In deze zaak heeft eiser, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb), een boete opgelegd gekregen vanwege schending van de inlichtingenplicht. Het primaire besluit, gedateerd op 24 februari 2014, is echter niet aan eiser verzonden, wat leidt tot de vraag of de bezwaartermijn is gaan lopen. De rechtbank oordeelt dat de brieven die verweerder na deze datum naar eiser heeft verzonden, geen bekendmaking zijn in de zin van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat het besluit van 24 februari 2014 pas op 22 mei 2019 aan eiser bekend is gemaakt, waardoor de bezwaartermijn op 23 mei 2019 is gaan lopen. Eiser heeft op 29 mei 2019 bezwaar gemaakt, wat tijdig is. De rechtbank concludeert dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat verweerder niet meer bevoegd was om de boete op te leggen, omdat de bevoegdheid daartoe vijf jaar na de overtreding vervalt. De rechtbank bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht aan eiser vergoedt en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser.