ECLI:NL:RBMNE:2020:2731

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
07-660236-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling met toepassing van de Wet zorg en dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juni 2020 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling (tbs) van de betrokkene, die in 2013 ter beschikking was gesteld wegens opzettelijke brandstichting en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, ondanks dat aan de wettelijke vereisten voor verlenging was voldaan. De rechtbank oordeelde dat de noodzakelijke zorg voor de betrokkene niet binnen het tbs-kader kan worden verleend en dat de Wet zorg en dwang meer aangewezen is in dit specifieke geval.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een lichte verstandelijke beperking en een borderline persoonlijkheidsstoornis, en dat het recidiverisico bij beëindiging van de tbs-maatregel hoog is. Echter, indien de betrokkene kan blijven verblijven in een zorgsetting onder de Wet zorg en dwang, blijft het recidiverisico op een gematigd niveau. De rechtbank heeft de adviezen van deskundigen en het standpunt van de inrichting overgenomen, waarin werd gesteld dat de tbs-maatregel de ontwikkeling van de betrokkene belemmert en dat voortzetting van de maatregel niet in het belang van de betrokkene is.

De rechtbank heeft besloten om een rechterlijke machtiging af te geven voor de duur van zes maanden op basis van de Wet forensische zorg, waarmee de zorg voor de betrokkene kan worden voortgezet zonder de beperkingen van de tbs-maatregel. De beslissing tot afwijzing van de vordering tot verlenging van de tbs-maatregel is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 07/660236-12
Beslissing verlenging terbeschikkingstelling van 22 juni 2020
In de zaak van de officier van justitie tegen
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
verblijvende in [verblijfplaats] te [plaatsnaam] ,
verder te noemen: betrokkene
advocaat mr. W.A. Bruinsma-Woudstra te Leeuwarden
heeft de officier van justitie de verlenging van de terbeschikkingstelling gevorderd.
Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven.

1.De stukken

De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken waaronder:
- het vonnis van deze rechtbank van 25 juni 2013 waarbij de betrokkene ter beschikking is gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege wegens opzettelijke brandstichting en poging tot zware mishandeling;
- stukken waaruit blijkt dat de terbeschikkingstelling is ingegaan op 10 juli 2013;
- de beslissing van deze rechtbank van 22 juli 2019, waarbij de termijn van terbeschikkingstelling voor het laatst is verlengd met een jaar;
- de vordering van de officier van justitie van 5 juni 2020, die primair strekt tot verlenging van de termijn van de tbs-maatregel met één jaar en subsidiair dat de rechtbank de tbs-maatregel niet zal verlengen en dat aansluitend op de beëindiging van de maatregel behandeling zal plaatsvinden in de vorm van een rechterlijke machtiging in het kader van de Wet zorg en dwang;
- het verlengingsadvies van [naam organisatie] van 27 mei 2020, opgemaakt door [A] (plaatsvervangend hoofd van de inrichting en directeur klinisch behandelen), [B] (regiebehandelaar/ GZ-psycholoog) en [C] (psychiater), inhoudend het advies om de terbeschikkingstelling te beëindigen en de zorg en behandeling voort te zetten vanuit het kader van de Onvrijwillige Zorg;
- het Pro Justitia-rapport van 18 mei 2020, opgemaakt door [D] , psychiater;
- het Pro Justitia-rapport van 20 mei 2020, opgemaakt door [E] , klinisch psycholoog;
- de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de betrokkene, over de periode september 2019 (week 38) tot en met februari 2020 (week 11);
- het verslag van de zorgconferentie van 21 april 2020;
- het adviesverslag van het centrum voor consultatie en expertise van mei 2020, opgesteld door [F] , klinisch neuropsycholoog;
- de overige stukken van het dossier.

2.De procesgang

Betrokkene is bij vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland van 25 juni 2013 ter
beschikking gesteld met bevel verpleging van overheidswege wegens brandstichting en poging tot zware mishandeling. De termijn van de terbeschikkingstelling is ingegaan op 10 juli 2013. De maatregel is laatstelijk verlengd met één jaar bij beslissing van deze rechtbank van 22 juli 2019, zodat de maatregel zonder nadere voorziening eindigt op 10 juli 2020.
Het openbaar ministerie heeft op 5 juni 2020 een vordering ingediend tot – primair – verlenging van bovenvermelde termijn met één jaar en subsidiair dat de rechtbank de tbs-maatregel niet zal verlengen en dat aansluitend op de beëindiging van de maatregel behandeling zal plaatsvinden in de vorm van een rechterlijke machtiging in het kader van de Wet zorg en dwang. Bij die vordering zijn de door de wet voorgeschreven stukken overgelegd.
De advocaat van betrokkene mr. W.A. Bruinsma-Woudstra te Leeuwarden, en de officier van justitie mr. E. ter Braak, zijn op 22 juni 2020 in raadkamer in het openbaar gehoord. Betrokkene is gehoord via telehoren, in verband met de beperkingen vanwege corona. Tevens is, via telehoren, als deskundige gehoord [B] , als regiebehandelaar/ GZ-psycholoog verbonden aan [naam organisatie] [plaatsnaam] .

3.Het standpunt van de inrichting

Het standpunt van de inrichting blijkt uit het onder 1 genoemde rapport en houdt in, zakelijk weergegeven:
Betrokkene is licht verstandelijk beperkt en heeft een borderline persoonlijkheidsstoornis. Er is scheefgroei ontstaan in de persoonlijkheidsontwikkeling waarbij sprake is van een zeer beperkte draagkracht. Als zij wordt blootgesteld aan stressoren treedt desintegratie op. Het behandelverloop wordt gekenmerkt door een grillig functioneren, maar ze maakt wel kleine stappen vooruit. Dit lijkt een direct gevolg te zijn van medicatie, intensieve stut en steun van de begeleiding, intensieve samenwerking met het netwerk en een verblijf op een besloten behandelafdeling. De verloven zijn naar wens verlopen en hebben een positieve invloed op het functioneren van betrokkene.
De draagkracht van betrokkene blijft echter beperkt en zij ontregelt snel. De frequentie van incidenten en de daarop volgende inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen blijft hoog, maar de ernst neemt af. De huidige maatregel belemmert de stabiliteit en eventuele mogelijkheid tot ontwikkeling ernstig. De behandelopdracht zoals die geldt binnen de tbs-maatregel kan daardoor onvoldoende vorm worden gegeven. De combinatie van de regelgeving binnen de tbs-maatregel en de specifieke behandeling die betrokkene nodig heeft, werken elkaar dermate tegen dat eerder sprake is van een achteruitgang in plaats van een vooruitgang. Voortzetting van de tbs-maatregel lijkt een versterkende werking te hebben op de kernproblematiek.
Er is sprake van een blijvend hoog risicoprofiel zodat een gedwongen kader nodig blijft om de noodzakelijke zorg en risicomanagement te kunnen bieden. Het multidisciplinair behandelteam heeft geadviseerd om de tbs-maatregel te beëindigen en de onvrijwillige zorg voort te zetten binnen het kader van de Wet zorg en dwang.
Ter zitting heeft de deskundige daaraan toegevoegd dat betrokkene de komende jaren via de Wet forensische zorg in [verblijfplaats] kan verblijven op dezelfde afdeling waar zij al enige tijd verblijft . Het Centrum voor Consultatie en Expertise blijft betrokken bij de behandeling. De behandeling zal nog de nodige tijd vergen. In het huidige justitiële kader betekent een terugval dat er een melding bijzonder voorval moet worden gedaan, met als consequentie dat veelal beperkende maatregelen worden opgelegd en dat is precies wat de problematiek van betrokkene juist versterkt. Daarnaast is de behandeling van betrokkene intensiever dan de financiering van de huidige maatregel toelaat. Zij heeft één op één behandeling nodig. Alleen in de eerste fase van de behandeling binnen de tbs-maatregel, waarbij betrokkenen gesloten geplaatst zijn, is een één op één behandeling mogelijk. De inrichting probeert een SGLVG-indicatie met [.] te krijgen.

4.Het standpunt van de niet aan de inrichting verbonden deskundigen

De deskundigen hebben vastgesteld dat bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een lichte verstandelijke beperking en een borderline persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een posttraumatische stressstoornis en een stoornis in cannabis- en alcoholgebruik in remissie onder gecontroleerde omstandigheden. Bij beëindiging van de tbs-maatregel wordt het recidiverisico hoog ingeschat. Indien echter het verblijf in [verblijfplaats] kan worden voortgezet in het kader van de Wet zorg en dwang, vallen er geen belangrijke beschermende factoren weg, zodat het recidiverisico gelijk blijft aan het huidige recidiverisico, te weten matig. Bij de recente zorgconferentie is geconcludeerd dat de betrokken partijen geen mogelijkheden meer zien om betrokkene verder te resocialiseren binnen het tbs-kader doordat elk agressie-incident moet leiden tot restrictieve maatregelen. Hierdoor wordt behaalde progressie in de behandeling en begeleiding tenietgedaan. Het recidiverisico is niet verder in te perken door behandeling binnen de tbs-maatregel, maar wel door behandeling en begeleiding op maat via civiele geldstromen en woonvormen door middel van een rechterlijke machtiging met een SGLVG-indicatie met [.] . De deskundigen adviseren daarom om de tbs-maatregel niet verder te verlengen en betrokkene in [verblijfplaats] te laten verblijven via de schakelbepaling artikel 2:3 Wet forensische zorg waarbij een rechterlijke machtiging kan worden afgegeven voor opname en verblijf in het kader van de Wet zorg en dwang omdat de verstandelijke handicap de meest voorliggende problematiek is.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft naar aanleiding van het verhandelde ter zitting haar vordering gehandhaafd. Het recidiverisico is onveranderd hoog en er is sprake van een verstandelijke beperking. Omdat op dit moment geen ander kader dan de tbs-maatregel aanwezig is, heeft de officier van justitie primair verlenging van de tbs-maatregel met één jaar gevorderd. Subsidiair heeft de officier van justitie aangegeven dat indien de rechtbank tot het oordeel komt dat het recidiverisico beter te ondervangen is via de Wet zorg en dwang, en er door de rechtbank een machtiging daartoe wordt afgegeven, de tbs-maatregel kan worden beëindigd.

6.Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft gepleit voor beëindiging van de tbs-maatregel gelet op de rapportages. De hoofddiagnose betreft een verstandelijke beperking. Voor het recidiverisico maakt het niet uit of behandeling via een tbs-maatregel of via de Wet zorg en dwang gaat. Over het algemeen gaat het goed met betrokkene. Zij zou gebaat zijn met behandeling via de Wet zorg en dwang.

7.Beoordeling

Maximering
Betrokkene is bij vonnis van deze rechtbank van 25 juni 2013 veroordeeld wegens opzettelijke brandstichting en poging tot zware mishandeling. In dat vonnis heeft de rechtbank overwogen dat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege niet in tijd is beperkt.
Stoornis en recidivegevaar
Uit het verlengingsadvies en de Pro Justitia-rapportages blijkt dat er nog steeds sprake is van een stoornis bij betrokkene, te weten een lichte verstandelijke beperking en een borderline persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een posttraumatische stressstoornis en een stoornis in cannabis- en alcoholgebruik in remissie onder gecontroleerde omstandigheden.
Het recidivegevaar wordt bij beëindiging van de maatregel als hoog ingeschat. Indien echter het verblijf in [verblijfplaats] kan worden voortgezet in het kader van de Wet zorg en dwang, vallen er geen belangrijke beschermende factoren weg, zodat het recidiverisico gelijk blijft aan het huidige recidiverisico, te weten matig.
De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van het advies en de rapportages van de deskundigen te twijfelen en neemt deze over.
Beëindiging
De primaire vordering van de officier van justitie zal worden afgewezen.
De rechtbank constateert dat weliswaar aan de vereisten voor verlenging van de tbs-maatregel is voldaan, maar dat het doel dat met een tbs-maatregel wordt beoogd, namelijk uiteindelijke terugkeer in de maatschappij, nimmer zal kunnen worden behaald. Dit vloeit voort uit de stoornis van betrokkene. De noodzakelijke zorg die betrokkene nodig heeft, kan binnen een tbs-kader evenmin verleend worden. Toepassing van de Wet Zorg en Dwang zou deze zorg wel mogelijk maken.
Het vorenstaande leidt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat in dit specifieke geval toepassing van de Wet Zorg en Dwang meer aangewezen is dan de strafrechtelijke tbs-maatregel.
De rechtbank zal (bij afzonderlijke beslissing) op basis van de Wet forensische zorg een rechterlijke machtiging afgeven voor de duur van zes maanden.
De rechtbank zal de vordering tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling afwijzen.

8.De beslissing

De rechtbank wijst af de vordering tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling van
[betrokkene]voornoemd.
Deze beslissing is gegeven door mr. K.G. van de Streek, voorzitter, mrs. M.J.A.L. Beljaars en A.M. Loots, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier T.M. van Zwet, in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2020.
Mr T.M. van Zwet is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.