6.6.Samenwerkingsplan
6.6.1.In paragraaf 4.4.6 (Kwalitatieve aanbiedingsdocumenten) van de Inschrijvingsleidraad wordt ten aanzien van het Samenwerkingsplan het volgende vermeld:
“
A Samenwerkingsplan
Het werken in bouwteams is voor de Provincie Utrecht een nieuwe wijze van samenwerken. Om invulling te geven aan de doelstellingen beschreven in paragraaf 2.1 en de doelstelling zoals beschreven in artikel 2 van de bouwteamovereenkomst vraagt de Provincie de Inschrijver om een samenwerkingsplan uit te werken. Hierin dient de Inschrijver te beschrijven hoe hij specifiek voor deze opgave het bouwteamproces met de Opdrachtgever ziet inclusief de onderbouwing van de gemaakt keuzes met de juiste houding en gedrag passend bij de gekozen bouwteam aanpak. In de concept bouwteamovereenkomst, (appendix 1) is weergegeven welke sleutelfiguren door Opdrachtgever in het bouwteam worden ingezet.
De doelstelling van dit criterium is het contracteren van de Inschrijver die de opdracht het beste doorgrondt en het vertrouwen geeft de samenwerkingsopgave van de komende 2 tot 4 jaar tot een goed einde te brengen.”
6.6.2.In deze paragraaf wordt vervolgens een zevental aspecten opgesomd (hierna ook te noemen: subonderdelen) die de inschrijver in het Samenwerkingsplan in zijn beschrijving in ieder geval moet opnemen.
6.6.3.De beoordelingscommissie heeft ter onderbouwing van de score 6 die zij aan het plan heeft toegekend, in haar beoordeling bij elk van deze subonderdelen kanttekeningen geplaatst, waar [procesdeelnemer I] het niet mee eens is. De inhoud van deze subonderdelen, het commentaar van de beoordelingscommissie, de bezwaren die [procesdeelnemer I] hiertegen in heeft gebracht en de toelichting die de Provincie hierop heeft gegeven zullen hieronder puntsgewijs worden besproken.
6.6.4.Volgens subonderdeel 1 moet in het Samenwerkingsplan in ieder geval worden opgenomen:
“een beschrijving van de belangrijkste werkstromen/activiteiten door de Inschrijver in de bouwteamfase uit te voeren.
-> (‘welke werkstromen/activiteiten zijn cruciaal?’)”
6.6.5.De beoordelingscommissie heeft ten aanzien van dit subonderdeel het volgende opgemerkt:
“Uitgangspunt is het nastreven van een duidelijk en beheerst proces, in combinatie met een open en transparante werkwijze. Daarbij heeft u aandacht voor het behalen van de projectdoelstellingen. Er is een stappenplan met een indeling in de verschillende fasen van samenwerking tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. De fasen worden toegelicht, waarbij de verschillende samenwerkingsaspecten aan bod komen. Een bouwteamcoach begeleid het proces. Gemaakte afspraken worden vastgelegd.
Echter missen wij een grondige analyse wat de belangrijkste werkstromen en activiteiten zijn en waarom. Hierdoor is het vooral een algemeen stappenplan, weinig verdiepend en daarmee niet project specifiek. De toegevoegde waarde van de concretiseringsfase en wat dit precies inhoudt bij deze bouwteamsamenwerking wordt onvoldoende uiteengezet. Verder is het niet duidelijk of de verschillende fasen in de benodigde tijd gerealiseerd kunnen worden.”
6.6.6.[procesdeelnemer I] maakt in de eerste plaats bezwaar tegen de opmerking: “Echter missen wij een grondige analyse wat de belangrijkste werkstromen en activiteiten zijn en waarom.”
Volgens [procesdeelnemer I] miskent de Provincie hier dat in bijlage 1 bij het plan (in het plan omschreven als stappenplan) een weergave is gegeven van de werkstroom met de onderliggende activiteiten.
6.6.7.De Provincie heeft toegelicht dat zij had verwacht dat [procesdeelnemer I] specifiek aandacht zou hebben besteed aan de vraag waarom de werkstromen/activiteiten voor de beheersing van het bouwteam belangrijk zijn. Het gaat haar daarbij met name om de activiteiten binnen de werkstromen, zoals het risicomanagement, het omgevingsmanagement en het planningsmanagement. [procesdeelnemer I] heeft in het stappenplan de processen en de activiteiten opgenomen die al zijn benoemd in de concept-bouwteamovereenkomst en heeft hier een aantal activiteiten aan toegevoegd. Een analyse welke werkstromen en activiteiten waarom cruciaal zijn, is echter onvoldoende, niet concreet, uitgewerkt. Volgens de Provincie heeft [procesdeelnemer I] daarmee in feite haar expliciete vraag en opdracht genegeerd.
6.6.8.De voorzieningenrechter stelt vast dat [procesdeelnemer I] in het Samenwerkingsplan en het stappenplan werkstromen en activiteiten noemt, maar dat zij daarbij niet toelicht welke werkstromen en activiteiten naar haar mening cruciaal zijn en waarom dit zo is. [procesdeelnemer I] lijkt ervan uit te gaan dat alle door haar genoemde werkstromen en activiteiten cruciaal zijn. De term ‘cruciaal’ suggereert echter dat de inschrijver in de werkstromen en de activiteiten enige rangorde aanbrengt en dat zij aangeeft welke werkstromen en activiteiten zij het belangrijkst vindt. Nu [procesdeelnemer I] dit niet heeft gedaan en dit op grond van de Inschrijvingsleidraad wel had gemoeten, is de kanttekening die de beoordelingscommissie hierover heeft gemaakt niet onbegrijpelijk.
6.6.9.[procesdeelnemer I] maakt ook bezwaar tegen de overweging van de beoordelingscommissie:
“De toegevoegde waarde van de concretiseringsfase en wat dit precies inhoudt bij deze bouwteamsamenwerking wordt onvoldoende uiteengezet.”
6.6.10.[procesdeelnemer I] stelt dat zij in haar stappenplan juist duidelijk in een drietal stappen heeft omschreven wat zij doet en wat de toegevoegde waarde is. Deze bestaat uit het verkrijgen van inzicht in de scope per jaar, het borgen van de projectdoelstelling met een optimalisatieprogramma, het analyseren van de deelopdracht, het spiegelen van kosten en het voorkomen van financiële verrassingen.
6.6.11.De Provincie heeft hierover opgemerkt dat de door [procesdeelnemer I] genoemde toegevoegde waarde niet in het stappenplan staat. Deze aspecten komen wel (deels) in het Samenwerkingsplan terug, maar het blijft voor de beoordelingscommissie onduidelijk wat volgens [procesdeelnemer I] de belangrijkste werkstromen/activiteiten zijn en waarom, en wat in dit verband nu precies de geboden toegevoegde waarde van de concretiseringsfase is bij de door [procesdeelnemer I] voorgestelde vorm van bouwteamsamenwerking. Er wordt slechts heel in het algemeen gesteld dat het doel ervan is ‘om de projectdoelstelling van de Provincie maximaal te borgen’ en om ‘telkens het jaarprogramma goed te starten’. Ook blijft onbenoemd hoe [procesdeelnemer I] de opdrachtgever steeds bij de inrichting en besluitvorming betrekt.
6.6.12.De voorzieningenrechter stelt vast dat de door [procesdeelnemer I] genoemde aspecten die naar haar mening van toegevoegde waarde zijn (het verkrijgen van inzicht in de scope per jaar, het borgen van de projectdoelstelling met een optimalisatieprogramma, het analyseren van de deelopdracht, het spiegelen van kosten en het voorkomen van financiële verrassingen) inderdaad niet in het stappenplan worden genoemd. Deze aspecten worden wel in het Samenwerkingsplan genoemd, maar worden hierin niet allemaal verder uitgewerkt. De voorzieningenrechter begrijpt de opmerkingen van de beoordelingscommissie aldus, dat zij ook hier mist dat [procesdeelnemer I] niet heeft benoemd wat volgens haar de cruciale werkstromen en activiteiten zijn en wat de betekenis van de door [procesdeelnemer I] genoemde concretiseringsfase in dat verband is en op welk punt [procesdeelnemer I] hierin een bijzondere prestatie meent te kunnen verrichten. De Provincie heeft er op gewezen dat in de beschrijving van de concretiseringsfase slechts algemeenheden zijn genoemd en dit heeft [procesdeelnemer I] onvoldoende weerlegd. De concrete, SMART omschreven, aanpak blijkt onvoldoende uit het Samenwerkingsplan en de voorzieningenrechter acht de kritiek van de beoordelingscommissie op dit punt dan ook niet onbegrijpelijk.
6.6.13.[procesdeelnemer I] is het ten slotte niet eens met de overweging van de beoordelingscommissie dat het verder niet duidelijk is of de verschillende fasen in de benodigde tijd gerealiseerd kunnen worden. Volgens [procesdeelnemer I] is zo concreet mogelijk ingevuld hoe dit in de tijd gerealiseerd kan worden. Omdat het gaat om deelopdrachten die vanuit Bouwteamverband worden opgedragen, is volgens haar echter niet in algemene zin te zeggen hoe een en ander in de tijd kan worden gezet.
6.6.14.De Provincie heeft toegelicht dat het voor de beoordelingscommissie niet duidelijk is hoe de verschillende beschreven processtappen in 2020 (de helft van de contractperiode) passen in de tijd, waarbij in ogenschouw wordt genomen dat de deelprojecten in de zomer en het najaar van 2020 moeten worden uitgevoerd. [procesdeelnemer I] heeft dit volgens de beoordelingscommissie onvoldoende gespecificeerd.
6.6.15.De voorzieningenrechter stelt vast dat de verschillende fasen in het stappenplan weliswaar in 2020 en begin 2021 zijn gepositioneerd, maar dat [procesdeelnemer I] dit tijdpad inderdaad niet verder heeft geconcretiseerd. Gelet op de eis in paragraaf 4.4.6 van de Inschrijvingsleidraad dat de gevraagde plannen helder en SMART dienen te worden beschreven, is ook deze kanttekening van de beoordelingscommissie niet onbegrijpelijk omdat de inschrijving op dit punt niet tijdgebonden is.
6.6.16.Volgens subonderdeel 2 moet in het Samenwerkingsplan in ieder geval worden opgenomen:
“de inrichting van het projectteam, de benodigde competenties van het team om de belangrijkste werkstromen/activiteiten van de bouwteamfase van het Project te kunnen beheersen en de wijze waarop de benodigde competenties daarin worden ingezet. Dit dient in ieder geval onderbouwd te worden met Cv’s van de sleutelfunctionarissen die opgenomen kunnen worden als bijlage bij het Plan van Aanpak.
-> (‘hoe richt ik mijn team in?’ en ‘van welke firma en/of dochteronderneming zijn deze functionarissen afkomstig?’)”
6.6.17.De beoordelingscommissie heeft ten aanzien van dit subonderdeel het volgende commentaar gegeven:
“U maakt onderscheid in een klein kernteam en overige specialisaties/deskundigen, dat is positief en biedt het bouwteam de mogelijkheid om efficiënte keuzes te maken. Er wordt onvoldoende specifiek ingegaan op de competenties van de teamleden die nodig zijn om de belangrijkste werkstromen/activiteiten van de bouwteamfase te beheersen en het succesvol te maken.”
6.6.18.[procesdeelnemer I] heeft bezwaar tegen deze laatste zin. Volgens haar miskent de Provincie dat zij de CV’s van de teamleden niet alleen in de bijlagen bij haar plan heeft vermeld, maar ook in het plan zelf is ingegaan op de specifieke competenties van de in te zetten teamleden in de specifieke onderdelen.
6.6.19.De Provincie erkent dat [procesdeelnemer I] in haar Samenwerkingsplan aangeeft welke werknemers zitting zullen nemen in het kernteam, wat hun functies zijn en dat hun competenties worden toegelicht in de CV’s die als bijlagen zijn toegevoegd. In het Samenwerkingsplan wordt echter niet, zoals gevraagd, onderbouwd waarom precies deze mensen voor dit bouwteam zijn gekozen, zodat de belangrijkste werkstromen/activiteiten daadwerkelijk kunnen worden beheerst.
6.6.20.De voorzieningenrechter stelt vast dat [procesdeelnemer I] in haar Samenwerkingsplan inderdaad niet heeft toegelicht welke competenties van de teamleden specifiek voor deze opdracht nodig zijn om de belangrijkste werkstromen/activiteiten van de bouwteamfase te beheersen en het succesvol te maken, terwijl de Provincie dit wel had gevraagd. [procesdeelnemer I] heeft ook in dit geding niet onderbouwd hoe zij in het plan zelf is ingegaan op de “specifieke competenties in te zetten op de specifieke onderdelen”. Deze kanttekening van de beoordelingscommissie is daarom niet onbegrijpelijk.
6.6.21.Volgens subonderdeel 3 moet in het Samenwerkingsplan in ieder geval worden opgenomen:
“de wijze waarop de verschillende competenties worden gecombineerd en aangestuurd waarbij de kwaliteit van het geleverde werk wordt geborgd gedurende de raamovereenkomst en de wijze waarop de benodigde sleutelfunctionarissen worden ingezet.
-> (‘hoe borg ik de kwaliteit van mijn team?’)”
6.6.22.De beoordelingscommissie heeft hierover de volgende opmerking gemaakt:
“De vervanging van teamleden en het inzetten van een schaduwteam wordt duidelijk inzichtelijk gemaakt, evenals het opstellen van een Programma van Eisen, verificatie, gebruik van BIM360 en een keuringsplan. U gaat niet specifiek in op de wijze waarop de sleutelfiguren worden ingezet.”
6.6.23.Volgens [procesdeelnemer I] miskent de Provincie dat duidelijk is aangegeven wat de functie is van de sleutelfiguren, te weten Projectleider, Ontwerpleider, Omgevingsmanager, Werkvoorbereider, Verkeersmanager en Hoofduitvoerder. Het zou de Provincie als professioneel opdrachtgever alleen al op grond van de benaming van deze functies duidelijk moeten zijn op welke wijze deze sleutelfiguren worden ingezet.
6.6.24.De Provincie heeft toegelicht dat in het Samenwerkingsplan niet concreet, en dus niet SMART, is aangegeven op welke wijze de sleutelfiguren zullen worden ingezet. Volgens de Provincie spreekt alleen een functieaanduiding niet voldoende vanzelf. Als er bijvoorbeeld een planner wordt ingezet wil zij graag weten wat dat bijdraagt aan het team en aan de samenwerking binnen het bouwteam.
6.6.25.De voorzieningenrechter merkt op dat aan [procesdeelnemer I] kan worden toegegeven dat de wijze waarop de benodigde sleutelfunctionarissen worden ingezet kan worden afgeleid uit hun functieaanduiding, zij het alleen in grote lijnen. Daar staat tegenover dat de Provincie heeft gevraagd om dit in het Samenwerkingsplan nader toe te lichten en dat [procesdeelnemer I] dit niet heeft gedaan. De opmerking die de beoordelingscommissie hierover heeft gemaakt is niet onbegrijpelijk, omdat [procesdeelnemer I] op dit punt onvoldoende specifiek is geweest.
6.6.26.Volgens subonderdeel 4 moet in het Samenwerkingsplan in ieder geval worden opgenomen:
“de wijze waarop de functionarissen met elkaar en met het team van de Opdrachtgever samenwerken
-> (‘hoe borg ik dat we als 1 team samenwerken?’ zowel intern als met de Opdrachtgever)”
6.6.27.De beoordelingscommissie heeft hierover het volgende opgemerkt:
“Het inzetten van een bouwteamcoach, introductie snuffelstage en bij elkaar in de keuken is positief. Uw verhaal is wel erg hij/zij gericht met spiegelfuncties. Niet duidelijk wordt hoe geborgd wordt dat er als één team wordt samengewerkt.”
6.6.28.[procesdeelnemer I] merkt hierover op dat de Provincie niet aangeeft of het werken met spiegelfuncties nu positief of negatief is. Bovendien miskent de Provincie volgens [procesdeelnemer I] dat de samenwerking als één team proactief wordt geborgd door de kennismakingsstage, de snuffelstage, de inzet van de bouwteamcoach en het werken met een complementair team. Daarbij is er ook sprake van een reactieve borging, namelijk door middel van samenwerking in de vorm van evaluaties, het elkaar aanspreken onder begeleiding van een bouwteamcoach, de voorziening voor een escalatie en de mogelijke vervanging van bouwteamleden bij niet functioneren. Bovendien heeft [procesdeelnemer I] in het Samenwerkingsplan een overzicht gegeven van de sterke kanten en de aandachtspunten van haar bouwteamleden. Door hier een goed beeld van te hebben kan, met aanvulling van de competenties van de teamleden van de Provincie, gericht worden bepaald hoe zij elkaar kunnen helpen om écht als één team samen te werken.
6.6.29.De Provincie heeft toegelicht dat zij maatregelen als een bouwteamcoach en snuffelstages niet voldoende vindt om een goede of optimale samenwerking te kunnen borgen. [procesdeelnemer I] noemt in haar inschrijving gezamenlijke overleggen en themasessies, maar samenwerking aan een deelproject op één locatie is bijvoorbeeld niet in de beschrijving opgenomen. Volgens de Provincie spiegelt [procesdeelnemer I] twee teams die, behoudens sessies en overleggen, los van elkaar werken en benadrukken andere inschrijvers juist de kracht van het als één team gezamenlijk werken aan producten.
6.6.30.De voorzieningenrechter leidt uit de toelichting van de Provincie af dat de maatregelen die [procesdeelnemer I] in haar Samenwerkingsplan heeft genoemd naar haar mening een voldoende samenwerking in het bouwteam borgen, maar dat zij voor een goede of optimale samenwerking andere ideeën verwacht. De voorzieningenrechter begrijpt uit de toelichting van de Provincie dat zij op grond van de inschrijving van [procesdeelnemer I] het beeld heeft gekregen van een samenwerking tussen twee afzonderlijke teams waarbij de concrete samenwerking beperkt blijft tot gemeenschappelijke overleggen en themasessies. Anders dan de Provincie meent valt dit echter niet uit dit onderdeel van het samenwerkingsplan van [procesdeelnemer I] af te leiden. Uit die toelichting blijkt juist dat [procesdeelnemer I] een hij/zij benadering heeft willen voorkomen en daarvoor als instrument snuffelstages bij de persoon met de “spiegelfunctie” wil inzetten. De kern bij dit onderdeel betreft uiteraard de vraag of de samenwerking voldoende is “geborgd”. De Provincie heeft niet nader onderbouwd aan welke ideeën zij dan bijvoorbeeld denkt, zodat ook voor de voorzieningenrechter onduidelijk blijft wat [procesdeelnemer I] meer had moeten aanbieden. Kennelijk vindt zij die borging onvoldoende geboden door de inzet van een bouwteamcoach, snuffelstages en gezamenlijke overleggen en verwacht zij meer van een plan waarbij het bouwteam ook fysiek bij deelprojecten op dezelfde locatie gezamenlijk aan het werk is.
6.6.31.Op basis van de uitwerking die [procesdeelnemer I] in het Samenwerkingsplan van dit subonderdeel heeft gegeven, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gesteld dat het standpunt van de Provincie dat de door [procesdeelnemer I] genoemde maatregelen een voldoende, maar geen goede of optimale samenwerking in het bouwteam borgen, onbegrijpelijk is. Hierbij weegt de voorzieningenrechter mee dat de beoordelingscommissie hier een grote beoordelingsvrijheid heeft en dat het niet aan de voorzieningenrechter is om op de stoel van de beoordelingscommissie te gaan zitten en zijn eigen oordeel daarvoor in de plaats te stellen, tenzij het oordeel van de commissie onjuist of onbegrijpelijk is. Uit de motivering van de beoordelingscommissie volgt dat zij wel waardering heeft voor de door [procesdeelnemer I] genoemde aspecten, maar dat zij die vooral ziet als een bijdrage aan het bevorderen van de samenwerking en niet aan het borgen daarvan. Dat oordeel is op zichzelf niet onbegrijpelijk.
6.6.32.Volgens subonderdeel 5 moet in het Samenwerkingsplan in ieder geval worden opgenomen:
“De voorwaarden en verwachtingen die u stelt aan de Opdrachtgever;
-> (‘wat heb ik van de Opdrachtgever nodig?’)”
6.6.33.De beoordelingscommissie heeft hierover de volgende opmerking gemaakt:
“U zet bondig, maar weinig verdiepend, uiteen wat van de opdrachtgever wordt verwacht. Maar wat u nu precies verwacht van de opdrachtgever en welke rol de opdrachtgever heeft in het bouwteam (trekker of niet, organiseren of juist niet) wordt niet duidelijk beschreven. Wat houdt de rol voor de opdrachtgever als voorzitter in? En wat heeft het bouwteam als team nodig?”
6.6.34.[procesdeelnemer I] stelt dat deze beoordeling afwijkt van de uitvraag en de Inschrijvingsleidraad en dat de Provincie ten aanzien van dit onderdeel niet heeft beoordeeld op de aan de inschrijvers kenbaar gemaakte eisen c.q. verwachtingen. [procesdeelnemer I] merkt aanvullend op dat zij in het Samenwerkingsplan in een zevental onderwerpen niet alleen heeft aangegeven wat zij van haar opdrachtgever verwacht, maar ook wat haar rol daarin is. Dit zijn zaken die ook grotendeels al worden ingevuld door de bouwteamovereenkomst zelf.
6.6.35.De Provincie heeft toegelicht dat [procesdeelnemer I] in haar plan zeven punten noemt waarop zij input van de Provincie als opdrachtgever verwacht, waarbij iedere keer wordt aangegeven dat zij een ondersteunende rol voor zichzelf ziet weggelegd. De beoordelingscommissie vraagt zich daardoor (volgens de Provincie) terecht af of [procesdeelnemer I] de Provincie nu vooral als trekker/organisator van het bouwteam ziet of niet. Als [procesdeelnemer I] daadwerkelijk enkel/vooral een ondersteunende rol voor zichzelf ziet weggelegd, en daar lijkt het volgens de Provincie op, dan is de vraag gerechtvaardigd of dat daadwerkelijk beantwoordt aan de bouwteamgedachte (gelijkwaardigheid en gezamenlijkheid) en of die voldoende geborgd is in deze inschrijving.
6.6.36.De voorzieningenrechter deelt niet het standpunt van [procesdeelnemer I] dat de beoordeling door de beoordelingscommissie afwijkt van de uitvraag. De opmerkingen die de commissie heeft gemaakt, zijn alle terug te voeren op het gevraagde in subonderdeel 5, namelijk: “De voorwaarden en verwachtingen die u stelt aan de Opdrachtgever (‘wat heb ik van de Opdrachtgever nodig?)”.
6.6.37.De zeven punten die [procesdeelnemer I] in haar plan heeft genoemd, zijn vrij algemeen (bijvoorbeeld: inbreng van (lokale) kennis bij deelprojecten; proactieve houding en tijdig, helder kenbaar maken van (aanvullende) eisen en wensen; inzicht in financiële mogelijkheden en tijdig, volledig aanleveren van benodigde informatie). Zij is in het plan niet ingegaan op de punten die de commissie in haar commentaar heeft genoemd. De beoordelingscommissie heeft zich gelet op de uitvraag en de eis dat de gevraagde plannen helder en SMART dienen te worden beschreven, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [procesdeelnemer I] op dit punt onvoldoende specifiek geweest. Deze kanttekening van de beoordelingscommissie is daarom niet onbegrijpelijk.
6.6.38.Volgens subonderdeel 6 moet in het Samenwerkingsplan in ieder geval worden opgenomen:
“Wijze waarop het lerend vermogen in deelprojecten wordt toegepast en geborgd.
-> (‘hoe borg ik dat we lessons learned meenemen?’ zowel in deel projecten als op programmaniveau)”
6.6.39.De beoordelingscommissie heeft hierover het volgende opgemerkt:
“Het meten van prestaties is positief. U richt zich vooral op de uitvoeringsfase en veel minder op de belangrijke werkprocessen in de bouwteamfase.”
6.6.40.[procesdeelnemer I] betwist dat zij zich in het Samenwerkingsplan vooral heeft gericht op de uitvoeringsfase en heeft erop gewezen dat zij in het plan heeft beschreven hoe zij het lerend vermogen binnen het bouwteam borgt.
6.6.41.De Provincie heeft toegelicht dat [procesdeelnemer I] in haar plan heeft genoemd dat er tijdens de bouwteamfase geëvalueerd wordt door middel van een 4-wekelijkse prestatiemeting en verder heeft volstaan met een vrij algemene beschrijving van het proces van prestatiemeting, de hoge ambitie die zij in dat kader uitspreekt en met de opmerking dat er gerichte verbetermaatregelen zullen worden afgesproken als die ambitie niet wordt gerealiseerd. Hiermee wordt echter niet concreet/SMART toegelicht hoe het lerend vermogen in deelprojecten en op programmaniveau wordt toegepast en geborgd. [procesdeelnemer I] gaat daarna wel vrij uitgebreid in op de vraag hoe bij oplevering/tijdens de uitvoeringsfase wordt geëvalueerd. Het oordeel van de commissie dat [procesdeelnemer I] zich vooral op de uitvoeringsfase richt en veel minder op de belangrijke werkprocessen in de bouwteamfase, is daarom wel degelijk juist, aldus de Provincie.
6.6.42.De voorzieningenrechter stelt vast dat [procesdeelnemer I] in haar plan melding maakt van een verder niet toegelichte “prestatiemeting” die volgens het plan zichtbaar maakt wanneer de samenwerking kan worden verbeterd. Vervolgens zullen er verbetermaatregelen afgesproken worden, die terugkeren op de agenda om de verbetering te borgen. De beoordelingscommissie heeft dit als positief aangemerkt. Het heeft niet mogen leiden tot een hogere beoordeling van het plan van [procesdeelnemer I] omdat de beoordelingscommissie geconcludeerd heeft dat [procesdeelnemer I] vooral is ingegaan op het lerend vermogen bij de uitvoering: in het plan zijn ook twee alinea’s gewijd aan leermomenten bij oplevering van een deelproject en bij de uitvoering ervan. Uit de motivering van de beoordelingscommissie volgt dat zij naast de positief ervaren prestatiemeting meer had verwacht van [procesdeelnemer I] als het gaat om de borging van het lerend vermogen van het bouwteam in de fase voorafgaand aan de uitvoering. Van een foutieve beoordeling door de beoordelingscommissie is daarmee geen sprake.
6.6.43.Volgens subonderdeel 7 moet in het Samenwerkingsplan in ieder geval worden opgenomen:
“Wijze waarop wordt geborgd dat door een effectieve en efficiënte werkwijze de voorbereidingskosten in de bouwteamfase worden bewaakt en in de hand worden gehouden
-> (‘hoe borg ik dat de kosten worden bewaakt, niet uit de hand lopen en dat de opdrachtgever niet voor verrassingen komt te staan’);”
6.6.44.De beoordelingscommissie heeft hierover het volgende opgemerkt:
“U gaat uitgebreid in op het borgen van de begroting met verschillende fasen. Afstemming over te maken keuzes en afstemming in de bouwteamfase worden niet duidelijk benoemd.”
6.6.45.[procesdeelnemer I] stelt dat de Provincie hiermee miskent dat in de bouwteamovereenkomst die na gunning door partijen wordt ondertekend, duidelijk is opgenomen hoe zaken precies worden afgestemd. Bovendien is het Samenwerkingsplan doordrenkt met heldere handvatten voor afstemming over de te maken keuzes en afstemming in de bouwteamfases. Het plan voorziet ook in kostenbesparende oplossingen die via themasessies worden aangereikt.
6.6.46.De Provincie heeft toegelicht dat [procesdeelnemer I] in haar plan in tegenstelling tot andere fasen niet expliciet noemt dat er afstemming in de bouwteamfase plaatsvindt. [procesdeelnemer I] maakt niet SMART wat haar concrete, effectieve en efficiënte werkwijze in de bouwteamfase is, waarmee de kosten daadwerkelijk in de hand worden gehouden. In het plan is niet te lezen hoe het bouwteam de keuzes maakt. [procesdeelnemer I] geeft wel aan dat zij de opdrachtgever proactief meeneemt in de impact van de ontwerpbeslissingen op de kosten, maar in een bouwteam worden dit soort processen juist gezamenlijk doorlopen.
6.6.47.De voorzieningenrechter stelt vast dat [procesdeelnemer I] aan het begin van haar beschrijving op dit subonderdeel de nadruk legt op de gezamenlijke verantwoordelijkheid van het bouwteam voor een succesvolle samenwerking en dat het bouwteam ervoor zorgt dat alle (financiële) aspecten zijn meegenomen en dat de projectdoelstellingen binnen budget worden gerealiseerd. [procesdeelnemer I] heeft verderop in haar beschrijving maatregelen om in de bouwteamfase de kosten te bewaken genoemd, maar is hierin inderdaad niet specifiek ingegaan op de vraag hoe zij dit binnen het bouwteam wil afstemmen. Gelet op de eis dat de gevraagde plannen helder en SMART dienen te worden beschreven, is het commentaar van de beoordelingscommissie daarom niet onbegrijpelijk.
6.6.48.De beoordelingscommissie heeft samenvattend geoordeeld dat [procesdeelnemer I] in het Samenwerkingsplan voldoende invulling geeft aan de samenwerking, maar dat dit plan te algemeen is. De commissie mist inzicht in de belangrijkste werkstromen en hoe wordt gezorgd dat de opdrachtgever en de opdrachtnemer als één bouwteam gaan functioneren. Onduidelijk is wat [procesdeelnemer I] van de opdrachtgever in het bouwteam verwacht. De specifieke verdeling van rollen, taken en verantwoordelijkheden in dit project worden onvoldoende duidelijk gemaakt, evenals de jaarlijkse cyclus met een concretiseringsfase. Om deze redenen heeft de commissie aan het Samenwerkingsplan een score 6 toegekend.
6.6.49.In het document ‘Uitwerking EMVI tabel’ wordt een score 6 voor het Samenwerkingsplan als volgt onderbouwd:
“Er is invulling gegeven aan het gevraagde kwaliteitscriterium maar er wordt maar beperkt maatregelen genomen. De maatregelen zijn in mindere mate SMART omschreven, beperkt realiseerbaar maar faciliteren een voldoende samenwerking in het Bouwteam.”
Gezien de terechte kanttekeningen die de beoordelingscommissie bij het plan heeft gemaakt, heeft de Provincie naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid een score 6 aan het Samenwerkingsplan kunnen toekennen. De bezwaren van [procesdeelnemer I] tegen deze score kunnen dan ook niet slagen.