Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met productie 1 tot en met 10;
- een brief van ASR met als bijlage productie 1 tot en met 6;
- een e-mail van ASR met als bijlage productie 7;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van [eiseres] ;
- de pleitnota van ASR.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
de bij de schadebehandeling geconstateerde bevindingen’. Nadat [eiseres] bezwaar had gemaakt tegen de opzegging heeft ASR eerst in de e-mail van 20 februari 2020 toegelicht dat wordt opgezegd vanwege het feit dat de brand in april 2019 is veroorzaakt door een granaat en dat op grond van de algemene voorwaarden de verzekering mag worden opgezegd vanwege de oorzaak van de schade. Pas in deze kortgedingprocedure heeft ASR allerlei stukken in het geding gebracht die volgens haar maken dat de opzegging gerechtvaardigd is. Los van de vraag of deze feiten en omstandigheden maken dat niet langer van ASR gevergd kan worden om de verzekering voort te zetten, is ASR daarmee nu te laat. Zij had direct op het moment dat zij aankondigde de verzekering op te zeggen aan [eiseres] moeten toelichten op welke gronden uit de overeenkomst zij hiertoe overging. [eiseres] had dan zijn afwegingen kunnen maken en bijvoorbeeld tijdig de dekking bij een andere verzekeraar onder kunnen brengen. Omdat dit niet is gebeurd is de opzegging met de enkele verwijzing naar “geconstateerde bevindingen” onvoldoende gemotiveerd. Zonder een nadere toelichting, die ASR dus niet heeft gegeven, is onduidelijk op welke gronden uit de overeenkomst ASR tot de opzegging over is gegaan. Daarmee wordt niet voldaan aan het vereiste van artikel 7:940 lid 3 BW dat tussentijdse opzegging slechts kan op in de overeenkomst vermelde gronden. Dat betekent dat [eiseres] niet aan deze opzegging gehouden kan worden en de verzekering per 1 januari 2020 met terugwerkende kracht wordt hervat. De vordering van [eiseres] zal worden toegewezen. Vanzelfsprekend moet [eiseres] voor die periode nog wel de premie betalen.
980,00