ECLI:NL:RBMNE:2020:2626

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
C/16/496918 / KG ZA 20-63
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over koopovereenkomst aandelen met geschil over definitieve koopsom en inroepen van Letters of Credit

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, hebben eiseressen, [eiseres sub 1] B.V. en [eiseres sub 2] B.V., een vordering ingesteld tegen gedaagden, [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2]. De kern van het geschil betreft de koopovereenkomst van aandelen, waarbij de partijen in 2019 overeenkwamen dat de koopsom zou worden vastgesteld op basis van de jaarcijfers over 2018. Eiseressen vorderen onder andere een voorschot van € 450.000,00 en informatie over de vermogens- en inkomensbestanddelen van gedaagden, omdat zij vrezen dat gedaagden vermogen aan verhaal onttrekken. Gedaagden hebben in reconventie een voorschot van € 1.270.500,00 gevorderd en willen dat eiseressen meewerken aan het inroepen van een tweede Letter of Credit.

De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de vorderingen van beide partijen niet kunnen worden toegewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiseressen niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij recht hebben op de gevorderde bedragen, en dat er onvoldoende bewijs is geleverd om de vorderingen te onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de afspraken over de definitieve koopsom en de in te roepen Letters of Credit niet duidelijk zijn en dat er nadere bewijslevering nodig is, waarvoor dit kort geding zich niet leent. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/496918 / KG ZA 20-63
Vonnis in kort geding van 15 april 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] , gemeente Maasdriel,
hierna: [eiseres sub 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
hierna: [eiseres sub 2] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
hierna samen: [eiseres sub 1] c.s.,
advocaten mr. G.J.M. Volders en mr. G.G.W.G. van der Valk-van den Bosch te ’s-Hertogenbosch,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
hierna: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [gedaagde sub 2] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
hierna samen: [gedaagde sub 1] c.s.,
advocaat mr. M.A. Kerkdijk te Zwolle.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[eiseres sub 1] c.s. heeft een kort geding aanvraag ingediend en een datum voor de mondelinge behandeling gekregen. [gedaagde sub 1] heeft daarna een aanvraag ingediend voor een (spoed) kort geding over onderdelen van hetzelfde geschil. In overleg is besloten dat [gedaagde sub 1] in plaats van een apart kort geding een eis in reconventie zal instellen.
1.2.
De geplande mondelinge behandeling op 19 maart 2020 kon als gevolg van de getroffen maatregelen vanwege de uitbraak van het coronavirus niet doorgaan. Daarop heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de zaak schriftelijk zal worden voortgezet en aan partijen aangegeven op welke wijze.
1.3.
Het dossier bevat de volgende stukken:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 15,
  • de eis in reconventie met producties 1 tot en met 15,
  • de conclusie van antwoord in conventie met producties 16 tot en met 20,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 1 tot en met 13,
  • de conclusie van repliek in conventie met producties 16 tot en met 23,
  • de conclusie van dupliek in conventie,
  • de conclusie van repliek in reconventie tevens wijziging van eis,
  • de producties 21 tot en met 27 van [gedaagde sub 1] c.s.,
  • de conclusie van dupliek in reconventie met producties 14 en 15,
  • de tussen partijen en de rechtbank gevoerde e-mailcorrespondentie.
1.4.
Vanwege de daarbij geboden spoed heeft de voorzieningenrechter op 31 maart 2020 per e-mail aan partijen bericht hij ten aanzien van vordering c. in reconventie de volgende ordemaatregel heeft getroffen:
“De vordering in reconventie die ziet op het inroepen van de Letter of Credit zal in die zin worden toegewezen dat [eiseres sub 1] zal worden veroordeeld om samen met [gedaagde sub 1] de notaris te instrueren dat de Letter of Credit moet worden ingeroepen en dat de notaris dit bedrag onder zich moet houden zolang in de bodemprocedure hierover niet onherroepelijk is beslist of [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] anders zijn overeengekomen.
De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat partijen hieraan hun medewerking zullen verlenen, zodat thans geen dwangsommen zullen worden opgelegd.”De voorzieningenrechter heeft iedere verdere beslissing aangehouden totdat hierover bij schriftelijk kort gedingvonnis zal zijn beslist.
1.5.
De uitspraakdatum van dat vonnis is vervolgens bepaald op vandaag.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiseres sub 1] heeft op 14 mei 2019 de aandelen van [gedaagde sub 1] in [eiseres sub 2] gekocht en geleverd gekregen. In de koopovereenkomst zijn partijen uitgegaan van een voorlopige koopsom van € 2.439.000,00, die aan de hand van de jaarcijfers over 2018 definitief zal worden vastgesteld. De helft daarvan (€ 1.219.500,00) is bij de levering betaald. Overeengekomen is dat de tweede termijn zal worden betaald nadat de jaarcijfers over 2018 zijn geverifieerd door de accountant van [eiseres sub 1] en partijen vervolgens de definitieve koopsom hebben vastgesteld en dat de derde termijn uiterlijk op 1 maart 2020 zal worden betaald of zoveel eerder als de jaarrekening over 2018 is geverifieerd door de accountant van [gedaagde sub 1] . Voor die betalingen zijn twee Letters of Credit afgegeven van ieder 25% van de voorlopige koopsom (€ 609.750,00).
2.2.
De concept jaarrekening van [eiseres sub 2] over 2018 is op 5 juni 2019 aan [eiseres sub 1] verstrekt. [naam accountantskantoor] B.V. heeft deze in opdracht van [eiseres sub 1] geverifieerd en daarover begin september 2019 een rapport van feitelijke bevinden opgesteld. [gedaagde sub 1] c.s. en haar accountant Deloitte zijn het niet eens met de bevindingen van [naam accountantskantoor] .
2.3.
In de koopovereenkomst zijn garanties en vrijwaringen opgenomen, waarvoor zowel [gedaagde sub 1] als haar indirect bestuurder(s) [gedaagde sub 2] (en [A] ) in privé hebben getekend. [eiseres sub 1] c.s. stelt dat die garanties zijn geschonden en de vrijwaringen kunnen worden ingeroepen, omdat uit het rapport van [naam accountantskantoor] blijkt dat:
  • een schuld van [eiseres sub 2] aan de Belastingdienst van € 343.000,00 onbetaald is gelaten,
  • [gedaagde sub 1] ten onrechte, voor de overname, nog € 109.028,00 aan [eiseres sub 2] heeft onttrokken,
  • [gedaagde sub 1] ten onrechte nog € 369.537,00 aan dividend van [eiseres sub 2] heeft ontvangen.
2.4.
[eiseres sub 1] c.s. heeft [gedaagde sub 1] c.s. aangesproken tot betaling van die bedragen op grond van de koopovereenkomst en ten aanzien van [gedaagde sub 2] ook op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Omdat betaling uitbleef, heeft [eiseres sub 1] c.s. op 20 december 2019 conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van [gedaagde sub 1] c.s. en vervolgens een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Overijssel. De gelegde beslagen hebben vrijwel niets getroffen, ondanks het feit dat [eiseres sub 1] € 1.219.500,00 aan koopsom aan [gedaagde sub 1] heeft betaald. [eiseres sub 1] c.s. vermoedt dat [gedaagde sub 1] c.s. bezig is vermogen weg te sluizen.
2.5.
Naar aanleiding van de door [naam accountantskantoor] uitgevoerde werkzaamheden is er discussie ontstaan over de wijze waarop de definitieve koopsom moet worden vastgesteld en daarmee over de hoogte daarvan. [eiseres sub 1] c.s. stelt dat de definitieve koopsom gelet op het bepaalde in artikel 2 van de koopovereenkomst en de bevindingen van [naam accountantskantoor] na verificatie van de jaarcijfers op een veel lager bedrag moet worden vastgesteld, namelijk op
€ 1.035.000,00. Dat bedrag heeft [eiseres sub 1] met de eerste betaling al voldaan, zodat zij niets meer aan [gedaagde sub 1] verschuldigd is. [gedaagde sub 1] c.s. stelt dat uit artikel 2 en bijlage 2 van de koopovereenkomst volgt dat de bandbreedte voor de koopsom op
€ 2.490.000,00 tot € 2.705.000,00 is bepaald en dat er alleen verificatie zou plaatsvinden van de jaarcijfers met de eerder aangeleverde financiële informatie en de in bijlage 2 genoemde discussiepunten. Gelet daarop moet [eiseres sub 1] nog minimaal € 1.270.500,00 aan koopsom betalen.
2.6.
[eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] hebben daarop, conform de koopovereenkomst, ieder een adviseur aangewezen, maar die zijn niet tot een gezamenlijk bindend advies gekomen over de hoogte van de koopsom. [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] hebben afgesproken dat nu één adviseur moet worden aangewezen, die een bindend advies zal uitbrengen, maar ze zijn het niet eens over hoe die afspraak moet worden uitgevoerd en uit welk vakgebied de adviseur afkomstig moet zijn.
2.7.
De eerste Letter of Credit is inmiddels ingeroepen en [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] hebben afgesproken het bedrag te parkeren bij notariskantoor [naam notariskantoor] te Amsterdam. [gedaagde sub 1] stelt dat ook is afgesproken dat de tweede Letter of Credit tijdig, dus vóór de vervaldatum van 1 april 2020, zal worden ingeroepen. [eiseres sub 1] betwist dat en wil daar niet vrijwillig aan meewerken.
2.8.
[eiseres sub 1] c.s. heeft behoefte aan liquide middelen en vreest dat zij haar vordering op [gedaagde sub 1] c.s. van € 821.565,00 straks niet meer kan verhalen. Daarom vordert zij in deze procedure - kort gezegd -
hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot:
1. het betalen van een voorschot van € 450.000,00,
2. het geven van nadere informatie over vermogens- en inkomensbestanddelen op straffe van een dwangsom,
3. het verstrekken van afschriften van bankafschriften van [gedaagde sub 1] van na de datum van levering, op straffe van een dwangsom,
veroordeling van [gedaagde sub 1] tot:
4. het meewerken aan uitbetaling van het bij de notaris geparkeerde bedrag aan [eiseres sub 1] , onder verlening van vervangende toestemming of indeplaatstreding van het vonnis voor het geval zij daar niet aan voldoet, op straffe van een dwangsom,
en veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.9.
[gedaagde sub 1] c.s. voert hiertegen verweer en vordert in reconventie na wijziging van eis - kort gezegd - veroordeling van [eiseres sub 1] tot:
a. het betalen van een voorschot van € 1.270.500,00, te vermeerderen met rente,
b. het meewerken aan het vaststellen van de definitieve koopsom op grond van de uitgangspunten van bijlage 2 bij de koopovereenkomst,
c. het meewerken aan het inroepen van de tweede Letter of Credit en parkeren van dat bedrag onder de notaris, op straffe van een dwangsom, onder verlening van vervangende toestemming of indeplaatstreding van het vonnis voor het geval zij daar niet aan voldoet,
d. het meewerken aan aanwijzing van prof. mr. dr. [.] , althans een door de voorzieningenrechter aan te wijzen juridisch specialist, als bindend adviseur, op straffe van een dwangsom,
e. het verstrekken van een afschrift van het rapport van PwC van het door haar verrichte financiële due dilligence onderzoek betreffende [eiseres sub 2] , op straffe van een dwangsom,
f. het verstrekken van een afschrift van de volledige financieringsaanvraag van [eiseres sub 1] bij ABN Amro Bank N.V. voor de aankoop van de aandelen en/of de afgifte van de twee Letters of Credit en de bijbehorende correspondentie, op straffe van een dwangsom,
en veroordeling van [eiseres sub 1] in de proceskosten.
2.10.
[gedaagde sub 1] c.s. stelt dat het voorschot nodig is om nog schulden van [eiseres sub 2] mee te voldoen. De gevorderde geboden zijn noodzakelijk om de ontstane impasse bij de financiële afwikkeling van de koopovereenkomst te doorbreken en om [gedaagde sub 1] zekerheid te geven voor de voldoening van de totale koopsom. De opgevraagde informatie is nodig in het kader van de vaststelling van de definitieve koopsom. [eiseres sub 1] weigert die informatie te geven. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. bestaat bij dit alles spoedeisend belang. [eiseres sub 1] c.s. voert hiertegen verweer.

3.De beoordeling

3.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie heeft de voorzieningenrechter deze gezamenlijk beoordeeld. De voorzieningenrechter is tot de conclusie gekomen dat de vorderingen van partijen niet kunnen worden toegewezen, behalve voor zover op 31 maart 2020 op een onderdeel daarvan al toewijzend is beslist. Hierna zal per vordering worden toegelicht waarom deze niet toewijsbaar is.
vordering 1 betaling voorschot € 450.000.00
3.2.
[eiseres sub 1] c.s. vordert hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot het betalen van een voorschot van € 450.000,00. Bij zo’n voorlopige voorziening die strekt tot betaling van een geldsom past terughoudendheid. Toewijzing is alleen op zijn plaats als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, er vanwege onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen - niet aan toewijzing in de weg staat. Het is aan [eiseres sub 1] c.s. om daar voldoende feiten en omstandigheden voor aan te voeren.
3.3.
[eiseres sub 1] c.s. heeft - samengevat - het volgende aangevoerd. [eiseres sub 1] c.s. stelt dat zij een opeisbare vordering heeft op [gedaagde sub 1] c.s. van in totaal € 821.565,00. Volgens [eiseres sub 1] c.s. kan zij ten eerste aanspraak maken op (terug)betaling van een door [gedaagde sub 1] c.s. onbetaald gelaten schuld van [eiseres sub 2] aan de Belastingdienst van
€ 343.000,00, waarvan de Belastingdienst betaling verlangt. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben in de koopovereenkomst gegarandeerd dat [eiseres sub 2] aan haar verplichtingen jegens de Belastingdienst heeft voldaan en een vrijwaring hebben afgegeven voor vorderingen van de Belastingdienst, die betrekking hebben op de periode vóór de levering. [gedaagde sub 2] heeft ook toegezegd deze schuld te zullen betalen en nu dat niet gebeurt, is er sprake van onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 2] ter zake. Volgens [eiseres sub 1] c.s. kan zij verder aanspraak maken op (terug)betaling van een bedrag van in totaal € 109.028,00 dat in de maanden vóór de overname zonder rechtsgrond door [gedaagde sub 1] aan [eiseres sub 2] is onttrokken. Er is onder meer sprake van onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 2] ter zake en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben gegarandeerd dat er in de periode van 1 januari 2019 tot de leveringsdatum geen betalingen zijn gedaan aan derden buiten de normale gang van zaken binnen de vennootschap. Volgens [eiseres sub 1] c.s. kan zij ook nog aanspraak maken op (terug)betaling van een bedrag van € 369.537,00 dat eind 2018 ten onrechte als dividend door [eiseres sub 2] aan [gedaagde sub 1] is uitgekeerd. Ook hier is sprake van onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 2] ter zake en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben gegarandeerd dat er in de periode van 1 januari 2019 tot de leveringsdatum geen dividend is uitgekeerd of een besluit daartoe is genomen en het ongetekende dividendbesluit dateert van 21 januari 2019. [gedaagde sub 1] heeft erkend dat zij het eerste en tweede bedrag moet (terug)betalen, maar heeft dit niet gedaan. Ondanks dat zij een groot bedrag aan koopsom heeft ontvangen, biedt zij geen enkel verhaal meer. [eiseres sub 1] c.s. heeft spoedeisend belang bij toewijzing van het gevorderde voorschot, omdat [eiseres sub 2] liquide middelen nodig heeft en [gedaagde sub 1] c.s. kennelijk bezig is vermogensbestanddelen aan verhaal te onttrekken.
3.4.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Zij betwist onder meer dat zij de schuld aan de Belastingdienst al direct na de levering van de aandelen moest betalen en dat [gedaagde sub 2] die betaling heeft toegezegd. Zij voert verder aan dat het tweede bedrag verband houdt met gebruikelijke boekingen in rekening-courant tussen [eiseres sub 2] en [gedaagde sub 1] met een zakelijke grondslag, dat [eiseres sub 1] op de leveringsdatum wist van een rekening-courantvordering van € 102.000,00 en dat ook deze schuld niet direct na levering hoefde te worden terugbetaald. De dividenduitkering heeft op basis van een bestuursbesluit van 27 november 2018 eind 2018 plaatsgevonden ter verrekening van de toenmalige rekening-courantvordering, zodat er geen sprake is van schending van de desbetreffende garantie. Ook deze gang van zaken was gebruikelijk. Het ontvangen bedrag aan koopsom is gebruikt voor de betaling van schulden. [gedaagde sub 1] c.s. betwist daarom dat er op onrechtmatige wijze gelden uit [eiseres sub 2] zijn gehaald en dat er vermogen aan verhaal is onttrokken. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is er ook geen sprake van een spoedeisend belang, maar wel van een restitutierisico.
3.5.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft niet dan wel onvoldoende weersproken dat de schuld van [eiseres sub 2] aan de Belastingdienst van € 343.000,00 en de schuld van [gedaagde sub 1] aan [eiseres sub 2] van € 109.028,00 vanwege boekingen in rekening-courant door [gedaagde sub 1] moeten worden betaald. [gedaagde sub 1] c.s. heeft wel voldoende betwist dat deze schulden opeisbaar zijn. Ook heeft zij betwist dat er op onrechtmatige wijze gelden aan [eiseres sub 2] zijn onttrokken.
3.6.
Uit de stellingen van partijen en de onderliggende stukken leidt de voorzieningenrechter af dat de insteek van partijen bij de transactie was dat zou worden uitgegaan van een Locked Box per 1 januari 2019 (de datum van de economische eigendomsoverdracht van de aandelen) en dat de overdrachtsbalans en balans van [eiseres sub 2] per 1 januari 2019 cash en debt free zouden zijn, waarbij onder debt free werd verstaan dat [eiseres sub 2] geen bankschuld, rekening-courantschuld of andere achterstallige schuld zou hebben jegens derden, waaronder de Belastingdienst. Daarover zijn ook vrijwaringen en garanties opgenomen in de koopovereenkomst. Verder zou de onderneming in de periode vanaf 1 januari 2019 tot aan de levering op 14 mei 2019 op de gebruikelijke wijze en in lijn met eerdere handelwijzen worden voortgezet. Daarover zijn leakage-bepalingen opgenomen in de koopovereenkomst.
3.7.
Vóór de leveringsdatum was bij partijen al bekend dat [eiseres sub 2] nog diverse schulden had, waaronder de schuld aan de Belastingdienst. Uit bijlage 2 bij de koopovereenkomst blijkt dat ook de rekening-courantschuld van [gedaagde sub 1] bekend was. Vast staat dat partijen rond de leveringsdatum hebben besproken hoe de openstaande schulden door [gedaagde sub 1] zouden worden betaald. Partijen verschillen van mening over welke afspraken daarbij zijn gemaakt. [eiseres sub 1] c.s. stelt dat is afgesproken dat deze schulden direct na de leveringsdatum (en dus na ontvangst van de betaling van het eerste deel van de koopsom van € 1.219.500,00) zouden worden afgelost en biedt daar (getuigen)bewijs van aan. Deze afspraak blijkt echter niet uit de koopovereenkomst of een andere schriftelijk stuk. [gedaagde sub 1] c.s. betwist deze stelling. Volgens haar is wel de afspraak gemaakt dat het betalen van deze schulden voor rekening van [gedaagde sub 1] komt, maar zijn er behalve ten aanzien van de in de koopovereenkomst genoemde schulden geen verdere betalingstermijnen afgesproken. Er is ook niet toegezegd dat schulden direct na de leveringsdatum zouden worden betaald. Wel is gezegd dat deze verrekend mochten worden met de tweede of derde betaling. Bij [eiseres sub 1] was bekend dat [gedaagde sub 1] de koopsom nodig had om alle schulden te kunnen voldoen. [gedaagde sub 1] wilde met de Belastingdienst een regeling treffen en de belastingschuld met het tweede deel van de koopsom voldoen. Ook de andere schuld wilde [gedaagde sub 1] met de tweede of derde betaling voldoen. Die betalingen hebben echter nog niet plaatsgevonden. Uit de stukken blijkt dat [gedaagde sub 1] in gesprek was met de Belastingdienst over de betaling van de schuld, dat de Belastingdienst uitstel van betaling had verleend tot 4 december 2019 en dat [gedaagde sub 1] op 29 juli 2019 een schikkingsvoorstel heeft gedaan.
3.8.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde sub 1] c.s. kan [eiseres sub 1] c.s. vooralsnog niet worden gevolgd in haar stelling dat deze twee schulden opeisbaar zijn. Welke afspraken partijen hebben gemaakt over de betaling(stermijn) van de schulden is niet duidelijk geworden. Nadere bewijslevering is noodzakelijk, waarvoor dit kort geding zich niet leent.
3.9.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft weersproken dat een bedrag van € 369.537,00 dat als dividend aan [gedaagde sub 1] is uitgekeerd, moet worden (terug)betaald. Zij heeft onder meer aangevoerd dat de uitkering al in 2018 heeft plaatsgevonden op basis van een bestuursbesluit dat op 28 november 2018 is genomen en vóór 1 januari 2019 in de boekhouding is verwerkt. Gelet daarop is het de vraag of het beroep van [eiseres sub 1] c.s. op schending van de desbetreffende garantie zal slagen. Daarbij is namelijk (alleen) gegarandeerd dat er in de periode van 1 januari 2019 tot de leveringsdatum geen dividend is uitgekeerd of een besluit daartoe is genomen. De garantie heeft dus geen betrekking op dividend dat daarvoor is uitgekeerd. Verder heeft [gedaagde sub 1] c.s. ook gemotiveerd betwist dat de dividenduitkering niet verantwoord of onrechtmatig was en het dividendbesluit nietig of vernietigbaar is.
3.10.
Gelet op dit alles is thans onvoldoende aannemelijk geworden dat [eiseres sub 1] c.s. opeisbare vorderingen heeft op [gedaagde sub 1] c.s. op één van de door haar genoemde gronden. De gevorderde veroordeling tot betaling van een voorschot is daarom niet toewijsbaar.
vordering 2 informatie geven ex artikel 475g Rv jo artikel 720 Rv
3.11.
[eiseres sub 1] c.s. vordert hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot het verstrekken van een volledig overzicht van haar vermogens- en inkomensbestanddelen in de periode vanaf de leveringsdatum tot aan de datum van dit vonnis, op straffe van een dwangsom. Hiervoor is al vastgesteld dat [eiseres sub 1] c.s. niet voldoende aannemelijk heeft weten te maken dat de vorderingen waarvoor zij ten laste van [gedaagde sub 1] c.s. conservatoir derdenbeslag heeft gelegd, toewijsbaar zullen zijn. Gelet daarop is [gedaagde sub 1] c.s. nu niet gehouden tot het geven van de gevraagde informatie. De gevorderde veroordeling daartoe moet al om die reden worden afgewezen.
vordering 3 afschriften verstrekken van bankafschriften ex artikel 843a Rv
3.12.
[eiseres sub 1] c.s. vordert hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot het verstrekken van afschriften van alle bankafschriften van [gedaagde sub 1] van haar rekeningen bij ING Bank en ABN Amro Bank N.V. uit de periode vanaf de leveringsdatum tot aan de betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom. Voor toewijzing van een vordering ex artikel 843a Rv is onder meer vereist dat sprake is van een rechtmatig belang bij de gevorderde stukken. Dit betekent dat het moet gaan om stukken waarbij [eiseres sub 1] c.s. een direct en concreet belang heeft. Het is aan [eiseres sub 1] c.s. om dat belang aan de hand van concrete feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk te maken. Daar is [eiseres sub 1] c.s. niet in geslaagd.
3.13.
[eiseres sub 1] c.s. stelt dat zij belang heeft bij het op deze wijze verkrijgen van inzage in de geldstromen van [gedaagde sub 1] om te kunnen achterhalen waar het door haar betaalde bedrag aan koopsom is gebleven, zodat zij haar vordering van € 821.565,00 kan verhalen. Dit verhaalsbelang levert geen rechtmatig belang op, nu [eiseres sub 1] c.s. in deze procedure niet voldoende aannemelijk heeft weten te maken dat zij een dergelijke opeisbare vordering heeft op [gedaagde sub 1] c.s.
3.14.
[eiseres sub 1] c.s. stelt verder dat zij belang heeft bij de gevorderde inzage vanwege mogelijke bewijslevering in de lopende bodemprocedure. [eiseres sub 1] c.s. vordert het bedrag van € 821.565,00 ten aanzien van [gedaagde sub 2] ook op grond van bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatig handelen. Volgens [eiseres sub 1] c.s. kan [gedaagde sub 2] in privé aansprakelijk worden gehouden voor dit bedrag, omdat hij onrechtmatig gelden uit [eiseres sub 2] heeft gehaald dan wel vermogen van [gedaagde sub 1] aan verhaal heeft onttrokken en dit tot gevolg heeft dat (onder andere) de vordering van de Belastingdienst niet meer kan worden voldaan en [gedaagde sub 1] geen verhaal zal bieden. [gedaagde sub 1] c.s. voert daartegen verweer, zodat [gedaagde sub 1] c.s. bewijs van die stelling zal moeten leveren. Aan de hand van de bankafschriften wil [eiseres sub 1] c.s. aantonen dat het ontvangen bedrag aan koopsom niet geheel is gebruikt om crediteuren te betalen, zoals [gedaagde sub 1] c.s. stelt en [eiseres sub 1] c.s. betwist, en daarmee haar stelling nader onderbouwen. Volgens [eiseres sub 1] c.s. kunnen de bankafschriften bovendien van belang zijn voor de vaststelling van de relevante feiten. Ook dit alles levert geen rechtmatig belang op. [eiseres sub 1] c.s. heeft immers in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde sub 1] c.s. onvoldoende aannemelijk weten te maken dat zij een opeisbare vordering op [gedaagde sub 1] c.s. heeft van
€ 821.565,00 vanwege de onbetaald gelaten schuld aan de Belastingdienst, onterechte overboekingen en onterechte dividenduitkering en dat zij die op [gedaagde sub 2] kan verhalen op grond van het gestelde onrechtmatige handelen (als bestuurder).
vordering 4 vrijgave geparkeerde bedrag van € 609.750,00
en
vordering a (in reconventie) betaling voorschot op definitieve koopsom van € 1.270.500,0
3.15.
[eiseres sub 1] c.s. vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde sub 1] tot het meewerken aan uitbetaling van het bij de notaris geparkeerde bedrag aan [eiseres sub 1] , onder verlening van vervangende toestemming of indeplaatstreding van het vonnis voor het geval zij daar niet aan voldoet, op straffe van een dwangsom. [eiseres sub 1] c.s. legt hieraan ten grondslag dat na verificatie van de concept jaarrekening over 2018 door [naam accountantskantoor] is gebleken dat de definitieve koopsom voor de aandelen veel lager moet worden vastgesteld, namelijk op € 1.035.000,00. Dit is minder dan door [eiseres sub 1] al aan koopsom is betaald en daarom is er geen reden om het bedrag van € 609.750,00 nog langer onder de notaris te houden als zekerheid tot betaling van de tweede termijn van de koopsom. [eiseres sub 1] c.s. heeft behoefte aan liquide middelen, zodat deze gelden zo snel mogelijk aan haar moeten worden uitbetaald.
3.16.
[gedaagde sub 1] c.s. voert hiertegen verweer. Zij stelt dat niet van de juistheid van de door [eiseres sub 1] c.s. berekende definitieve koopsom kan worden uitgegaan, omdat partijen niet zijn overeengekomen dat een volledige audit van de jaarcijfers zou worden uitgevoerd, zoals [naam accountantskantoor] heeft gedaan. Evenmin kan van de juistheid van de bevindingen van [naam accountantskantoor] worden uitgegaan. [naam accountantskantoor] is namelijk partijdig, [gedaagde sub 1] is op geen enkele wijze betrokken geweest bij de totstandkoming van de inhoud van het rapport en Deloitte , ook een deskundige, heeft een volledig ander standpunt ingenomen. Gelet op de gestelde liquiditeitskrapte heeft [gedaagde sub 1] c.s. er alle belang bij dat het bedrag als zekerheid voor de verdere betaling van de koopsom onder de notaris blijft totdat er duidelijkheid is over de hoogte van de definitieve koopsom.
3.17.
[gedaagde sub 1] c.s. vordert op haar beurt veroordeling van [eiseres sub 1] tot betaling van een voorschot van € 1.270.500,00 op de uiteindelijk te betalen koopsom. Zij legt daaraan ten grondslag dat [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] het er op 14 mei 2019 over eens waren dat de eindprijs tenminste € 2.490.000,000 zou zijn en zou kunnen oplopen tot
€ 2.705.000,00, in verband met een nog lopende discussie over zeven normalisatieposten, zoals opgenomen in bijlage 2 van de koopovereenkomst. [gedaagde sub 1] hoefde haar aandelen niet te verkopen en zij wilde minimaal een koopsom van € 2.500.000,00 ontvangen en dat was [eiseres sub 1] bekend. [eiseres sub 1] heeft een indicatief bod gedaan van 4,5 x de EBITDA van [eiseres sub 2] over 2018, wat zou neerkomen op ongeveer € 2.500.00,000. Dit was ook het uitgangspunt voor de koopprijs in het memorandum of understanding. Nadat PwC voor [eiseres sub 1] een due diligence onderzoek had uitgevoerd op basis van alle financiële informatie van [eiseres sub 2] , hebben partijen verder onderhandeld. De uitkomst daarvan was dat partijen het eens waren over de waarderingsgrondslag voor de EBITDA en de meeste normalisatieposten. Er bestond alleen nog discussie over die zeven posten. In de koopovereenkomst is de koopsom voorlopig vastgesteld op € 2.439.000,00 en is bepaald dat de definitieve koopsom zal worden vastgesteld na definitieve verificatie van de jaarcijfers over 2018 door de accountant van [eiseres sub 1] . Volgens [gedaagde sub 1] c.s. hield dit in verificatie van de normalisatieposten waarover nog discussie bestond en verificatie of de jaarrekening 2018 overeenstemde met de eerder aangeleverde onderliggende cijfers en specificaties, die PwC al had onderzocht, en dus geen volledige audit. Daar zou [gedaagde sub 1] ook nooit mee hebben ingestemd. Een volledige audit is primair gericht op alle (inrichtings)eisen die aan een jaarrekening worden gesteld en dat heeft niets te maken met het waarderen van een onderneming en het vaststellen van de koopsom van de aandelen. Voor zowel [gedaagde sub 1] als [eiseres sub 1] was volstrekt duidelijk dat de te hanteren EBITDA als ook het due dilligence zijn gebaseerd op de EBITDA, zoals die naar voren komt uit de kolommenbalans per 31 december 2018, aangevuld met correctieposten en normalisatieposten die door PwC en Deloitte zijn besproken. Deze afspraken zijn vastgelegd in artikel 2.1. van de koopovereenkomst, waarin ook wordt verwezen naar bijlage 2. Uitgaande van het minimaal verschuldigde bedrag aan koopsom moet [eiseres sub 1] dus in ieder geval nog € 1.270.000,00 aan [gedaagde sub 1] betalen. Voor [gedaagde sub 1] is het van spoedeisend belang dat zij dit bedrag al bij wijze van voorschot ontvangt, omdat zij daarmee schulden aan [eiseres sub 2] kan voldoen.
3.18.
[eiseres sub 1] c.s. voert hiertegen verweer. Volgens haar is de tekst van artikel 2.4 van de koopovereenkomst, die door professionele adviseurs is uitonderhandeld, helder en niet voor nadere uitleg vatbaar. Deze tekst kan niet anders uitgelegd worden dan dat daarmee is bedoeld dat na samenstelling van de jaarcijfers 2018 door de accountant van verkoper, de accountant van koper het recht had om deze jaarcijfers volledig te verifiëren. Dat heeft [naam accountantskantoor] gedaan en daartegen is destijds ook geen bezwaar gemaakt zijdens [gedaagde sub 1] c.s. De tekst van artikel 2.4. komt exact overeen met de bedoeling van partijen. De in artikel 2.1. genoemde pro forma koopprijs was geschat op basis van financiële informatie van het management, die in het geheel nog niet was geverifieerd of gecontroleerd. Om af te kunnen rekenen op basis van de daadwerkelijke EBITDA 2018 zijn partijen daarom overeengekomen dat de jaarcijfers na de samenstelling daarvan zouden worden geverifieerd door de accountant van [eiseres sub 1] , waarna na herberekening de definitieve koopsom zou worden vastgesteld. [gedaagde sub 1] heeft geen minimumprijs bedongen. In bijlage 2 is alleen de systematiek qua berekening van de pro forma genormaliseerde EBITDA 2018 weergegeven op basis van de toen bekende gegevens. Die bijlage is nooit een uitgangspunt geweest voor de verificatie en in artikel 2.4 is daar ook niet naar verwezen. Overigens betwist [eiseres sub 1] c.s. ook dat er sprake is van spoedeisend belang bij het gevorderde voorschot.
3.19.
De voorzieningenrechter constateert dat partijen ieder een totaal andere lezing geven van wat zij in artikel 2 van de koopovereenkomst zijn overeengekomen ten aanzien van de vaststelling van de koopsom. Daarom zal moeten worden beoordeeld hoe die bepaling moet worden uitgelegd. De maatstaf die geldt voor uitleg van een (bepaling in) schriftelijke overeenkomst is de zogenoemde Haviltex-maatstaf. Deze maatstaf brengt mee dat bij een commercieel contract met professionele partijen, zoals in dit geval, in beginsel groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, in onderling verband en samenhang bezien, maar dat beslissend is de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bewoordingen mochten toekennen en wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken en weegt ook mee wat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
3.20.
Partijen hebben hun standpunten over hoe artikel 2 van de koopovereenkomst moet worden uitgelegd ieder uitgebreid toegelicht en onderbouwd. Beide lezingen zouden kunnen opgaan. Bij die stand van zaken is er nader onderzoek en bewijslevering nodig om de bedoelingen van partijen en hun redelijke verwachtingen te kunnen achterhalen en daarvoor leent dit kort geding zich niet. Nu nog onduidelijk is op welk bedrag de uiteindelijk te betalen koopsom zal worden vastgesteld, kan nu niet op het oordeel daarover worden vooruitgelopen. Daarom moeten het door [gedaagde sub 1] c.s. gevorderde voorschot en de door [eiseres sub 1] c.s. gevorderde vrijgave van het geparkeerde bedrag worden afgewezen.
vordering b meewerken aan vaststellen koopsom op basis van bijlage 2
3.21.
[gedaagde sub 1] c.s. vordert veroordeling van [eiseres sub 1] tot het meewerken aan het vaststellen van de koopsom van de aandelen op grond van de uitgangspunten van bijlage 2 bij de koopovereenkomst. Zolang de definitieve koopsom niet is vastgesteld, kunnen partijen niet tot afwikkeling overgaan, dus er moet op korte termijn duidelijkheid komen. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is het duidelijk dat de definitieve koopsom moet worden vastgesteld op basis van de uitgangspunten van bijlage 2, inhoudende dat daarin opgenomen EBITDA van € 478.000,00 vast staat en er alleen nog discussie bestaat over de gearceerde posten. Daarover zal een bindend advies kunnen worden uitgebracht en daaraan moet [eiseres sub 1] c.s. meewerken.
3.22.
Zoals hiervoor is overwogen, kan gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiseres sub 1] c.s. vooralsnog niet van de juistheid van door [gedaagde sub 1] c.s. aan artikel 2 gegeven uitleg worden uitgegaan. Deze vordering moet daarom worden afgewezen.
vordering c inroepen tweede Letter of Credit en bedrag onder notaris parkeren
3.23.
[gedaagde sub 1] c.s. vordert - samengevat - veroordeling van [eiseres sub 1] tot het meewerken aan het inroepen van de tweede Letter of Credit en het parkeren van dat bedrag onder de notaris. Dit onder bepaling dat het bedrag wordt uitgekeerd aan die partij aan wie het op grond van een onherroepelijke rechterlijke uitspraak toekomt of op basis van een eensluidend verzoek van partijen, op straffe van een dwangsom. Daarbij vordert zij verlening van vervangende toestemming of indeplaatstreding van het vonnis voor het geval [eiseres sub 1] hier niet aan voldoet. [gedaagde sub 1] c.s. beroept zich daarbij op nadere afspraken die volgens haar zijn gemaakt over het inroepen van de tweede Letter op Credit. [eiseres sub 1] c.s. voert daartegen verweer.
3.24.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] hun afspraken over onder andere de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de Letters of Credit kunnen worden ingeroepen, hebben vastgelegd in een met de notaris gesloten overeenkomst van 14 mei 2019. Uit de e-mailwisseling tussen mr. Kerkdijk en mr. Van der Valk-van den Bosch van diezelfde datum blijkt dat [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] nadere afspraken hebben gemaakt inhoudende dat:
- de notaris ervoor zorgdraagt dat de eerste Letter of Credit tijdig, dus voor de vervaldatum wordt ingeroepen, ook als partijen nog geen definitieve overeenstemming hebben bereikt over de koopsom, en dat bedrag onder zich zal houden tot partijen die overeenstemming wel hebben bereikt,
  • de notaris ervoor zorgdraagt dat de tweede Letter of Credit eveneens tijdig, dus voor de vervaldatum wordt ingeroepen, ook als de jaarrekening 2018 nog niet door de accountant van koper is geverifieerd en dat vervolgens het uitgangspunt is dat dat bedrag aan de verkoper wordt uitbetaald,
  • en deze afspraken zullen worden vastgelegd in een addendum.
In het addendum op de overeenkomst met de notaris van 10 juli 2019 is opgenomen dat [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] nadere afspraken hebben gemaakt, die zijn vastgelegd in een e-mailbericht van 14 mei 2019. De nadere afspraak over de eerste Letter of Credit is in het addendum neergelegd. Ten aanzien van de tweede Letter of Credit is opgenomen dat partijen nog aanvullende afspraken zullen maken over het inroepen daarvan en de uitbetaling van dat bedrag, die zullen worden vastgelegd in een separaat addendum.
Daarna zijn er geen verdere afspraken meer gemaakt.
3.25.
De voorzieningenrechter vindt dat [gedaagde sub 1] in de gegeven omstandigheden van [eiseres sub 1] kan verlangen dat zij meewerkt aan het tijdig inroepen van de tweede Letter of Credit. Zij zijn namelijk overeengekomen dat deze voor de vervaltermijn zal worden ingeroepen, ook ingeval de jaarrekening nog niet zou zijn geverifieerd. Zie hiervoor in het bijzonder het e-mailbericht van 14 mei 2019 van mr. Kerkdijk, 17:52 uur, en de reactie daarop van mr. Van der Valk-van den Bosch, 18:21 uur (productie 12 in reconventie). Anders dan [eiseres sub 1] c.s. leest de voorzieningenrechter in de e-mailwisseling van 14 mei 2019 niet dat daarbij als voorwaarde gold dat met zekerheid verwacht mocht worden dat de derde termijn van de koopsom verschuldigd zou zijn. Dat die derde termijn nooit verschuldigd zal worden door [eiseres sub 1] kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, vooralsnog niet worden aangenomen. Daarom houdt [gedaagde sub 1] belang bij de overeengekomen zekerheid voor die betaling. De voorzieningenrechter volgt [eiseres sub 1] c.s. niet in haar stelling dat de notaris na het inroepen van de Letter of Credit het bedrag direct zal moeten doorbetalen aan [gedaagde sub 1] , omdat daarover geen verdere afspraken zijn gemaakt. De voorzieningenrechter kan - zoals gevorderd - bepalen dat de notaris het bedrag op gezamenlijke instructie van partijen onder zich moet houden totdat in een bodemprocedure bij onherroepelijke uitspraak is beslist aan wie welk bedrag moet worden uitgekeerd of totdat [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] gezamenlijk een uitbetalingsinstructie geven aan de notaris. De voorzieningenrechter vindt die ordemaatregel in dit geval op zijn plaats. Dat dit inroepen en in depot houden kosten voor [eiseres sub 1] met zich brengt, doet daar niet aan af. Zij had ook de vervaltermijn van de tweede Letter of Credit nogmaals kunnen laten verlengen, maar zij heeft daar vanaf gezien.
3.26.
Om deze redenen heeft de voorzieningenrechter op 31 maart 2020 per e-mail aan partijen bericht hij ten aanzien van vordering c. in reconventie de volgende ordemaatregel heeft getroffen:
“De vordering in reconventie die ziet op het inroepen van de Letter of Credit zal in die zin worden toegewezen dat [eiseres sub 1] zal worden veroordeeld om samen met [gedaagde sub 1] de notaris te instrueren dat de Letter of Credit moet worden ingeroepen en dat de notaris dit bedrag onder zich moet houden zolang in de bodemprocedure hierover niet onherroepelijk is beslist of [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] anders zijn overeengekomen.
De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat partijen hieraan hun medewerking zullen verlenen, zodat thans geen dwangsommen zullen worden opgelegd.”
3.27.
De volgende dag heeft mr. Van der Valk-van den Bosch de rechtbank bericht dat hieraan uitvoering is gegeven.
vordering d meewerken aan benoeming bindend adviseur
3.28.
[gedaagde sub 1] c.s. vordert veroordeling van [eiseres sub 1] tot het meewerken aan aanwijzing van prof. mr. dr. [.] , althans een door de voorzieningenrechter aan te wijzen juridisch specialist, als bindend adviseur, op straffe van een dwangsom.
3.29.
Partijen hebben in artikel 2.4. van de koopovereenkomst een procedure opgenomen voor het geval zij er niet in slagen om samen een definitieve berekening van de koopsom vast te stellen. Die procedure houdt in dat partijen samen een bindend adviseur aanwijzen, die een bindend advies zal uitbrengen over de hoogte van de koopsom. Als partijen het niet eens worden over die aan te wijzen adviseur, wijzen zij ieder een eigen adviseur aan die samen een bindend advies zullen opstellen. Indien die adviseurs daar niet in slagen, wijzen beide adviseurs gezamenlijk een bindend adviseur aan, die dan zelfstandig een bindend advies zal uitbrengen over de hoogte van de definitieve koopsom. Vast staat dat partijen in onderling overleg ervoor hebben gekozen om eerst ieder een eigen adviseur aan te wijzen. De betreffende accountants zijn er niet in geslaagd om tot een gezamenlijk bindend advies te komen.
3.30.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. komt dit, omdat vanwege de discussie van partijen over de uitleg van artikel 2.4. van de koopovereenkomst niet duidelijk is hoe de koopsom van de aandelen moet worden vastgesteld en welke elementen daar wel en niet bij betrokken moeten worden. [gedaagde sub 1] vindt dat alleen de in bijlage 2 genoemde discussiepunten daarbij horen, [eiseres sub 1] vindt dat alle door [naam accountantskantoor] genoemde punten moeten meewegen. Pas als daarover een juridisch oordeel is gegeven, kan een accountant een oordeel geven over de hoogte van de koopsom. [gedaagde sub 1] c.s. wil daarom dat de door haar voorgestelde juridische deskundige nu als bindend adviseur wordt aangewezen. [eiseres sub 1] c.s. voert hiertegen verweer. Zij stelt onder meer dat dit niet is afgesproken en dat deze kwestie in de bodemprocedure beoordeeld kan worden, temeer omdat er geen sprake is van spoedeisend belang bij het gevorderde.
3.31.
In artikel 2.4. van de koopovereenkomst is niet opgenomen dat de aan te wijzen bindend adviseur een jurist kan zijn en evenmin dat de aan te wijzen bindend adviseur ook advies kan uitbrengen over hoe de koopsom moet worden vastgesteld. Nu [eiseres sub 1] c.s. betwist dat partijen dat zijn overeengekomen, is niet aannemelijk geworden dat [eiseres sub 1] gehouden is om medewerking te verlenen aan de benoeming van een juridisch deskundige op de door [gedaagde sub 1] c.s. voorgestane wijze. Het gevorderde moet al om die reden worden afgewezen.
vordering e afschrift verstrekken van rapport PwC
en
vordering f afschrift verstrekken van de financieringsaanvragen en de bijbehorende correspondentie
3.32.
[gedaagde sub 1] c.s. vordert veroordeling van [eiseres sub 1] tot het verstrekken van een afschrift van het rapport van PwC van het door haar verrichte due dilligence onderzoek betreffende [eiseres sub 2] , een afschrift van de volledige financieringsaanvraag van [eiseres sub 1] bij ABN Amro Bank N.V. voor de aankoop van de aandelen en/of de afgifte van de Letters of Credit en een afschrift van de bijbehorende tussen [eiseres sub 1] en de bank gevoerde correspondentie, op straffe van een dwangsom.
3.33.
[gedaagde sub 1] c.s. wil inzage krijgen in het rapport van PwC, omdat zij denkt dat dat rapport informatie bevat die zij kan gebruiken ter onderbouwing van haar stellingen over hoe artikel 2.4. van de koopovereenkomst moet worden uitgelegd. [gedaagde sub 1] c.s. stelt zich onder meer op het standpunt dat alle punten uit het rapport van [naam accountantskantoor] al bij PwC bekend waren, met PwC zijn besproken en ook door PwC zijn beoordeeld, omdat PwC een integraal financieel onderzoek heeft uitgevoerd en in dat kader alle beschikbare informatie heeft ontvangen. Alleen door afgifte van het rapport kan [gedaagde sub 1] c.s. vaststellen welke informatie PwC heeft beoordeeld en wat zij daarover aan [eiseres sub 1] heeft medegedeeld. Als de door [naam accountantskantoor] genoemde punten al door PwC zijn benoemd, dan ondersteunt dat de stellingen van [gedaagde sub 1] c.s. over de uitleg van artikel 2. [gedaagde sub 1] c.s. wil ook inzage in de andere stukken. [eiseres sub 1] heeft het rapport van PwC bij haar financieringsaanvraag gebruikt. Dat zal zij alleen hebben gedaan als zij ervan uitging dat het rapport volledig was en er geen bijzonderheden door PwC waren geconstateerd. De bank zal ook als voorwaarde voor het verstrekken van een financiering en/of een Letter of Credit hebben gesteld dat er een conveniërend due dilligence rapport is. Voor [gedaagde sub 1] c.s. is het van belang wat [eiseres sub 1] over het rapport aan ABN Amro Bank heeft medegedeeld en op welke wijze zij het rapport heeft gebruikt, omdat dit ook één van de omstandigheden is, die een rol kan spelen bij de uitleg van de koopovereenkomst en de bedoeling van partijen.
3.34.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit onvoldoende om aan te kunnen nemen dat [gedaagde sub 1] c.s. een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde stukken in de zin van artikel 843a Rv. Op grond van dat artikel kunnen er geen documenten worden opgevraagd waarvan een partij slechts vermoedt dat zij steun zouden kunnen geven aan haar stellingen. Ontoereikend is ook dat een partij slechts speculeert over de mogelijke gang van zaken. Een partij moet een direct en concreet belang hebben bij inzage in of afschrift van bepaalde stukken. [gedaagde sub 1] c.s. heeft, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [eiseres sub 1] c.s., onvoldoende aannemelijk weten te maken dat daarvan sprake is. De vorderingen moeten al om die reden worden afgewezen.
proceskosten
3.35.
Omdat partijen over en weer grotendeels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de in conventie en in reconventie gemaakte proceskosten worden gecompenseerd. Dit houdt in dat iedere partij zijn eigen kosten dient te dragen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
4.3.
verstaat dat op 31 maart 2019 toewijzend is beslist op onderdelen van vordering c. op de wijze zoals is vermeld in 1.4.,
4.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd ten aanzien van vordering c,
4.5.
wijst alle andere vorderingen af,
4.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer en in het openbaar uitgesproken op
15 april 2020. [1]

Voetnoten

1.type: ID/4198