ECLI:NL:RBMNE:2020:2721

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
C/16/504353 / KG ZA 20-286
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse opzegging van een brandverzekering en de vereisten van artikel 7:940 lid 3 BW

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een commanditaire vennootschap, eiseres, en ASR Schadeverzekering NV, gedaagde. Eiseres had een brandverzekering afgesloten bij ASR, die per 1 januari 2020 door ASR was opgezegd. De opzegging volgde na een brand in het bedrijfspand van eiseres, veroorzaakt door een explosief. Eiseres vorderde in kort geding dat ASR schriftelijk zou bevestigen dat de brandverzekering per 4 december 2019 was hervat en dat deze tegen ongewijzigde condities zou worden voortgezet. ASR voerde verweer en stelde dat eiseres geen spoedeisend belang meer had, omdat er al negen maanden waren verstreken sinds de aankondiging van de opzegging. Daarnaast stelde ASR dat de opzegging gerechtvaardigd was op basis van de omstandigheden rondom de brand.

De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres wel degelijk een spoedeisend belang had, aangezien zij op dat moment niet verzekerd was voor brand. De rechter benadrukte dat een verzekeraar terughoudend moet omgaan met tussentijdse opzeggingen en dat de opzegging voldoende gemotiveerd moet zijn. ASR had in de opzeggingsbrief niet duidelijk gemaakt op welke gronden de verzekering werd opgezegd, wat in strijd was met artikel 7:940 lid 3 BW. Hierdoor kon eiseres niet aan de opzegging worden gehouden en werd de verzekering met terugwerkende kracht hervat per 1 januari 2020. ASR werd ook veroordeeld tot het betalen van een dwangsom en in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/504353 / KG ZA 20-286
Vonnis in kort geding van 15 juli 2020
in de zaak van
de commanditaire vennootschap
[eiseres],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. X.H.C. Woodhouse te Utrecht,
tegen
naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING NV,
gevestigd in Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. S. Odijk te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ASR genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met productie 1 tot en met 10;
  • een brief van ASR met als bijlage productie 1 tot en met 6;
  • een e-mail van ASR met als bijlage productie 7;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eiseres] ;
  • de pleitnota van ASR.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] exploiteert een detailhandel in auto-onderdelen en -accessoires en ook de handel in en reparatie van auto’s. [eiseres] heeft per 9 november 2013 een brandverzekering bij ASR afgesloten die steeds telkens met 12 maanden wordt verlengd. Op de verzekering zijn de Algemene Voorwaarden AVZ 18-01 van toepassing. Hierin staat onder meer het volgende:
“3.5 Als uw gebruik van de verzekering opvalt
Als u veel schades meldt, kan dat voor ons reden zijn om de verzekering te beëindigen. Meer hierover kunt u lezen in hoofdstuk 5.2 ‘Als uw gebruik van de verzekering opvalt'. Als we de verzekering beëindigen laten wij het u weten binnen 30 dagen na uw schademelding, onze schade-uitkering of onze afwijzing van uw schadeclaim. wij hanteren dan een opzegtermijn van 60 dagen. De verzekering eindigt op de datum die wij in de opzegbrief vermelden.
(…)
5.2
Als uw gebruik van de verzekering opvalt
Als u een schade meldt, behandelen wij die zoals beschreven in de polisvoorwaarden van uw verzekering. We beoordelen altijd de omstandigheden waaronder de schade ontstond. Als wij daar een aanleiding voor zien, kunnen we uw verzekering aanpassen. Bíjvoorbeeld als u veel schades claimt, of als de soort schade of de oorzaak van de schade opvalt. Of als sprake is van strafbare feiten. Wij kunnen dan besluiten om de premie en/of uw eigen risico te verhogen, om aanvullende voorwaarden te stellen en/of beveiligingsmaatregelen te verplichten. Als opvalt dat u juist weinig schades claimt, kunnen wij besluiten om de premie en/of eigen risico te verlagen.
Wij laten u weten wanneer de aanpassing ingaat. De aanpassing kunnen wij doen:
- binnen 30 dagen na uw schademelding, onze schade-uítkering of onze afwijzing van uw schadeclaim. Bent u het niet eens met de aanpassing? Dan kunt u de verzekering opzeggen. Wij beëindigen de verzekering dan 30 dagen na uw opzegging.
- minstens 60 dagen voor de jaarlijkse verlengingsdatum, Bent u het niet eens met de aanpassing? Dan kunt u de verzekering opzeggen. Wij beëindigen de verzekering dan op de verlengingsdatum.
Wij kunnen ook besluiten uw verzekering te beëindígen. Daarvoor houden wij een opzegtermijn aan van tenminste 60 dagen nadat wij u over de beëindiging hebben geïnformeerd.”
2.2.
In de nacht van 10 op 11 april 2019 heeft er een brand gewoed in het bedrijfspand van [eiseres] . Deze brand is ontstaan doordat een onbekende derde een explosief (een handgranaat of een fosforgranaat) bij het pand naar binnen heeft gegooid waarna deze is ontploft en brand is ontstaan. De brand heeft tot grote schade geleid.
2.3.
[eiseres] heeft de schade gemeld bij ASR. De schade is getaxeerd op € 123.913,52. De schade is afgewikkeld op 19 september 2019. Een deel van het schadebedrag is toen uitgekeerd aan [eiseres] .
2.4.
Op 4 oktober 2019 heeft ASR per brief aan de tussenpersoon [tussenpersoon] van [eiseres] het volgende laten weten:
“U hebt bij ons een brandschadeverzekering (…). Recentelijk is op bovengenoemde verzekering schade geclaimd naar aanleiding van een op 11 april 2019 geconstateerd evenement. Deze schademelding is door onze schadeafdeling behandeld. Naar aanleiding van deze schade delen wij u mee dat wij deze verzekering niet willen voortzetten in verband met de bij de schadebehandeling geconstateerde bevindingen.
Wij gaan dan ook gebruik maken van het in de polisvoorwaarden vastgelegde recht om de verzekering op te zeggen. (…)
Wij beëindigen de verzekering per 4 december 2019. Wilt u de verzekering eerder bij een andere verzekeraar onderbrengen, dan beëindigen wij deze verzekering per die eerdere datum.”
Deze brief is op 18 oktober 2019 aan [eiseres] verstuurd.
2.5.
ASR heeft de verzekering uiteindelijk per 1 januari 2020 beëindigd.
2.6.
De voormalig gemachtigde van [eiseres] heeft bij brief van 15 januari 2020 bezwaar gemaakt tegen de opzegging.
2.7.
Bij e-mail van 20 februari 2020 heeft ASR gereageerd op het bezwaar van [eiseres] . Zij laat weten dat de verzekering van [eiseres] niet zal worden hersteld. In deze e-mail staat het volgende over de opzegging:
“Als grond van de opzegging hebben wij aangegeven dat wij de verzekering met polisnummer [nummer] niet willen voortzetten in verband met de bij de schadebehandeling geconstateerde bevindingen. Zoals bij u bekend is de schade op 10 april 2019 veroorzaakt door een explosief die tot ontploffing is gekomen. Het ontstaan van brand door een explosief die wel of niet bewust voor verzekerde is bestemd is, is voor ons een reden om de verzekering niet te willen handhaven. Dit risico wensen wij niet verzekeren.”.
2.8.
Uit de e-mail van 14 mei 2020 van [tussenpersoon] , de tussenpersoon van [eiseres] , aan de gemachtigde van [eiseres] blijkt dat verzekeraar Vereende het verzoek van [eiseres] voor het afsluiten van een nieuwe brandverzekering heeft geweigerd. Op dit moment is [eiseres] niet verzekerd voor brand.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert in deze procedure, uitvoerbaar bij voorraad, kort samengevat:
I ASR te veroordelen om [eiseres] schriftelijk te bevestigen dat de brandverzekering per 4 december 2019 is hervat en tegen ongewijzigde condities zal worden gecontinueerd tot deze verzekering op rechtsgeldige wijze ten einde is gekomen;
II te bepalen dat als ASR niet voldoet aan de veroordeling onder I, zij een dwangsom verbeurt van € 1.000 per dag, met een maximum van € 150.000;
III ASR te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2.
ASR heeft verweer gevoerd. Zij stelt zich primair op het standpunt dat [eiseres] geen spoedeisend belang meer heeft omdat inmiddels 9 maanden zijn verstreken sinds de aankondiging van ASR dat zij voornemens was de verzekering op te zeggen. Subsidiair heeft ASR naar voren gebracht dat zij vanwege de opvallende brandoorzaak de verzekering op grond van artikel 5 van de algemene voorwaarden mocht beëindigen. Daarbij is voldaan aan het vereiste uit artikel 7:940 lid 3 BW. Het feit dat de brand is gesticht door middel van een granaat doet vermoeden dat de brandstichter afkomstig is uit het criminele milieu. Dat vermoeden wordt volgens ASR bevestigd door verschillende uitspraken in bestuursrechtelijke procedures. In die zaken ging het over de sluiting van het bedrijfspand van [eiseres] op last van de burgemeester. De Raad van State heeft uiteindelijk geoordeeld dat de bedrijfssluiting van een jaar gerechtvaardigd was. Uit de overwegingen blijkt dat het bedrijf van [eiseres] criminele activiteiten faciliteerde en dat [eiseres] daarvan een verwijt kon worden gemaakt. Met deze kennis wekt het minder verbazing dat de brand is ontstaan als gevolg van brandstichting met een granaat. In deze situatie kan de gebondenheid aan de verzekering niet langer van ASR worden gevergd.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
[eiseres] heeft een spoedeisend belang bij haar vordering. Op dit moment is zij niet verzekerd voor brand. Daarmee is de spoedeisendheid gegeven. Dat er 9 maanden zijn verstreken sinds de aankondiging van ASR om de verzekering op te zeggen maakt dit niet anders.
De beoordeling
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in een kort geding gaat om de vraag of – vooruitlopend op de uitkomst van een bodemprocedure – een voorlopige voorziening moet worden gegeven. Dat betekent kort gezegd dat, zonder verder onderzoek, al voldoende duidelijk moet zijn dat een bodemrechter de vordering zou toewijzen. In deze zaak is dat voldoende duidelijk geworden en de vordering zal worden toegewezen. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
4.3.
Uit artikel 7:940 lid 3 BW volgt dat een verzekeraar met het tussentijds opzeggen van een verzekering op in de overeenkomst vermelde gronden in beginsel terughoudend moet omgaan. De omstandigheden moeten zo ernstig zijn dat deze rechtvaardigen dat van de verzekeraar niet meer gevergd kan worden de verzekering voort te zetten. Als die omstandigheden er volgens de verzekeraar zijn, dan moeten deze bij de opzegging aan de verzekerde kenbaar worden gemaakt zodat deze weet waarom de verzekeraar hiertoe overgaat en hij zich kan beraden op vervolgstappen. ASR heeft in de opzeggingsbrief alleen vermeld dat zij de verzekering opzegt vanwege ‘
de bij de schadebehandeling geconstateerde bevindingen’. Nadat [eiseres] bezwaar had gemaakt tegen de opzegging heeft ASR eerst in de e-mail van 20 februari 2020 toegelicht dat wordt opgezegd vanwege het feit dat de brand in april 2019 is veroorzaakt door een granaat en dat op grond van de algemene voorwaarden de verzekering mag worden opgezegd vanwege de oorzaak van de schade. Pas in deze kortgedingprocedure heeft ASR allerlei stukken in het geding gebracht die volgens haar maken dat de opzegging gerechtvaardigd is. Los van de vraag of deze feiten en omstandigheden maken dat niet langer van ASR gevergd kan worden om de verzekering voort te zetten, is ASR daarmee nu te laat. Zij had direct op het moment dat zij aankondigde de verzekering op te zeggen aan [eiseres] moeten toelichten op welke gronden uit de overeenkomst zij hiertoe overging. [eiseres] had dan zijn afwegingen kunnen maken en bijvoorbeeld tijdig de dekking bij een andere verzekeraar onder kunnen brengen. Omdat dit niet is gebeurd is de opzegging met de enkele verwijzing naar “geconstateerde bevindingen” onvoldoende gemotiveerd. Zonder een nadere toelichting, die ASR dus niet heeft gegeven, is onduidelijk op welke gronden uit de overeenkomst ASR tot de opzegging over is gegaan. Daarmee wordt niet voldaan aan het vereiste van artikel 7:940 lid 3 BW dat tussentijdse opzegging slechts kan op in de overeenkomst vermelde gronden. Dat betekent dat [eiseres] niet aan deze opzegging gehouden kan worden en de verzekering per 1 januari 2020 met terugwerkende kracht wordt hervat. De vordering van [eiseres] zal worden toegewezen. Vanzelfsprekend moet [eiseres] voor die periode nog wel de premie betalen.
Dwangsom
4.4.
Ondanks dat ASR stelt het vonnis te zullen respecteren en een dwangsom daarom niet nodig is, zal wel een dwangsom worden toegewezen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding deze te matigen en bepaalt de dwangsom naar redelijkheid en billijkheid op € 250 per dag, met een maximum van € 15.000.
Proceskosten
4.5.
ASR zal als de in het ongelijk ge stelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- betekening oproeping € 100,89
- griffierecht 656,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.736,89
De nakosten zullen ook worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt ASR om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis [eiseres] schriftelijk te bevestigen dat de brandverzekering (polisnummer [nummer] ) per 1 januari 2020 is hervat en tegen ongewijzigde condities zal worden gecontinueerd tot deze verzekering op rechtsgeldige wijze tegen einde is gekomen;
5.2.
veroordeelt ASR om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 250 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 15.000 is bereikt;
5.3.
veroordeelt ASR in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.736,89;
5.4.
veroordeelt ASR in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.type: