4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Bewijsmiddelen
Op 12 mei 2019 is aan verdachte een gedragsaanwijzing uitgereikt.In de gedragsaanwijzing stond – kortgezegd – dat verdachte gedurende een periode van 90 dagen zich niet op mocht houden op de [adres] te [woonplaats] , zich niet op mocht houden binnen een straal van 100 meter van de woning(en) gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en zich moest onthouden van contact met [slachtoffer] .
Op 22 mei 2019 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan en zij heeft hierbij het volgende verklaard:
‘Op zondag 12 mei 2019 kreeg mijn ex-partner [verdachte] een gedragsaanwijzing. Helaas overtrad hij direct de gedragsaanwijzing door alsnog contact met mij op te nemen. Ik kreeg van mijn zoon [zoon] te horen dat [verdachte] mij diverse e-mails had gestuurd. De e-mails waren gericht aan mij. [verdachte] had mij twee e-mails verstuurd op vrijdag 17 mei 2019 en twee e-mails op zaterdag 18 mei 2019.Op zaterdag 18 mei 2019, omstreeks 13.00 uur, was ik op de fiets. Onderweg naar de supermarkt kwam ik mijn ex-partner [verdachte] tegen. Ik zag dat hij achter mij aan kwam fietsen. Wij fietsten samen naar het bos aan de Richelleweg met de J Kampweg in Soesterberg. (…) Nadat wij seks met elkaar hadden, hadden wij afgesproken om elkaar op maandag 20 mei 2019 om 08.30 uur te zien bij de Mac Donalds in Huis ter Heide.(…) Op maandag 20 mei 2019, omstreeks 08.30 uur, ging ik naar de Mac Donalds in Huis te Heide. Hij zou mij op die dag een telefoon geven zodat hij contact met mij kon opnemen. Op dinsdag 21 mei 2019, omstreeks 22.00 uur, werd ik meerdere keren gebeld op de mobiele telefoon die ik van [verdachte] had gekregen.’
Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 juni 2020 het volgende verklaard:
‘Ik heb de gedragsaanwijzing ontvangen en getekend.’
Bewijsoverweging
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte niet de opzet op het overtreden van de gedragsaanwijzing had, nu hij niet wist wat er in de stukken stond.
De rechtbank overweegt dat verdachte op 11 mei 2019 is aangehouden op verdenking van belaging van [slachtoffer] . Hij is dezelfde dag als verdachte hierover gehoord en heeft verklaard dat de wijkagent ongeveer twee weken daarvoor bepaalde voorwaarden met hem had besproken waaraan hij, verdachte, zich moest houden. Deze voorwaarden hielden in dat hij niet bij [slachtoffer] in de buurt mocht komen en dat als zij dat niet wilde, hij niet met haar mocht praten en dat hij haar niet mocht mailen. Tijdens zijn verhoor heeft verdachte bekend dat hij [slachtoffer] in het begin inderdaad heeft lastig gevallen en dat hij zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden van de wijkagent. Aan verdachte is vervolgens op 12 mei 2019 een gedragsaanwijzing uitgereikt waaruit duidelijk blijkt dat verdachte zich diende de onthouden van contact met [slachtoffer] . Verdachte stelt weliswaar dat hij de gedragsaanwijzing niet zou hebben gelezen, maar gelet op het feit dat hij heeft getekend voor ontvangst en op de omstandigheden waaronder de gedragsaanwijzing aan verdachte is uitgereikt, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte bekend was met de inhoud en strekking hiervan en dat hij de gedragsaanwijzing vervolgens opzettelijk heeft overtreden.
Gelet op het vorenstaande verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte een of meer Whatsapp- en/of smsberichten heeft gestuurd naar [slachtoffer] en zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Feit 2
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft op 10 mei 2019 aangifte gedaan en zij heeft hierbij het volgende verklaard:
‘Ik doe aangifte van stalking door mijn ex partner. Bij deze verzoek ik uitdrukkelijk
om strafvervolging van mijn ex partner [verdachte] geboren op [1970] .
Op 12 april 2019 heb ik de relatie met mijn voormalige partner [verdachte]
beëindigd. Ik heb [verdachte] toen geblokkeerd op mijn telefoon.
Op 17 april 2019 heeft hij mij allemaal berichten gestuurd via de mail. In deze mails
staan allemaal bedreigingen en manipulerende teksten gericht tegen mijzelf en naar mijn partner [partner] . [verdachte] heeft in de tussentijd dat hij mij stalkt meerdere malen
alarmpjes in mijn tuin en huis gegooid. Die alarmpjes gingen af en daar kwam een hard geluid uit. Dit deed hij puur om mij uit te lokken en om mij naar buiten te laten komen. Vandaag 10 mei 2019 kwamen [verdachte] en [partner] weer vrij uit de PI in Houten. Zodra [verdachte] in het bezit kwam van zijn telefoon heeft hij mij gelijk weer een mail
gestuurd. Dit was om 15:21 uur, om 15:29 uur en nog maal om 15:10. Het moet echt afgelopen zijn. Ik wil dit niet meer. Ik wil mijnrust en vrijheid terug. Ik heb alles opgeslagen en uitgeprint. Ik overhandig u hierbij alle mail berichten met daarin de dreigingen en vernederende teksten die [verdachte] richting mij en [partner] heeft geuit. Ook overhandig ik u de alarmpjes die [verdachte] in mijn tuin en woning heeft gegooid.’
[slachtoffer] heeft op 22 mei 2019 opnieuw aangifte gedaan en zij heeft hierbij het volgende verklaard:
‘Ik kreeg van mijn zoon te horen dat [verdachte] mij diverse e-mails had gestuurd. De
e-mails waren gericht aan mij. [verdachte] had mij twee e-mails verstuurd op vrijdag 17 mei 2019 en twee e-mails op zaterdag 18 mei 2019. Ik zal de kopie van de e-mails aan u overhandigen. Op vrijdag 17 mei om 21.33 uur stuurde hij mij een e-mail. Hierin stond onder andere:
''Ik blijf doorgaan tot je terug bent bij mij en dat iedereen jou weer gelukkig zieten ontspannen. De keuze is aan jouw mij negeren helpt niet of moet je de rest van je
leven gebracht worden naar je werk.”
18 mei om 10.30 uur om 10.30 uur stuurde hij een e-mail. Hierin stond onder andere:
''Kom je straks een stukje wandelen, je weigert wat van je te laten horen mot je zelf
weten jou verantwoording ik blijf jagen en geef nooit op alleen een eerlijke open
gesprek geeft de oplossing.”
Op zaterdag 18 mei 2019, was ik op de fiets. Onderweg naar de supermarkt kwam ik mijn ex-partner [verdachte] tegen. Ik ben vervolgens weggegaan want ik moest mijn zoon wegbrengen naar school. Ik fietste daarna weg en ik zag op een afstand dat [verdachte] op hetzelfde punt stond waar ik hem had gesproken. (…) Op dinsdag 21 mei 2019, omstreeks 22.00 uur, werd ik meerdere keren gebeld op de mobiele telefoon die ik van [verdachte] had gekregen.’
Op 22 mei 2019 heeft aangeefster uitdrukkelijk verzocht om tot strafvervolging van de dader, ex-partner [verdachte] , over te gaan.
Uit het verhoor van verdachte op 11 mei 2019 blijkt het volgende:
‘In het begin begon ik haar 's nachts lastig te vallen. Dit was pure woede, zware
frustratie, vol onbegrip waarom ze mij dit had aangedaan. Hiermee bedoel ik dat zij de relatie verbroken is.In het begin uit frustratie stuurde ik meerdere mailtjes per dag naar haar’.
0: Verbalisanten tonen een foto aan de verdachte met daarop zwarte voorwerpen.
V: Wat zijn dit voor voorwerpen?
A: Dat zijn alarmpjes. Dat was op het begin toen ik te horen kreeg dat het uit was.
Ik heb die door de brievenbus in de woning gegooid en in de tuin gegooid.
V: Wat wilde u hiermee bereiken?
A: Ik had geen rust en ik wilde dat zij dan ook geen rust zou krijgen.
Op 12 mei 2019 heeft [getuige] een getuigenverklaring afgelegd en zij heeft het volgende verklaard:
‘Ik ben woonachtig in dezelfde straat als waar [slachtoffer] woont.
De afgelopen weken heb ik [verdachte] meerdere malen zien staan op de hoek van het [plein] in [woonplaats] . Ook heb ik hem een paar dagen geleden in een steeg zien staan terwijl hij keek naar de woning van [slachtoffer] . Ik zie hem gemiddeld wel een paar keer per week in de wijk staan, al kijkend naar de woning van [slachtoffer] .’
De verdachte heeft ter terechtzitting van 22 juni 2020 het volgende verklaard:
‘Het klopt dat ik regelmatig in de straat van [slachtoffer] was.’
Belaging
Voor de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b Wetboek van Strafrecht is volgens vaste jurisprudentie de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer van belang.
Uit de weergegeven bewijsmiddelen volgt dat aan bovengenoemd criterium is voldaan. Verdachte heeft meerdere malen contact met aangeefster gezocht en heeft zich opgehouden in de buurt van de woning van aangeefster. Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 juni 2020 verklaard dat hij een aantal kennissen in de straat van aangeefster heeft en daarom in de straat van aangeefster stond. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte onaannemelijk, gelet op de frequentie waarin en de tijdstippen waarop verdachte in de straat en in de buurt van de woning van [slachtoffer] is gesignaleerd. Uit de e-mailberichten van verdachte aan aangeefster, blijkt dat verdachte aangeefster in haar woning in de gaten hield.
Inbreuk persoonlijke levenssfeer
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangeefster met hem wilde afspreken en er dus geen sprake was van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat het opzet van verdachte erop gericht is geweest om inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Verdachte had immers steeds de bedoeling om contact op te nemen met aangeefster en om haar te zien, te spreken en in de gaten te houden, zelfs nadat aangeefster aangifte tegen hem had gedaan. Daarnaast was er een gedragsaanwijzing aan verdachte opgelegd en had er een stopgesprek plaatsgevonden met de wijkagent. Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt dat zij meermalen tegen verdachte heeft gezegd dat zij geen contact met hem wilde. Bovendien heeft zij haar telefoonnummer op 12 april 2019 veranderd en meermalen contact opgenomen met de politie wanneer verdachte opnieuw contact met haar zocht. Dat aangeefster mee is gegaan met de afspraken van verdachte doet hier niets aan af. Aangeefster stelt dat zij dit deed uit angst voor verdachte. De rechtbank is van oordeel dat verdachte continu de grenzen overschreed door aangeefster te benaderen. De rechtbank acht het aannemelijk dat aangeefster zich hierdoor onder druk voelde staan. Alle contactmoment zijn op initiatief van verdachte tot stand gekomen. Aangeefster heeft inderdaad de initiatieven en contactmomenten van verdachte gevolgd maar zij wilde en dacht dat het hierna zou ophouden.
Betrouwbaarheid aangifte
De verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de aangiftes van [slachtoffer] onder druk van haar partner, [partner] , zijn gedaan. De rechtbank is van oordeel dat dit niet uit het procesdossier volgt. Uit de getuigenverklaring van [partner] ter terechtzitting van 22 juni 2020 blijkt dat aangeefster en de getuige hebben gesproken over het doen van aangifte maar niet is komen vast te staan dat de getuige aangeefster zou hebben gedwongen tot het doen van aangifte. De rechtbank benadrukt dat aangeefster tweemaal aangifte heeft gedaan en een klacht heeft ingediend. De verklaringen van aangeefster worden op essentiële onderdelen ondersteund door de andere bewijsmiddelen in het dossier en aangeefster is op cruciale punten consequent in haar verklaring. De rechtbank heeft daarom geen redenen te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Hieruit volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat aangeefster aangifte wilde doen. De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer van de verdachte.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
[ambtenaar] heeft aangifte gedaan en hij heeft het volgende verklaard:
‘Op 26 juli 2019 was ik [ambtenaar] als politieambtenaar werkzaam. Bij de aanhouding heeft verdachte [verdachte] mij mishandeld door in mijn rechter arm te bijten. Het bijten deed pijn en heeft mij letsel gegeven. Zijn tandafdrukken zijn zichtbaar in mijn arm en de bijtplek is rood, dik en gezwollen. Het bijtincident vond plaats terwijl ik de verdachte met één van zijn armen geboeid had met de transportboeien en nadat ik hem had medegedeeld dat hij aangehouden was.’
[ambtenaar] heeft in een proces-verbaal van bevindingen, in aanvulling op zijn aangifte, het volgende verklaard:
‘Op datum en tijd voornoemd, waren wij te Soesterberg voor de aanhouding van verdachte genaamd [verdachte] . Ik vroeg de man of hij [verdachte] was en dat bevestigde de man. Ik heb de verdachte hierop aangehouden. Ik liep achter de verdachte aan het chalet in en pakte de verdachte vast en vroeg hem te blijven staan. De verdachte voldeed hier niet aan waarop ik besloot de verdachte transportboeien om te doen. Ik sloeg de transportboei om zijn rechter pols aan en voelde dat de verdachte zich hier tegen verzette. Ik voelde dat de verdachte zijn arm strekte en met kracht omhoog bracht. Ik heb de verdachte verteld dat hij mee moest werken en als hij dat niet deed dat wij dan geweld zouden toepassen. Ik zag dat de verdachte hier niet op reageerde en voelde dat hij met veel kracht zich zelf los probeerde te trekken. Ik heb de verdachte daarop twee maal met kracht een knietje gegeven tegen het boven been om het verzet te doen stoppen. In de serre bracht ik de verdachte naar de grond en bij het naar de grond brengen trok de verdachte zich los en kwam hij met bij de handen op de grond. Ik pakte opnieuw de transportboei vast en voelde dat de verdachte mij beet in mijn rechter onderarm.’
Verbalisant [verbalisant] heeft het volgende verklaard:
‘Ik zag dat mijn collega [ambtenaar] een arm van [verdachte] vastpakte en hier zijn handboei om deed. Ik zag dat [verdachte] tegen stribbelde door zich op de grond te laten zakken . Ik zag dat toen [verdachte] zichzelf naar de grond bewoog mijn collega [ambtenaar] in zijn rechterarm beet.’
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de politieambtenaar heeft gebeten.
Bewijsoverweging
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich heeft verzet bij zijn aanhouding waarna verbalisant [ambtenaar] letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij handelde uit zelfbescherming. Hij heeft de politieambtenaar gebeten maar het was niet zijn bedoeling om de politieambtenaar te verwonden maar slechts om het geweld te stoppen vanwege de pijn.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
In artikel 7 lid 1 van de Politiewet 2012 is bepaald dat een ambtenaar van de politie bevoegd is geweld te gebruiken bij een aanhouding, mits daarbij de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet worden overschreden.
Uit het proces-verbaal van [ambtenaar] blijkt dat hij verdachte allereerst heeft medegedeeld dat hij werd aangehouden. Verdachte is vervolgens weggelopen waarna de verbalisant hem heeft vastgepakt en heeft gevraagd te blijven staan. Verdachte voldeed hier niet aan waarop de verbalisant de transportboeien bij verdachte probeerde om te doen. Verdachte verzette zich hier tegen. Hierna heeft verbalisant aan verdachte medegedeeld dat hij mee moest werken en als hij dit niet deed er geweld zou worden toegepast. Verdachte reageerde hier niet op en probeerde zich los te trekken. Dit wordt onderschreven door verbalisant [verbalisant] . De politieambtenaar heeft vervolgens geweld gebruikt om het verzet te stoppen. Uit het procesdossier blijkt niet dat dit geweld buitenproportioneel is geweest. De rechtbank is van oordeel dat de verbalisant juist heeft gehandeld en geen andere mogelijkheid had dan het gebruiken van geweld nu verdachte zijn verzet niet staakte. Het verweer van de verdediging zal dan ook worden verworpen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte aangever [ambtenaar] heeft geschopt en/of heeft geslagen nu dit slechts blijkt uit de verklaring van verbalisant [verbalisant] en aangever hier niet over spreekt. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.