ECLI:NL:RBMNE:2020:2688

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
16/141926-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot gewapende overval op drogisterij met bedreiging van personeel

Op 10 juli 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte heeft geprobeerd een gewapende overval te plegen op de drogisterij Trekpleister in Amersfoort. De overval vond plaats op 13 juni 2019, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte het personeel bedreigden met een alarmpistool en een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte, gewapend en in het zwart gekleed, de winkel binnengingen en het personeel dwongen om op hun knieën te gaan zitten en de kluis te openen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot diefstal met geweld en het voorhanden hebben van wapens. De verdachte kreeg een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 40 uren. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen, die schadevergoeding eisten, toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, omdat er onvoldoende bewijs was voor de afpersing van een van de slachtoffers. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/141926-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2002] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
(hierna: verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 januari 2020 en 26 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. A. Lobregt en van hetgeen verdachte en mr. N.C. Reehuis, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair
op 13 juni 2019 te Amersfoort samen met een ander heeft geprobeerd geldbedragen, een kluis en telefoons weg te nemen uit drogisterij Trekpleister, welke poging tot diefstal werd vergezeld van (bedreiging met) geweld tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en andere werknemers van Trekpleister en/of RGIS;
Feit 1 subsidiair
op 13 juni 2019 te Amersfoort samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en andere werknemers van Trekpleister en/of RGIS af te persen;
Feit 2
op 13 juni 2019 te Amersfoort samen met een ander [slachtoffer 2] heeft afgeperst;
Feit 3
op 13 juni 2019 te Amersfoort samen met een ander een alarmpistool voorhanden heeft gehad;
Feit 4
op 13 juni 2019 te Amersfoort samen met een ander, terwijl hij nog geen 18 jaar was, een mes, dat bestemd was om letsel aan personen toe te brengen of hen te bedreigen, voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair, feit 2 tot en met feit 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot feit 1 primair heeft de raadsvrouw partiële vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde gebruik van een vuurwapen. Zij voert daartoe aan dat verdachte niet op de hoogte was van het feit dat de medeverdachte een pistool had meegenomen en dat uit de verklaringen van de aangevers blijkt dat het uitsluitend de medeverdachte was, die gebruik maakte van het pistool. Uit niets blijkt dat het opzet van verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, was gericht op het plegen van de overval met een pistool. De verklaring van de medeverdachte vormt daarvoor onvoldoende bewijs. De raadsvrouw heeft om deze redenen ook vrijspraak bepleit van feit 3. Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit. Zij stelt daartoe dat aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de medeverdachte hem dwong zijn telefoon af te geven, dat deze afpersing in een ruimte plaatsvond waar verdachte niet was en dat het opzet van verdachte uitsluitend was gericht op de diefstal van geld van de winkel. Daarom was er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de afpersing van de telefoon. Met betrekking tot feit 4 refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Op 13 juni 2019 vond er een overval plaats op drogisterij Trekpleister op de [adres] te Amersfoort. Verbalisant [verbalisant 1] bekeek de camerabeelden van de Trekpleister en zag daarop het volgende. Een in het donker gekleed persoon liep langs de zijkant van de winkel en in de richting van de ingang. Hij keek hierbij naar binnen. Ongeveer een half uur later liepen twee overvallers de winkel in. Overvaller 1 liep als eerste de winkel in. Beide overvallers droegen donkere kleding. [2] Overvaller 1 richtte een vuurwapen op een medewerkster, die schrok en ineen dook. [3] Overvaller 2 haalde een medewerkster op uit de winkel en had daarbij een groot mes in zijn handen. [4] Overvaller 1 dwong een medewerkster om mee te komen en trok daarbij aan haar arm. [5] Overvaller 2 liep met het mes in zijn rechterhand achter het personeel van de winkel aan. Iedereen werd gedirigeerd naar een aparte ruimte aan de achterkant van de winkel. [6] Overvaller 1 dwong een medewerkster de kluis open te maken en richtte het vuurwapen op haar. [7] De overige winkelmedewerkers werden in een ander gedeelte van de winkel gedwongen om op de grond te gaan zitten. [8]
Op 13 juni 2019 was aangeefster [slachtoffer 1] aan het werk bij de Trekpleister. [9] Zij wilde een nieuwe klant begroeten, draaide zich om en zag dat een jongen voor haar stond met in zijn rechterhand een pistool. Ze schatte de afstand tussen haar en die jongen op ongeveer een halve meter tot een meter. De jongen was geheel in het zwart gekleed, had een zwarte muts of capuchon over zijn hoofd tot over zijn wenkbrauwen en een zwarte sjaal tot over de neus. Ze zag dat de jongen met het pistool haar richting op wees en dat hij haar aankeek. Zij voelde zich heel erg bedreigd. De jongen riep toen: “Iedereen naar achteren, naar de kluis”. [slachtoffer 1] draaide zich vervolgens om en rende naar de kluis. In de kamer riep de jongen: “mobiels, mobiels. Doe de kluis open, snel, anders gebeuren er dingen”. [10] Ze zag dat de jongen met zijn pistool tegen de zijkant van de kluis aansloeg en riep: “opschieten, hoe lang nog”. [slachtoffer 1] zag dat de jongen uit het niets hard weg rende. Uiteindelijk is [slachtoffer 1] net als de andere aanwezigen de winkel uitgerend. Daar zag zij dat diverse politie-eenheden ter plaatse waren en zag zij dat de jongens die hen bedreigd hadden aangehouden werden. [11]
Aangever [slachtoffer 2] verklaarde dat hij ook op dat moment achter in de Trekpleister, vlak bij de kluis, aan het werk was. Hij zag dat de bedrijfsleidster heel snel het kantoortje binnen kwam lopen en op de alarmknop drukte. [12] Hij hoorde dat zij zei ‘overval, overval’. Hij zag toen ook ineens een man met een mes het magazijn in lopen. Daarna zag hij een man met een pistool het magazijn binnen lopen. Hij liep direct op de kluis af. Hij hoorde dat de man met het pistool zei dat hij op de grond moest gaan zitten, waarna hij op zijn knieën is gaan zitten en zijn handen omhoog deed. Hij hoorde dat de man in het Nederlands riep dat hij wilde dat de kluis open ging. Hij zag dat de bedrijfsleidster de code intoetste en dat ze zei dat ze 10 minuten moesten wachten. Aangever zag dat de man het pistool op zijn borst richtte. Nadat de medewerkers de winkel uit liepen, zagen zij van een afstandje dat de twee mannen die hen bedreigd hadden de winkel uitliepen en door de agenten werden aangehouden. [13]
Verdachte verklaarde bij zijn politieverhoor dat hij de persoon is die een half uur eerder langs de ingang van de Trekpleister liep en dat hij dit deed om te kijken hoeveel mensen er binnen waren. Ook herkende hij zichzelf als de persoon die op de camerabeelden werd omschreven als overvaller 2 en verklaarde hij dat hij het mes bij zich droeg. [14] Het mes is door verbalisant [verbalisant 2] gecategoriseerd. Zij concludeerde dat, gelet op de aard van het voorwerp en/of de omstandigheden waaronder dit voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit voor geen ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen, dat het niet valt onder een van de andere categorieën van de Wet wapens en munitie en dat het daarom een wapen is in de zin van artikel 2, lid 1, categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie. [15] Medeverdachte [medeverdachte] verklaarde dat hij de persoon is die op de camerabeelden werd omschreven als overvaller 1 en dat hij het pistool bij zich droeg. [16] Het pistool is door verbalisant [verbalisant 3] gecategoriseerd als een alarmpistool en een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie. [17]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte en de medeverdachte, gewapend met een pistool en een mes, de Trekpleister zijn binnengegaan om de opbrengst te stelen die in de kluis zou liggen. Zij hebben het aanwezige personeel gedwongen op hun knieën op de grond te gaan zitten, hun telefoons op de grond te leggen en opdracht gegeven om de kluis te openen. De rechtbank overweegt met betrekking tot het (vuur)wapen in het aan verdachte onder feit 1 primair ten laste gelegde en onder feit 3 ten laste gelegde als volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt - en zo verklaarde verdachte eveneens ter zitting - dat verdachte een half uur voor de overval voorbij de ingang van de Trekpleister liep om te kijken hoeveel mensen er binnen waren. Verder droegen de verdachten vergelijkbare gezichtsbedekking en donkere kleding en hadden zij die dag een alarmpistool en een mes bij zich. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte en medeverdachte, is de rechtbank van oordeel dat de verdachten tezamen en in vereniging besloten hebben om die dag een gewapende overval op de Trekpleister te plegen. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat medeverdachte een alarmpistool bij zich had, acht de rechtbank in het licht van het voorgaande onaannemelijk. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde heeft gepleegd.
Vrijspraak
Met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde stelt de rechtbank vast dat de medeverdachte, gewapend met het alarmpistool, aangever [slachtoffer 2] heeft gedwongen om zijn telefoon af te geven. De rechtbank concludeert op basis van de processtukken dat het opzet van verdachte uitsluitend gericht was op het wegnemen van geld en de inhoud van de kluis en niet ook op het wegnemen van de telefoon van aangever [slachtoffer 2] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat het opzet van verdachte ook gericht was op het medeplegen van de afpersing van aangever [slachtoffer 2] . De rechtbank zal daarom verdachte vrijspreken van het onder feit 2 ten laste gelegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 13 juni 2019 te [vestigingsplaats] , in een winkel (drogisterij Trekpleister) gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om één of meer geldbedragen en de inhoud van de kluis, die geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan de Trekpleister, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, dit heeft geprobeerd terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of andere aanwezige werknemers van de Trekpleister en RGIS, gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- de Trekpleister binnen te gaan en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en voor te houden en te richten op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en andere werknemers van de Trekpleister en RGIS en
- een mes te tonen en
- dreigend de woorden toe te voegen: ‘Iedereen naar achteren, naar de kluis’, en ‘Mobiels, mobiels, doe de kluis open, snel, anders gebeuren er dingen’, althans telkens woorden van gelijke dreigende aard en strekking en
- bij een werknemer van de Trekpleister en RGIS aan de arm te trekken en te dwingen mee te lopen naar de kantoorruimte en het magazijn en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en/of andere werknemers van de Trekpleister en RGIS te dwingen op hun knieën en op de grond te zitten en hun handen omhoog te doen en
- die [slachtoffer 1] en/of andere werknemers van de Trekpleister en RGIS te dwingen hun telefoons op de grond te leggen en
- met dat vuurwapen tegen de kluis te slaan;
Feit 3
op 13 juni 2019 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool (merk Kimar 911) voorhanden heeft gehad;
Feit 4
op 13 juni 2019 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 3
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Feit 4
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 150 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 60 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen jeugddetentie;
- de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (hierna: GBM-maatregel) voor de duur van 12 maanden, bestaande uit jeugdreclasseringsbegeleiding, waarvan 6 maanden ITB Harde Kern, de plicht om mee te werken aan individuele behandeling en indien nodig een systeemtherapie vanuit de Waag, begeleiding vanuit EFM-support, de plicht om mee te werken aan dagbesteding en een contactverbod met de medeverdachte.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de GBM-maatregel, de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven, zijn verantwoordelijkheid neemt en spijt heeft betuigd door het schrijven van een brief aan de aangevers. Verder wordt verdachte beschreven als een jonge puber, die impulsief kan handelen. Ook dient de rechtbank mee te wegen dat er veel positieve ontwikkelingen hebben plaatsgevonden na de negatieve terugmelding en dat het adviseren van een GBM-maatregel daarom te ingrijpend en niet passend is. Daarnaast heeft verdachte al bijna acht maanden met een enkelband gelopen en zou de oplegging van een GBM-maatregel niet in verhouding staan met de straf die de medeverdachte opgelegd heeft gekregen. De verdediging verzoekt de rechtbank om te volstaan met de oplegging van een jeugddetentie die gelijk is aan het voorarrest en eventueel een voorwaardelijke werkstraf met daaraan de in het kader van de GBM-maatregel geadviseerde voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met een ander geprobeerd een gewapende overval te plegen op drogisterij Trekpleister in Amersfoort. Zij hebben, geheel in donker gekleed, met gezichtsbedekking en bewapend met een mes en (alarm)pistool de medewerkers van Trekpleister en RGIS gedwongen naar het kantoor en het magazijn te gaan en daar op dreigende toon opdracht gegeven om de kluis te openen. Deze gang van zaken is voor de medewerkers bijzonder bedreigend en angstig geweest. Het is algemeen bekend dat gewelddadige overvallen voor gevoelens van onveiligheid zorgen bij betrokkenen en in de maatschappij als geheel. Uit de aangiftes en de schriftelijke slachtofferverklaringen is gebleken dat het handelen van verdachte en zijn mededader grote impact op hen heeft gehad. Het werkplezier van aangevers is door toedoen van verdachte en medeverdachte een stuk minder geworden. Positief is dat verdachte in een brief zijn excuses heeft aangeboden aan de slachtoffers en dat hij inziet dat het zeer kwalijk is wat hij heeft gedaan. Ook pleit voor verdachte dat hij bereid is om hulpverlening te accepteren.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 mei 2020 blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren eerder is veroordeeld ter zake van winkeldiefstal.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een rapportage Pro Justitia betreffende de persoon van verdachte, opgemaakt op 21 januari 2020 door drs. M. van Heteren, GZ-psycholoog. De psycholoog heeft geconstateerd dat verdachte vaak lichtgeraakt of snel geërgerd is en zich vaak actief verzet of weigert te voldoen aan regels of verzoeken van figuren met gezag. Ook is hij met ADHD gediagnosticeerd en geeft hij vaak anderen de schuld van zijn fouten of wangedrag. De impulsiviteit, het weinig rekening houden met anderen en de weinig sturende gewetensfunctie zijn van invloed geweest op de beslissing een overval te plegen en op de wijze waarop deze is uitgevoerd. Het feit dat verdachte moeilijk uit situaties kan stappen is een structurele kant van zijn problematiek en belemmert zijn keuzevrijheid en vrije wil. Er wordt geadviseerd verdachte de ten laste gelegde feiten verminderd toe te rekenen. Verder heeft verdachte een verhoogd risico op recidive ten aanzien van vermogensdelicten, waarbij dreiging met geweld niet wordt geschuwd. De psycholoog adviseert de rechtbank om de GBM-maatregel op te leggen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 9 april 2020, opgemaakt door F.J. Lantain, raadsonderzoeker. De Raad is net als de psycholoog van mening dat een GBM-maatregel voor de duur van 12 maanden het meest passend is. Gezien de aard en de langdurigheid van de problematiek, is intensieve en langdurige begeleiding en begrenzing noodzakelijk. Jeugdreclasseringsbegeleiding, waarvan 6 maanden ITB Harde Kern, individuele behandeling en indien nodig een systeemtherapie vanuit de Waag, begeleiding vanuit EFM-support, de plicht om mee te werken aan dagbesteding en een contactverbod met de medeverdachte, dienen naar de mening van de Raad deel uit te maken van de GBM-maatregel.
Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van een rapportage van Samen Veilig Midden-Nederland van 23 april 2020, opgemaakt door P.W.A. van Kempen. De heer Van Kempen adviseert ook de oplegging van de GBM-maatregel voor de duur van 12 maanden, bestaande uit ambulante behandeling bij De Waag en de maatregel Toezicht & Begeleiding, waarvan de eerste 6 maanden ITB Harde Kern. Ter terechtzitting heeft de heer Van Kempen toegelicht dat er een omslag lijkt te zijn geweest en dat de thuissituatie is verbeterd. Er zijn zorgen over de beïnvloedbaarheid van verdachte en hij dient snel te worden behandeld bij De Waag. De voorwaarde van meewerken aan begeleiding door EFM behoeft niet meer te worden opgenomen, nu dit succesvol is afgerond, aldus Van Kempen.
Afweging
De rechtbank neemt de conclusies over ten aanzien van de stoornis, de verminderde toerekenbaarheid, het recidiverisico en de geadviseerde onderdelen van de GBM-maatregel. Met betrekking tot het gepaste kader overweegt de rechtbank dat er – ondanks de adviezen van de deskundigen - onvoldoende aanknopingspunten zijn om een GBM-maatregel op te leggen. Ten eerste is het strafrechtelijk verleden van verdachte van een relatief beperkte ernst en omvang. Van een eerder hulpverleningstraject is ook geen sprake. Daarnaast is de rechtbank van mening dat, gelet op de gelijkwaardige rol van de verdachten bij het plegen van de bewezen verklaarde feiten, verdachte een straf opgelegd dient te krijgen die in verhouding staat tot hetgeen de medeverdachte opgelegd heeft gekregen. Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte gedurende het vooronderzoek al heeft meegewerkt aan hulpverlening en dat er volgens de jeugdreclassering sprake is van positieve ontwikkelingen. Het is daarom van belang deze ingeslagen weg voort te zetten. De rechtbank is van oordeel dat de noodzakelijke en gewenste begeleiding en behandeling ook kan plaatsvinden binnen het kader van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke jeugddetentie. De oplegging van een GBM-maatregel is op dit moment niet proportioneel. Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, waarvan 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf voor de duur van 40 uren passend en geboden. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen, zoals die door de Raad en Samen Veilig als onderdelen van een GBM-maatregel ter zitting zijn geadviseerd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten het hiervoor onder feit 1 bewezen verklaarde feit. Gelet op de persoon van verdachte en de adviezen van de deskundigen zoals deze ter terechtzitting zijn besproken, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder behandeling opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.082,43. Dit bedrag bestaat uit € 82,43 materiële schade en € 2.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk toe te wijzen, met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de materiële schade niet toe te wijzen, omdat de benadeelde partij een dag vrij heeft gekregen en de immateriële schade te begroten op basis van billijkheid.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, vast komen te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde handelen. De rechtbank is van oordeel dat de schade met betrekking tot de reiskosten en het verlies van arbeidsvermogen toewijsbaar is. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de materiële schade toewijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is tevens vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft geen bewijsstukken overgelegd met betrekking tot deze immateriële schade, maar naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen ervan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank acht genoegzaam aangetoond dat sprake is van een zodanige inbreuk op de lichamelijke integriteit en het veiligheidsgevoel van de benadeelde partij dat haar immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 2.000,-.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 2.082,43 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 25,20 (de reiskosten) vanaf 4 oktober 2019, over het bedrag van € 57,23 (verlies van arbeidsvermogen) vanaf 16 juni 2019 en over het bedrag van € 2.000,- vanaf 13 juni 2019, tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Indien de mededader een deel van het bedrag betaalt, is verdachte niet langer gehouden om dat deel te betalen (en vice versa).
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt
en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten
worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 2.082,43, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf de voornoemde data tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.084,75. Dit bedrag bestaat uit € 234,75 materiële schade en € 1.850,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde feit.
9.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk toe te wijzen, met verhoging van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.5
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de kosten voor de kinderopvang en de tegemoetkoming voor de opgenomen verlofuren niet te toe te wijzen, omdat de kosten voor de kinderopvang onvoldoende onderbouwd zijn en omdat de benadeelde partij op 15 juni 2019 en 3 oktober 2019 vrij was. Verder heeft de verdediging verzocht de immateriële schade te begroten op basis van billijkheid.
9.6
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, vast komen te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde handelen. De rechtbank is van oordeel dat de schade met betrekking tot de reiskosten, de tegemoetkoming van de verlofuren en kosten voor de kinderopvang toewijsbaar is. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de materiële schade toewijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is tevens vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft geen bewijsstukken overgelegd met betrekking tot deze immateriële schade, maar naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen ervan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank acht genoegzaam aangetoond dat sprake is van een zodanige inbreuk op de lichamelijke integriteit en het veiligheidsgevoel van de benadeelde partij dat haar immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 1.850,-.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 2.084,75 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 78,54 vanaf 14 juni 2019, over het bedrag van € 54,48 vanaf 15 juni 2019, over het bedrag van € 54,48 vanaf 3 oktober 2019, over het bedrag van € 4,82 vanaf 19 augustus 2019, over het bedrag van € 25,29 vanaf 3 oktober 2019, over het bedrag van € 17,14 vanaf 24 januari 2020 en over het bedrag van € 1.850,00 vanaf 13 juni 2019, tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Indien een mededader een deel van het bedrag betaalt, is verdachte niet langer gehouden om dat deel te betalen (en vice versa).
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt
en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten
worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 2.084,75, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf de voornoemde data tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht en 26, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair, onder feit 3 en onder feit 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 150 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
50 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich zal houden aan de aanwijzingen, gegeven door Samen Veilig Midden-Nederland in het kader van de maatregel Toezicht & Begeleiding, waarvan de eerste 6 maanden ITB-Harde Kern, en verdachte zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
* meewerkt aan individuele behandeling en, indien de jeugdreclassering dit nodig acht, ook aan systeemtherapie, waarbij de behandeling zal worden uitgevoerd door De Waag of een soortgelijke (forensische) hulpverlener, te bepalen door de jeugdreclassering van Samen Veilig Midden-Nederland en waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een gestructureerde dagbesteding in de vorm van school en/of werk;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte] , geboren op [2002] te [geboorteplaats] ;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van
40 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 20 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.082,43, bestaande uit
€ 82,43 materiële schade en € 2.000,- immateriële schade;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 25,20 vanaf 4 oktober 2019, over het bedrag van € 57,23 vanaf 16 juni 2019 en over het bedrag van € 2.000,- vanaf 13 juni 2019 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2.082,43 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 25,20 vanaf 4 oktober 2019, over het bedrag van € 57,23 vanaf 16 juni 2019 en over het bedrag van € 2.000,- vanaf 13 juni 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet-betaling niet aan te vullen met gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde Partij [benadeelde]
- wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 2.084,75, bestaande uit
€ 234,75 materiële schade en € 1.850,- immateriële schade;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 78,54 vanaf 14 juni 2019, over het bedrag van € 54,48 vanaf 15 juni 2019, over het bedrag van € 54,48 vanaf 3 oktober 2019, over het bedrag van € 4,82 vanaf 19 augustus 2019, over het bedrag van € 25,29 vanaf 3 oktober 2019, over het bedrag van € 17,14 vanaf 24 januari 2020 en over het bedrag van € 1.850,00 vanaf 13 juni 2019, tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 2.084,75 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 78,54 vanaf 14 juni 2019, over het bedrag van € 54,48 vanaf 15 juni 2019, over het bedrag van € 54,48 vanaf 3 oktober 2019, over het bedrag van € 4,82 vanaf 19 augustus 2019, over het bedrag van € 25,29 vanaf 3 oktober 2019, over het bedrag van € 17,14 vanaf 24 januari 2020 en over het bedrag van € 1.850,00 vanaf 13 juni 2019, tot de dag van volledige betaling, bij niet-betaling niet aan te vullen met gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, voorzitter, mrs. H.F. Koenis en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juli 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 juni 2019 te [vestigingsplaats] , althans in Nederland, in of uit een winkel (drogisterij Trekpleister) gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om één of meer geldbedrag(en) en/of de inhoud van de kluis en/of één of meer telefoon(s), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere aanwezige werknemers van de Trekpleister en/of RGIS, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere aanwezige werknemers van de Trekpleister
en/of RGIS, gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- de Trekpleister binnen te gaan en/of
- een vuurwapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp te tonen en/of voor te houden en/of te richten op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere werknemers van de Trekpleister en/of RGIS en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig vuurwerp, te tonen en/of voor te houden en/of
- dreigend de woorden toe te voegen: ‘Iedereen naar achteren, naar de kluis’, en/of ‘Mobiels, mobiels, doe de kluis open, snel, anders gebeuren er dingen’, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- bij die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere werknemers van de Trekpleister en/of RGIS aan de arm(en) en/of het lichaam te trekken en/of te dwingen mee te lopen naar de kantoorruimte en/of het magazijn en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere werknemers van de Trekpleister en/of RGIS te dwingen op hun knieën en/of op de grond te zitten en/of hun handen omhoog te doen en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere werknemers van de Trekpleister en/of RGIS te dwingen hun telefoon(s) op de grond te leggen en/of
- met dat vuurwapen op de kluis te slaan;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juni 2019 te [vestigingsplaats] , althans in Nederland, in of uit een winkel (drogisterij Trekpleister) gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere aanwezige werknemers van de Trekpleister en/of RGIS, te dwingen tot de afgifte van de inhoud van de kluis en/of een of meer geldbedrag(en) en/of een of meer telefoons, in elk geval enig goed/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of de Trekpleister en/of andere werknemers van de Trekpleister en/of RGIS, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader,
- de Trekpleister binnen is/zijn gegaan,
- een vuurwapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of gericht op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere werknemers van de Trekpleister en/of RGIS en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig vuurwerp, heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of
- dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: ‘Iedereen naar achteren, naar de kluis’, en/of ‘Mobiels, mobiels, doe de kluis open, snel, anders gebeuren er dingen’, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- bij die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere werknemers van de Trekpleister en/of RGIS aan de arm(en) en/of het lichaam heeft/hebben getrokken en/of gedwongen heeft/hebben mee te lopen naar de kantoorruimte en/of het magazijn en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere werknemers van de Trekpleister en/of RGIS gedwongen heeft/hebben op hun knieën en/of op de grond te zitten en/of hun handen omhoog te doen en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere werknemers van de Trekpleister en/of RGIS gedwongen heeft/hebben hun telefoon(s) op de grond te leggen en/of
- met dat vuurwapen op de kluis heeft/hebben geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 13 juni 2019 te Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn telefoon (Samsung Galaxy S8), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welk geweld en/of welke bedreigingen met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader
- een mes, althans een scherp en/of puntig vuurwerp, heeft/hebben getoond en/of
- die [slachtoffer 2] en/of overige aanwezige(n) de woorden heeft/hebben toegevoegd: ‘De kluis gaat open’ en/of ‘Open nu, open nu’, althans woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- een vuurwapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond en/of op de borst en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd dat hij zijn telefoon in de rugzak moest doen en/of
- tegen die [slachtoffer 2] en/of overige aanwezige(n) gezegd dat hij/ze op de grond moest(en) zitten en zijn/hun handen omhoog moest(en) doen;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 13 juni 2019 te Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool (merk Kimar 911) voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
4
hij op of omstreeks 13 juni 2019 te Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te
weten een mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden
waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 5 Wet wapens en munitie )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 16 juni 2019, 10 augustus 2019 en 14 februari 2020, genummerd 2019173287, opgemaakt door politie Districtsrecherche Oost-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 211. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 84.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 85.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 86.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 87.
6.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 88.
7.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 90.
8.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 92.
9.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 99.
10.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 100.
11.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 101.
12.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 102.
13.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 103.
14.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , pagina 162 tot en met 164.
15.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 211.
16.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , pagina 182 en 183.
17.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 154 en 155.