de WW. De beroepsgrond slaagt niet.

Herstelmogelijkheid voor verweerder

20. Zoals hiervoor is overwogen onder 14 is het bestreden besluit 3 onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid dit te herstellen en doet daarom een tussenuitspraak. Dat herstellen kan met een aanvullende motivering, voor zover nodig met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen moet verweerder inzichtelijk maken op welke wijze de eenmalige betalingen betrokken zijn in de dagloonberekening en het bestreden besluit 3 zo vormgeven dat dit duidelijk als besluit bedoeld is. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
21. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
22. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
23. De rechtbank wijst erop dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat zij het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde acht.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is op 6 juli 2020 gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Dalen, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.