ECLI:NL:RBMNE:2020:2681

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
UTR 20/1082
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning en dwangsom

Op 2 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van een boerderij in Houten, had een verzoek ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders, waarin hem werd gelast de verkamering van zijn boerderij te beëindigen. Dit besluit was genomen op 9 mei 2019, met een begunstigingstermijn en een dreiging van een dwangsom bij overtreding. Verzoeker had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 18 februari 2020. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld en op 16 maart 2020 verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van onverwijlde spoed, aangezien de begunstigingstermijn nog drie maanden liep. De voorzieningenrechter stelde vast dat de controles door de gemeente niet zouden leiden tot verbeuring van de dwangsom in de tussentijd. Ook de verwachting dat de beslissing op de aanvraag om legalisatie pas in maart 2021 zou komen, rechtvaardigde niet de spoedeisendheid van het verzoek. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting, vanwege coronamaatregelen, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1082
uitspraak van voorzieningenrechter van 2 juli 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Rorije)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten, verweerder

(gemachtigde: A. Maris)

Inleiding

1.1
Verzoeker is eigenaar van de boerderij aan de [adres] in [woonplaats] . Deze boerderij wordt verkamerd verhuurd. Bij besluit van 9 mei 2019 heeft verweerder verzoeker gelast om uiterlijk voor afloop van de daarin gestelde begunstigingstermijn, de verkamering van de boerderij te beëindigen en beëindigd te houden, onder verbeuring van een dwangsom van € 500,-- per keer dat de overtreding wordt geconstateerd, met een maximum van € 2.500,--. Het bezwaar dat verzoeker hiertegen heeft ingediend is door verweerder bij besluit van 18 februari 2020 (
hierna: het bestreden besluit)ongegrond verklaard.
1.2
Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld (zaaknummer UTR 20/1083). Op 16 maart 2020 heeft hij ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Deze uitspraak gaat over het verzoek om een voorlopige voorziening.

Overwegingen

2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting, als het verzoek kennelijk ongegrond is.
3. Verzoeker heeft inmiddels een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend ter legalisatie van de verkamering van de boerderij. Deze aanvraag is door verweerder in behandeling genomen. Gelet hierop heeft verweerder de begunstigingstermijn voor de last bij besluit van 1 juli 2020 verlengd tot 1 oktober 2020.
4. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht is het treffen van een voorlopige voorziening mogelijk als
onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Gelet hierop heeft de griffier op 2 juli 2020 telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van verzoeker. Volgens de gemachtigde van verzoeker is het spoedeisende belang gelegen in het feit dat verweerder nog wel controles uitvoert van de boerderij en dat er naar verwachting pas in maart 2021 op de aanvraag ter legalisatie zal worden beslist. Het verzoek wordt daarom gehandhaafd.
5. De voorzieningenrechter oordeelt dat er op dit moment géén sprake is van onverwijlde spoed op grond waarvan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening zou moeten treffen. De begunstigingstermijn verloopt over drie maanden. Controles van de boerderij die in de tussentijd door verweerder worden uitgevoerd, kunnen niet leiden tot verbeuring van de dwangsom. Ook de verwachting dat er niet voor afloop van de begunstigingstermijn op de aanvraag is beslist, maakt niet dat er nú sprake is van een spoedsituatie.
6. Omdat er geen sprake is van een spoedeisend belang, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 2 juli 2020 gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra dat weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.