ECLI:NL:RBMNE:2020:2613

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
16/136741-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging afpersing in vereniging, mishandeling moeder en diefstal in vereniging met betrekking tot een minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2002 en verblijvende bij GGz Centraal. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot afpersing in vereniging, mishandeling van zijn moeder en diefstal in vereniging. De feiten vonden plaats in Almere, waarbij de verdachte op 3 juni 2019 samen met anderen heeft geprobeerd om een slachtoffer af te persen en daarbij geweld heeft gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet strafbaar is voor de mishandeling van zijn moeder vanwege volledige ontoerekeningsvatbaarheid, maar heeft hem wel een jeugddetentie opgelegd van 151 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een ongespecificeerde psychotische stoornis en cannabismisbruik. De rechtbank heeft een zorgmachtiging afgegeven en bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering. De benadeelde partij, het slachtoffer van de afpersing, is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen direct verband was tussen de schade en het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/136741-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [2002] te [geboorteplaats] (Zambia),
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
thans verblijvende bij GGz Centraal, Fornhese Boomgaardweg te Almere,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 april 2020 en 23 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper, van hetgeen verdachte en diens raadsvrouw mr. I. Stas, advocaat te Almere, en de deskundige P. Sweere, jeugdreclasseerder bij Samen Veilig Midden Nederland, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
feit 1 primair:
op 3 juni 2019 in Almere, samen met één of meer anderen of alleen, heeft geprobeerd om tasers, boksbeugels en/of andere wapens en/of geld van [slachtoffer 1] te stelen, voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld;
feit 1 subsidiair:
op 3 juni 2019 in Almere, samen met één of meer anderen of alleen, heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] af te persen;
feit 2:
op 14 februari 2020 in Almere zijn moeder [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 3:
op 12 juli 2019 in Almere, samen met één of meer anderen of alleen, één of meer laptops heeft gestolen van BCC;
feit 4:
op 12 juli 2019 in Almere een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair en 4 ten laste gelegde. Zij acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van hetgeen onder het derde gedachtestreepje is opgenomen met betrekking tot het steken met het mes. Het onder 2 en 3 ten laste gelegde acht de officier van justitie eveneens wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte volledig dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en 4 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde is primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle geweldshandelingen. Aangevoerd is dat de verklaring van aangever [slachtoffer 1] onbetrouwbaar is en daarom niet voor het bewijs gebezigd kan worden. Zijn verklaringen wisselen en spreken elkaar op essentiële punten tegen. Subsidiair is bepleit dat verdachte in ieder geval moet worden vrijgesproken van het steken met het mes omdat uit niets blijkt dat het verdachte is geweest die [slachtoffer 1] heeft verwond met een mes. Met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde zijn geen opmerkingen gemaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair en feit 4
De rechtbank acht - met de officier van justitie en de raadsvrouw - niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen feit 1 subsidiair [1]
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 3 juni 2019 een berichtje kreeg van [A] via Snapchat. [A] gaf aan dat [B] de taser van [slachtoffer 1] wilde hebben voor ongeveer € 50,00. [A] gaf aan dat [B] hem eerst wilde testen. [slachtoffer 1] heeft die avond met [B] afgesproken. [B] stelde direct voor om naar een garage te gaan. In de garage stopte [B] voor de laatste trap naar de bovenste verdieping. [slachtoffer 1] stond al een paar treden op de trap naar de bovenste verdieping. Hij zag dat een donkere jongen [B] op de schouder tikte van "zo, nu kun jij gaan". De jongen had een sjaalmasker strak op zijn gezicht. [slachtoffer 1] probeerde weg te rennen. De donkere jongen kwam achter hem aan. Net nadat [slachtoffer 1] boven was, werd hij door de donkere jongen hardhandig op de grond gegooid. De jongen zat eerst bovenop hem en pakte hem om zijn hals met zijn arm. [slachtoffer 1] zat klem. Er ontstond een worsteling. Op het moment dat hij op de grond gegooid werd, kwam er nog een tweede jongen aan. Dit was niet [B] . Hij droeg eenzelfde soort sjaalmasker. De donkere jongen zei dat [slachtoffer 1] alle spullen moest geven. [slachtoffer 1] heeft niets gegeven. [2]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de camerabeelden van de parkeergarage “Metropolegarage”, aan de Regisseurstraat te Almere van 3 juni 2019 bekeken en uitgewerkt in een proces-verbaal van bevindingen. In dit proces-verbaal staat beschreven dat op de beelden is te zien dat om 21:28:11 uur een ander de deur opent voor [verdachte] en dat zij de garage inlopen. Om 21:35:39 uur komt [slachtoffer 1] aanlopen met een geel tasje in zijn handen. Om 21:37:55 uur komt [slachtoffer 1] aangerend, doet de deur open en loopt naar buiten. Om 21:38:10 uur
probeert [slachtoffer 1] het plastic tasje in een prullenbak te stoppen. [3]
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben gerelateerd dat zij op
4 juni 2019 omstreeks 01:30 uur ter plaatse kwamen op de Regisseurstraat te Almere. Zij hoorden dat collega's een gele plastic tas met diverse wapens hadden aangetroffen in een prullenbak in de nabijheid van de in- en uitgang van de parkeergarage. Zij hebben de gele Jumbo plastic tas met wapens nader onderzocht. Er zat een doos in met een zaklamp, welke tevens gebruikt kon worden als stroomstootwapen. In een andere doos zat een soortgelijk stroomstootwapen. Er waren verder nog twee verpakte wapens. Dit betrof een mes en een boksbeugel. [4]
Verdachte heeft verklaard dat [A] plannen had om [slachtoffer 1] te beroven. [A] wilde dat verdachte dat zou doen. Verdachte is met [A] naar de garage gegaan. Hij wist dat [slachtoffer 1] met wapens zou komen. Verdachte droeg een sjaalmasker om [slachtoffer 1] bang te maken. [A] droeg ook zo'n sjaalmasker. In de garage ontstond een vechtpartij tussen hem en [slachtoffer 1] . De donkere jongen die [slachtoffer 1] beschrijft in zijn aangifte, is hij. [5]
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 3 juni 2019 een poging heeft gedaan om, samen met anderen, [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van tasers, een boksbeugel en een mes. De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] daarbij op de grond heeft gegooid, op hem is gaan zitten en zijn hals heeft omklemd. Verdachte ontkent dit te hebben gedaan, maar de rechtbank gaat uit van de verklaring van [slachtoffer 1] . Zij acht zijn verklaring betrouwbaar. De verklaring van [slachtoffer 1] over de gang van zaken op de avond van 3 juni 2019 wordt immers ondersteund door de camerabeelden en het aanwezige letsel bij hem en bij verdachte. Hoewel de rechtbank het met de raadsvrouw eens is dat [slachtoffer 1] aanvankelijk geen openheid van zaken heeft gegeven, heeft hij dat daarna wel gedaan, waarbij hij ook belastend over zichzelf verklaart. De rechtbank hecht minder waarde aan de ontkennende verklaring van verdachte nu hij wisselend heeft verklaard over wat er aan de ontmoeting vooraf is gegaan en zelf ter terechtzitting heeft verklaard dat hij heeft gevochten met [slachtoffer 1] .
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde steken met het mes, dan wel ander puntig voorwerp, omdat uit het dossier onvoldoende duidelijk is geworden wanneer exact, door wie en op welke manier de steekverwondingen van [slachtoffer 1] zijn ontstaan. Hierbij heeft de rechtbank ook betrokken dat [slachtoffer 1] zelf niet weet op welke manier hij aan zijn verwondingen is gekomen.
Gelet op de rol en de bijdrage van verdachte aan de afpersing is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen, zodat ook het ten laste gelegde medeplegen kan worden bewezen.
Bewijsmiddelen feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 juni 2020;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 14 februari 2020, genummerd PL0900-2020047643-5, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 6 van het met betrekking tot het feit 2 aanwezige dossier.
Bewijsmiddelen feit 3
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 3 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van aangifte van 12 juli 2019, genummerd PL0900-2019207606-1, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 3 en 4 van het met betrekking tot het feit 3 aanwezige dossier;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte van 13 juli 2019, genummerd PL0900-2019207606-14, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende een bekennende verklaring van verdachte, pagina 50 van het met betrekking tot het feit 3 aanwezige dossier.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 subsidiair:
op 3 juni 2019 te Almere tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van meerdere tasers, een boksbeugel en een ander wapen, die aan [slachtoffer 1] toebehoorden,
- die garage heeft betreden met een masker op voor het gezicht en
- die [slachtoffer 1] op de grond heeft gegooid en (vervolgens) op die [slachtoffer 1] is zitten en
- met een arm die [slachtoffer 1] om zijn hals heeft geklemd;
feit 2:op 14 februari 2020 te Almere zijn moeder, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door haar meermalen te stompen in het gezicht;feit 3:
op 12 juli 2019 te Almere tezamen en in vereniging met een ander twee laptops, die toebehoorden aan de BCC, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;Hetgeen onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 subsidiair:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:
mishandeling, begaan tegen zijn moeder tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;
feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar de opgemaakte Pro Justitia rapportages, op het standpunt gesteld dat het onder 2 bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat het onder 1 subsidiair en 3 bewezen verklaarde in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op hetzelfde standpunt gesteld als de officier van justitie met betrekking tot het onder 2 en 3 bewezen verklaarde.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
- een rapport van 1 mei 2020, opgemaakt door 1 mei 20 van dr. R.E. Breuk, kinder- en jeugdpsychiater;
- een rapport van 10 oktober 2019, aangevuld op 5 mei 2020, opgemaakt door drs. M.A. Westerink-Hetebrij, GZ-psycholoog.
Psychiater Breuk heeft op 1 mei 2020 geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ongespecificeerde psychotische stoornis en dat er sprake is van cannabismisbruik. Ook is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling, bestaande uit een kwetsbare persoonlijkheids-ontwikkeling met een zwakke identiteit en een laag zelfgevoel. Met name door het eerder verrichte psychologisch onderzoek in oktober 2019 en door de anamnese van verdachte is duidelijk dat het cannabismisbruik pas na de eerste delicten in juni en juli 2019 ontstaan is, net als de - mogelijk door cannabismisbruik geluxeerde - ongespecificeerde psychotische stoornis. De psychotische stoornis en het cannabismisbruik bepaalde de psychiatrische toestand waarin verdachte kwam tot de mishandeling van zijn moeder op 14 februari 2020.
Ten tijde van de feiten op 3 juni 2019 en 12 juli 2019 was er alleen sprake van een gebrekkige ontwikkeling. Die gebrekkige ontwikkeling beïnvloedde het feit op 12 juli 2019. Ten aanzien van het feit op 3 juni 2019 kan geen uitspraak worden gedaan over de mate van toerekening.
Psycholoog Westerink-Hetebrij heeft op 5 mei 2020 geconcludeerd dat op dat moment sprake is van een ziekelijke stoornis bij verdachte, te weten een ongespecificeerde psychotische stoornis en een ongespecificeerde cannabisgerelateerde stoornis, naast ouder-kindrelatieproblemen. Tevens is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de sociale vaardigheden ten aanzien van een eigen standpunt in te nemen en op een assertieve manier voor zijn eigen belangen op te komen. Ten tijde van de diefstal in juli 2019 was sprake van deze gebrekkige ontwikkeling. Het valt aan te nemen dat hiervan ook sprake is geweest ten tijde van het feit van 3 juni 2019. Bij de mishandeling op 14 februari 2020 was sprake van de ongespecificeerde psychotische stoornis en de ongespecificeerde cannabisgerelateerde stoornis, naast de ouder-kindrelatieproblemen. Vanuit het onderzoek van oktober 2019 zijn geen signalen naar voren gekomen dat er op dat moment of ten tijde van de feiten in juni en juli 2019 sprake is geweest van de genoemde stoornissen. Wel is aannemelijk dat er al sprake was van ouder-kindrelatieproblematiek. De gebrekkige ontwikkeling is van invloed geweest op de gedragskeuzes bij de diefstal in juli 2019. Bij de mishandeling van moeder heeft de psychotische stoornis de gedragskeuzes van verdachte beïnvloed. Er is geen onderbouwde uitspraak te doen of, en zo ja, op welke wijze de gebrekkige ontwikkeling de gedragskeuzes en het gedrag van verdachte bij het feit van 3 juni 2019 heeft beïnvloed.
De psychiater en de psycholoog adviseren de mishandeling door verdachte van zijn moeder, in het geheel niet toe te rekenen en de diefstal in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van de Pro Justitia rapporten over, maakt die tot de hare, en is dan ook van oordeel dat het onder 2 bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat het onder 1 subsidiair en 3 bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde zal ontslaan van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 3 bewezen verklaarde is verdachte strafbaar omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 3 bewezen verklaarde te veroordelen tot een jeugddetentie van 210 dagen waarvan een gedeelte van 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden jeugdreclassering en behandeling bij GGz Centraal, Fornhese Boomgaardweg.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten voor jeugdstrafzaken, de conclusies van de psycholoog en psychiater over de toerekenbaarheid, de omstandigheid dat de afgelopen maanden zwaar voor verdachte zijn geweest en tot slot dat het inmiddels (mede door medicatie) beter met hem gaat. Verzocht is een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die niet langer duurt dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Verder is verzocht geen voorwaardelijke straf op te leggen. Voor het geval de rechtbank daartoe wel overgaat, is verzocht een voorwaardelijke straf van een kleine omvang op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals die door Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE) zijn geadviseerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten, waaronder een poging tot afpersing in vereniging. Bij dit feit is [slachtoffer 1] onder valse voorwendselen naar een afgelegen plek gelokt, waar hij werd opgewacht door onder meer verdachte die een masker droeg. Vervolgens is [slachtoffer 1] door verdachte op de grond gegooid, is verdachte bovenop [slachtoffer 1] gaan liggen en heeft hij een arm om de hals van [slachtoffer 1] geklemd. [slachtoffer 1] diende de tas met wapens die hij bij zich had, af te geven. [slachtoffer 1] heeft kans gezien te ontkomen en zijn spullen te behouden. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat hij enorm bang was. Het is algemeen bekend dat een dergelijke ingrijpende gebeurtenis nog geruime tijd negatieve effecten kan hebben op het psychisch welbevinden van het slachtoffer. Ook zorgt een feit als dit voor angst en onrust in de maatschappij. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal in vereniging. Ook dit is een kwalijk feit. Hiermee hebben verdachte en zijn mededader schade en overlast veroorzaakt. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij er met dit handelen blijk van heeft gegeven geen respect te hebben voor andermans goederen en eigendommen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 19 maart 2020 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het advies van de psychiater in het hiervoor onder punt 7 van dit vonnis genoemde rapport. De psychiater schat het risico op recidive ten aanzien van de diefstal als gemiddeld in. Verdachte woont in een buurt in Almere met veel delinquente leeftijdsgenoten, tegen wie hij zichzelf niet gemakkelijk kan verzetten. Ten aanzien van de mishandeling van zijn moeder moet het risico op recidive als gemiddeld tot hoog worden ingeschat als verdachte zonder psychiatrische behandeling teruggeplaatst wordt in de thuissituatie, gezien de bij hem bestaande psychotische stoornis en de psychiatrisch kwetsbare toestand van zijn moeder. Beschermende factoren zijn geheel afwezig. De eerste doelen zijn het behandelen van de psychotische stoornis en voorkomen dat verdachte op korte termijn weer terugkeert naar zijn thuissituatie. Het psychiatrisch herstel dient bij voorkeur plaats te vinden binnen de afdeling jongvolwassenen van een regulier psychiatrisch ziekenhuis (bijvoorbeeld GGZ Centraal in Almere of UMC Utrecht te Utrecht). De psychiater adviseert de afgifte van een zorgmachtiging. Indien dat niet mogelijk is, wordt geadviseerd om verdachte in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel op te nemen in een regulier psychiatrisch ziekenhuis. Na en tijdens psychiatrisch herstel kan onderzocht worden of verdachte, bij voorkeur met instemming van zijn moeder, kan herstellen en resocialiseren bij zijn tante in Engeland. Verder zal betrokkene ondersteund moeten worden bij het vinden van school/daginvulling, zodat er minder risico is op beïnvloeding door delinquente leeftijdsgenoten.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het advies van de psycholoog in het hiervoor onder punt 7 van dit vonnis genoemde rapport. De psycholoog concludeert dat met betrekking tot de gebrekkige ontwikkeling van de sociale vaardigheden van verdachte en zijn gebrek aan assertiviteit, de kans op recidive hoog is wanneer hij, zonder ondersteuning en het vergroten van zijn vaardigheden om zich in zijn thuisomgeving staande te houden, terugkeert in de bestaande thuissituatie. Met betrekking tot de psychotische stoornis en het huidige functioneren van verdachte is er een groot risico op recidive, indien verdachte in omstandigheden komt waarin de angsten en achterdocht de overhand krijgen en hij meent te moeten ingrijpen. Zijn moeder zou zijn problematiek kunnen versterken vanuit haar eigen psychiatrische kwetsbaarheid. Op dit moment is het primair van belang dat verdachte gestabiliseerd wordt en hij behandeld wordt voor de psychotische stoornis, bij voorkeur binnen de reguliere geestelijke gezondheidszorg. De psycholoog adviseert de afgifte van een zorgmachtiging. Indien dat niet mogelijk is, adviseert zij dat verdachte in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel wordt opgenomen binnen een klinische behandelsetting bij een instelling als GGZ-Centraal of de afdeling psychiatrie van het UMC. Tevens zou als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel kunnen worden opgenomen dat verdachte zal deelnemen aan de interventie Tools4U. Een leerstraf in de vorm van Tools4U kan de sociale vaardigheden van verdachte vergroten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een rapport van SAVE van 12 juni 2020 en hetgeen de deskundige daarover ter terechtzitting heeft toegelicht. Daarin staat onder meer het volgende. Verdachte heeft een belaste thuissituatie die hij graag ontvlucht. Er is dan geen zicht op met wie en waar hij verblijft. De kans dat verdachte opnieuw in de problemen komt of zich bezig houdt met criminele activiteiten wordt hierdoor vergroot. Er komen zorgen naar voren op de domeinen ‘vrije tijd’ en ‘attitude’. Verdachte heeft een psychiatrische diagnose. Op dit moment is hij instabiel, weigert bijvoorbeeld soms zijn HIV-medicatie en laat een wisselend beeld zien in zijn gedrag (onder meer achterdochtig en wantrouwend). Als het niet lukt om anders met conflictsituaties om te gaan, verdachte geen positieve dagbesteding heeft of hier niet naartoe gaat en er geen zicht op hem buitenshuis bestaat met wie hij omgaat, bestaat er een grote kans op recidive. SAVE adviseert:
- een verplichte opname/behandeling middels een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz);
- een deels onvoorwaardelijke - en deels voorwaardelijke jeugddetentie;
- een jeugdreclasseringsmaatregel Toezicht & Begeleiding (verplicht) voor de duur van twee jaar;
- het laten meewerken aan een gedragsinterventie, na de opname/behandeling in het kader van de Wvggz, indien dat door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 18 juni 2020. Daarin staat het volgende. De Raad meent dat een Tools4U op dit moment niet passend is en vraagt zich af of deze interventie op termijn wel passend zal zijn. Prioriteit is in eerste instantie de stabilisatie en behandeling middels een zorgmachtiging. Mocht verdachte te zijner tijd weer bij moeder gaan wonen, dan lijkt een systemische behandeling meer voor de hand liggen. De Raad adviseert een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarden het meewerken
aan een plaatsing in een GGZ-instelling/psychiatrisch ziekenhuis dan wel ambulante behandeling middels een zorgmachtiging en de maatregel Toezicht en Begeleiding. De Raad ziet geen meerwaarde in een aanvullende werkstraf.
De straf
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in jeugdzaken, geven als uitgangspunt voor een (poging) afpersing – bij een first offender – een taakstraf van 60 uren dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie. In strafverzwarende zin weegt mee dat verdachte het feit met anderen heeft gepleegd en dat verdachte en zijn mededaders het slachtoffer naar een afgelegen plek hebben gelokt.
Voor de diefstal in vereniging wordt in de genoemde oriëntatiepunten van het LOVS een uitgangspunt een taakstraf van 30 uren dan wel een geldboete van € 150,00 genoemd.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank verder rekening met de omstandigheid dat aan verdachte in de zaak met rekestnummer C/16/504356/FL RK 20/1066, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, met ingang van 24 juni 2020 een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wvggz is verleend.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 151 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte heeft vastgezeten voor de feiten waarvoor aan hem een straf wordt opgelegd, passend en geboden is. Hiervan zal een gedeelte van 14 dagen voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Dit voorwaardelijke deel dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen en om verdachte de behandeling en begeleiding te bieden die hij nodig heeft. Aan het voorwaardelijke deel, waarvoor een proeftijd geldt van twee jaren, zal de rechtbank een bijzondere voorwaarde verbinden, namelijk de maatregel Toezicht en Begeleiding. In het kader van deze maatregel dient verdachte mee te werken aan een gedragsinterventie, na de opname/behandeling in het kader van de Wvggz, indien dat door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht.
Bij het bepalen van de voormelde straf is rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert dat verdachte hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.125,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Voornoemd bedrag bestaat uit een vergoeding van € 1.125,22 voor materiële schade en een vergoeding van € 3.000,00 voor immateriële schade ten gevolge van het aan onder 1 primair dan wel 1 subsidiair aan verdachte ten laste gelegde. Tot slot heeft [slachtoffer 1] verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van een bedrag van € 500,00 als vergoeding voor immateriële schade en een bedrag van € 214,99 als vergoeding voor materiële schade. Voor wat betreft het restantgevorderde voor de gestelde geleden materiële schade heeft de officier van justitie aangevoerd dat dit niet toewijsbaar is omdat onduidelijk is hoe [slachtoffer 1] aan zijn letsel is gekomen. Ten aanzien van het toe te wijzen bedrag heeft de officier van justitie verzocht verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling alsmede de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe is het volgende aangevoerd. Ten aanzien van de gestelde geleden materiële schade ontbreekt een voldoende verband met het bewezenverklaarde. Ten aanzien van de gestelde geleden immateriële schade geldt dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer 1] . Het vaststellen van de mate van eigen schuld leidt tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Subsidiair is verzocht een lagere vergoeding voor de immateriële schade toe te wijzen dan is gevorderd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. De rechtbank komt tot dit oordeel, nu niet is gebleken van een direct verband tussen de gestelde geleden materiële en immateriële schade en het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De gestelde geleden schade houdt immers verband met een verwonding als gevolg van het steken/snijden met een mes. Verdachte wordt vrijgesproken van die gedraging. [slachtoffer 1] kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het onder 1 subsidiair en 3 bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte voor het onder 2 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
151 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
14 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee (2) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding meldt bij Samen Veilig Midden-Nederland op het adres Haagbeukweg 149 te Almere, en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht, en zal meewerken aan een gedragsinterventie, na de opname/behandeling in het kader van de Wvggz, indien dat door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
  • verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van [slachtoffer 1] en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S. Terporten-Hop, voorzitter tevens kinderrechter,
mr. M.J.A.L. Beljaars, kinderrechter, en A. Leschot, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J. Campmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 juli 2020.
Mr. Terporten-Hop is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1 primair:hij op of omstreeks 3 juni 2019 te Almere tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer taser(s) en/of boksbeugel(s) en/of andere wapens en/of geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- dat pand/die garage heeft betreden met een capuchon en/of een masker op en/of over het hoofd en/of voor het gezicht, althans met een zodanige bedekking van het gezicht dat herkenning niet mogelijk was, althans werd bemoeilijkt en/of
- die [slachtoffer 1] op de grond heeft gegooid en/of (vervolgens) op die [slachtoffer 1] is gaan liggen en/of zitten en/of
- met zijn, verdachtes arm die [slachtoffer 1] om zijn hals heeft geklemd en/of
- meermalen, althans éénmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp die [slachtoffer 1] heeft gestoken in een been, althans het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
;
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 3 juni 2019 te Almere tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn/haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een of meer taser(s) en/of boksbeugel(s) en/of andere wapens en/of geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorde,
- dat pand/die garage heeft betreden met een capuchon en/of een masker op en/of over het hoofd en/of voor het gezicht, althans met een zodanige bedekking van het gezicht dat herkenning niet mogelijk was, althans werd bemoeilijkt en/of
- die [slachtoffer 1] op de grond heeft gegooid en/of (vervolgens) op die [slachtoffer 1] is gaan liggen en/of zitten en/of
- met een arm die [slachtoffer 1] om zijn hals heeft geklemd en/of
- meermalen, althans éénmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp de achillespees van die [slachtoffer 1] heeft doorgesneden en/of heeft gestoken in een voet, althans het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
feit 2:hij op of omstreeks 14 februari 2020 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, zijn moeder, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen, althans éénmaal te slaan en/of te stompen in het gezicht en/of in/tegen het lichaam;
feit 3:
hij op of omstreeks 12 juli 2019 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee, althans een of meer laptop(s)/computer(s), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de BCC, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 4:hij op of omstreeks 12 juli 2019 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, type flashlight, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 juni 2019, genummerd 2019162632, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.pagina 415, 422 en 423.
3.pagina 1046, 1048 tot en met 1051.
4.pagina 1074 tot en met 1076.
5.de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 juni 2020.