ECLI:NL:RBMNE:2020:2579

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
16.125035.19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding gedragsaanwijzing en belaging ex-partner met geweld tegen politieambtenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van een gedragsaanwijzing en belaging van zijn ex-partner. De verdachte heeft in de periode van 18 mei 2019 tot en met 21 mei 2019, ondanks een opgelegde gedragsaanwijzing, herhaaldelijk contact gezocht met zijn ex-partner, wat resulteerde in een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op het privéleven van de aangeefster, die herhaaldelijk had aangegeven geen contact te willen. De verdachte heeft zich niet alleen schuldig gemaakt aan belaging, maar ook aan het verzetten tegen zijn aanhouding op 26 juli 2019, waarbij hij een politieambtenaar heeft gebeten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en een contact- en gebiedsverbod opgelegd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de aangeefster zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de wensen van de aangeefster en heeft zijn eigen behoeften vooropgesteld, wat de rechtbank als zeer ernstig heeft aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.125035.19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1970] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 oktober 2019, 9 januari 2020, 20 maart 2020 en 22 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Schapendonk en van wat verdachte en de raadsvrouw, mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
in de periode van 18 mei 2019 tot en met 21 mei 2019 te Soesterberg, een gedragsaanwijzing heeft overtreden;
Feit 2:
in de periode van 12 april 2019 tot en met 21 mei 2019 te [woonplaats] [slachtoffer] heeft belaagd;
Feit 3:
op 26 juli 2019 te Soesterberg zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [ambtenaar] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De verdachte heeft in de ten laste gelegde periode meermalen contact opgenomen met [slachtoffer] . Het slachtoffer heeft hier ook meerdere malen aangifte van gedaan. [slachtoffer] verklaart in haar aangifte dat zij na de oplegging van de gedragsaanwijzing e-mails van verdachte heeft ontvangen en deze zijn in het dossier gevoegd. Daarnaast verklaren verdachte en [slachtoffer] allebei dat zij elkaar hebben gezien op 18 en 20 mei 2019. Verdachte heeft de gedragsaanwijzing uitgereikt gekregen op 12 mei 2019. De officier van justitie acht niet aannemelijk dat verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van de gedragsaanwijzing en acht het opzettelijk overtreden van de gedragsaanwijzing bewezen.
Ook de belaging acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. In de aangiftes van [slachtoffer] van 10 mei 2019 en 22 mei 2019 heeft zij duidelijk beschreven dat verdachte contact met haar bleef opnemen. Hij stuurde haar e-mails en heeft zich meermalen opgehouden bij de woning van aangeefster en alarmpjes in haar tuin gegooid. Deze contactmomenten en contactpogingen dienen als stelselmatig aangemerkt te worden. De gedragingen die zijn opgenomen in de tenlastelegging vormen een duidelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Verdachte heeft meermalen van aangeefster gehoord dat zij geen contact wilde. Bewezen kan worden dat verdachte door deze gedragingen aangeefster heeft gedwongen contact te dulden en haar vrees aan te jagen.
Ten aanzien van feit 3 stelt de officier van justitie zich eveneens op het standpunt dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Tijdens zijn aanhouding heeft verdachte zich verzet, waarna de verbalisant geweld moest gebruiken en verdachte naar de grond heeft gebracht. Verdachte beroept zich hierbij op zelfverdediging maar, gelet op het verzet dat verdachte pleegde, heeft de politie niet buitenproportioneel gehandeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 het volgende bepleit.
Juridisch kan vast worden gesteld dat er sprake is van een overtreding van de gedragsaanwijzing. De opzet bestond echter niet bij verdachte om, tegen de wil van [slachtoffer] , contact te hebben. De handelingen en het contact kwamen vanuit beiden. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank rekening te houden met deze omstandigheden.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde. Uit het dossier blijkt dat aangeefster en verdachte contact zijn blijven houden. Aangeefster heeft verklaard dat zij dit uit angst heeft gedaan maar verdachte acht dit volstrekt ongeloofwaardig. Als aangeefster bang voor verdachte zou zijn geweest dan was het niet waarschijnlijk dat ze op afgelegen plekken zouden afspreken. Daarnaast heeft zij na de eerste ontmoeting niet direct de politie gebeld. De toenmalige partner van [slachtoffer] , [partner] , controleerde haar telefoon. Dit heeft hij onder ede ook bevestigd ter terechtzitting. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de aangiftes van [slachtoffer] onder druk van haar toenmalige partner zijn gedaan. [partner] heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij betrokken is geweest bij de aangiftes. Verdachte voelt zich gesterkt in de overtuiging dat [slachtoffer] bang is voor [partner] . Dit heeft zij ook tegenover verdachte verklaard.
Voornoemde omstandigheden leiden er toe dat geen sprake is geweest van belaging.
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de handelingen van verdachte een reactie waren op het gedrag van de politie. Verdachte wilde zijn woning afsluiten en dit is geëscaleerd. Van een politieambtenaar mag worden verwacht dat zij hier anders mee omgaan. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting een verklaring overgelegd van een arts waaruit het letsel, naar aanleiding van de aanhouding, van verdachte zou blijken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Bewijsmiddelen [1]
Op 12 mei 2019 is aan verdachte een gedragsaanwijzing uitgereikt. [2] In de gedragsaanwijzing stond – kortgezegd – dat verdachte gedurende een periode van 90 dagen zich niet op mocht houden op de [adres] te [woonplaats] , zich niet op mocht houden binnen een straal van 100 meter van de woning(en) gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en zich moest onthouden van contact met [slachtoffer] . [3]
Op 22 mei 2019 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan en zij heeft hierbij het volgende verklaard:
‘Op zondag 12 mei 2019 kreeg mijn ex-partner [verdachte] een gedragsaanwijzing. Helaas overtrad hij direct de gedragsaanwijzing door alsnog contact met mij op te nemen. Ik kreeg van mijn zoon [zoon] te horen dat [verdachte] mij diverse e-mails had gestuurd. De e-mails waren gericht aan mij. [verdachte] had mij twee e-mails verstuurd op vrijdag 17 mei 2019 en twee e-mails op zaterdag 18 mei 2019. [4] Op zaterdag 18 mei 2019, omstreeks 13.00 uur, was ik op de fiets. Onderweg naar de supermarkt kwam ik mijn ex-partner [verdachte] tegen. Ik zag dat hij achter mij aan kwam fietsen. Wij fietsten samen naar het bos aan de Richelleweg met de J Kampweg in Soesterberg. (…) Nadat wij seks met elkaar hadden, hadden wij afgesproken om elkaar op maandag 20 mei 2019 om 08.30 uur te zien bij de Mac Donalds in Huis ter Heide. [5] (…) Op maandag 20 mei 2019, omstreeks 08.30 uur, ging ik naar de Mac Donalds in Huis te Heide. Hij zou mij op die dag een telefoon geven zodat hij contact met mij kon opnemen. Op dinsdag 21 mei 2019, omstreeks 22.00 uur, werd ik meerdere keren gebeld op de mobiele telefoon die ik van [verdachte] had gekregen.’ [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 juni 2020 het volgende verklaard:
‘Ik heb de gedragsaanwijzing ontvangen en getekend.’
Bewijsoverweging
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte niet de opzet op het overtreden van de gedragsaanwijzing had, nu hij niet wist wat er in de stukken stond.
De rechtbank overweegt dat verdachte op 11 mei 2019 is aangehouden op verdenking van belaging van [slachtoffer] . Hij is dezelfde dag als verdachte hierover gehoord en heeft verklaard dat de wijkagent ongeveer twee weken daarvoor bepaalde voorwaarden met hem had besproken waaraan hij, verdachte, zich moest houden. Deze voorwaarden hielden in dat hij niet bij [slachtoffer] in de buurt mocht komen en dat als zij dat niet wilde, hij niet met haar mocht praten en dat hij haar niet mocht mailen. Tijdens zijn verhoor heeft verdachte bekend dat hij [slachtoffer] in het begin inderdaad heeft lastig gevallen en dat hij zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden van de wijkagent. Aan verdachte is vervolgens op 12 mei 2019 een gedragsaanwijzing uitgereikt waaruit duidelijk blijkt dat verdachte zich diende de onthouden van contact met [slachtoffer] . Verdachte stelt weliswaar dat hij de gedragsaanwijzing niet zou hebben gelezen, maar gelet op het feit dat hij heeft getekend voor ontvangst en op de omstandigheden waaronder de gedragsaanwijzing aan verdachte is uitgereikt, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte bekend was met de inhoud en strekking hiervan en dat hij de gedragsaanwijzing vervolgens opzettelijk heeft overtreden.
Gelet op het vorenstaande verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte een of meer Whatsapp- en/of smsberichten heeft gestuurd naar [slachtoffer] en zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Feit 2
Bewijsmiddelen [7]
[slachtoffer] heeft op 10 mei 2019 aangifte gedaan en zij heeft hierbij het volgende verklaard:
‘Ik doe aangifte van stalking door mijn ex partner. Bij deze verzoek ik uitdrukkelijk
om strafvervolging van mijn ex partner [verdachte] geboren op [1970] .
Op 12 april 2019 heb ik de relatie met mijn voormalige partner [verdachte]
beëindigd. Ik heb [verdachte] toen geblokkeerd op mijn telefoon. [8]
Op 17 april 2019 heeft hij mij allemaal berichten gestuurd via de mail. In deze mails
staan allemaal bedreigingen en manipulerende teksten gericht tegen mijzelf en naar mijn partner [partner] . [verdachte] heeft in de tussentijd dat hij mij stalkt meerdere malen
alarmpjes in mijn tuin en huis gegooid. Die alarmpjes gingen af en daar kwam een hard geluid uit. Dit deed hij puur om mij uit te lokken en om mij naar buiten te laten komen. Vandaag 10 mei 2019 kwamen [verdachte] en [partner] weer vrij uit de PI in Houten. Zodra [verdachte] in het bezit kwam van zijn telefoon heeft hij mij gelijk weer een mail
gestuurd. Dit was om 15:21 uur, om 15:29 uur en nog maal om 15:10. Het moet echt afgelopen zijn. Ik wil dit niet meer. Ik wil mijn [9] rust en vrijheid terug. Ik heb alles opgeslagen en uitgeprint. Ik overhandig u hierbij alle mail berichten met daarin de dreigingen en vernederende teksten die [verdachte] richting mij en [partner] heeft geuit. Ook overhandig ik u de alarmpjes die [verdachte] in mijn tuin en woning heeft gegooid.’ [10]
[slachtoffer] heeft op 22 mei 2019 opnieuw aangifte gedaan en zij heeft hierbij het volgende verklaard:
‘Ik kreeg van mijn zoon te horen dat [verdachte] mij diverse e-mails had gestuurd. De
e-mails waren gericht aan mij. [verdachte] had mij twee e-mails verstuurd op vrijdag 17 mei 2019 en twee e-mails op zaterdag 18 mei 2019. Ik zal de kopie van de e-mails aan u overhandigen. Op vrijdag 17 mei om 21.33 uur stuurde hij mij een e-mail. Hierin stond onder andere:
''Ik blijf doorgaan tot je terug bent bij mij en dat iedereen jou weer gelukkig ziet [11] en ontspannen. De keuze is aan jouw mij negeren helpt niet of moet je de rest van je
leven gebracht worden naar je werk.”
18 mei om 10.30 uur om 10.30 uur stuurde hij een e-mail. Hierin stond onder andere:
''Kom je straks een stukje wandelen, je weigert wat van je te laten horen mot je zelf
weten jou verantwoording ik blijf jagen en geef nooit op alleen een eerlijke open
gesprek geeft de oplossing.”
Op zaterdag 18 mei 2019, was ik op de fiets. Onderweg naar de supermarkt kwam ik mijn ex-partner [verdachte] tegen. Ik ben vervolgens weggegaan want ik moest mijn zoon wegbrengen naar school. Ik fietste daarna weg en ik zag op een afstand dat [verdachte] op hetzelfde punt stond waar ik hem had gesproken. (…) Op dinsdag 21 mei 2019, omstreeks 22.00 uur, werd ik meerdere keren gebeld op de mobiele telefoon die ik van [verdachte] had gekregen.’ [12]
Op 22 mei 2019 heeft aangeefster uitdrukkelijk verzocht om tot strafvervolging van de dader, ex-partner [verdachte] , over te gaan. [13]
Uit het verhoor van verdachte op 11 mei 2019 blijkt het volgende:
‘In het begin begon ik haar 's nachts lastig te vallen. Dit was pure woede, zware
frustratie, vol onbegrip waarom ze mij dit had aangedaan. Hiermee bedoel ik dat zij de relatie verbroken is. [14] In het begin uit frustratie stuurde ik meerdere mailtjes per dag naar haar’. [15]
0: Verbalisanten tonen een foto aan de verdachte met daarop zwarte voorwerpen.
V: Wat zijn dit voor voorwerpen?
A: Dat zijn alarmpjes. Dat was op het begin toen ik te horen kreeg dat het uit was.
Ik heb die door de brievenbus in de woning gegooid en in de tuin gegooid.
V: Wat wilde u hiermee bereiken?
A: Ik had geen rust en ik wilde dat zij dan ook geen rust zou krijgen.
Op 12 mei 2019 heeft [getuige] een getuigenverklaring afgelegd en zij heeft het volgende verklaard:
‘Ik ben woonachtig in dezelfde straat als waar [slachtoffer] woont.
De afgelopen weken heb ik [verdachte] meerdere malen zien staan op de hoek van het [plein] in [woonplaats] . Ook heb ik hem een paar dagen geleden in een steeg zien staan terwijl hij keek naar de woning van [slachtoffer] . Ik zie hem gemiddeld wel een paar keer per week in de wijk staan, al kijkend naar de woning van [slachtoffer] .’ [16]
De verdachte heeft ter terechtzitting van 22 juni 2020 het volgende verklaard:
‘Het klopt dat ik regelmatig in de straat van [slachtoffer] was.’
Bewijsoverwegingen
Belaging
Voor de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b Wetboek van Strafrecht is volgens vaste jurisprudentie de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer van belang.
Uit de weergegeven bewijsmiddelen volgt dat aan bovengenoemd criterium is voldaan. Verdachte heeft meerdere malen contact met aangeefster gezocht en heeft zich opgehouden in de buurt van de woning van aangeefster. Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 juni 2020 verklaard dat hij een aantal kennissen in de straat van aangeefster heeft en daarom in de straat van aangeefster stond. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte onaannemelijk, gelet op de frequentie waarin en de tijdstippen waarop verdachte in de straat en in de buurt van de woning van [slachtoffer] is gesignaleerd. Uit de e-mailberichten van verdachte aan aangeefster, blijkt dat verdachte aangeefster in haar woning in de gaten hield.
Inbreuk persoonlijke levenssfeer
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangeefster met hem wilde afspreken en er dus geen sprake was van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat het opzet van verdachte erop gericht is geweest om inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Verdachte had immers steeds de bedoeling om contact op te nemen met aangeefster en om haar te zien, te spreken en in de gaten te houden, zelfs nadat aangeefster aangifte tegen hem had gedaan. Daarnaast was er een gedragsaanwijzing aan verdachte opgelegd en had er een stopgesprek plaatsgevonden met de wijkagent. Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt dat zij meermalen tegen verdachte heeft gezegd dat zij geen contact met hem wilde. Bovendien heeft zij haar telefoonnummer op 12 april 2019 veranderd en meermalen contact opgenomen met de politie wanneer verdachte opnieuw contact met haar zocht. Dat aangeefster mee is gegaan met de afspraken van verdachte doet hier niets aan af. Aangeefster stelt dat zij dit deed uit angst voor verdachte. De rechtbank is van oordeel dat verdachte continu de grenzen overschreed door aangeefster te benaderen. De rechtbank acht het aannemelijk dat aangeefster zich hierdoor onder druk voelde staan. Alle contactmoment zijn op initiatief van verdachte tot stand gekomen. Aangeefster heeft inderdaad de initiatieven en contactmomenten van verdachte gevolgd maar zij wilde en dacht dat het hierna zou ophouden.
Betrouwbaarheid aangifte
De verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de aangiftes van [slachtoffer] onder druk van haar partner, [partner] , zijn gedaan. De rechtbank is van oordeel dat dit niet uit het procesdossier volgt. Uit de getuigenverklaring van [partner] ter terechtzitting van 22 juni 2020 blijkt dat aangeefster en de getuige hebben gesproken over het doen van aangifte maar niet is komen vast te staan dat de getuige aangeefster zou hebben gedwongen tot het doen van aangifte. De rechtbank benadrukt dat aangeefster tweemaal aangifte heeft gedaan en een klacht heeft ingediend. De verklaringen van aangeefster worden op essentiële onderdelen ondersteund door de andere bewijsmiddelen in het dossier en aangeefster is op cruciale punten consequent in haar verklaring. De rechtbank heeft daarom geen redenen te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Hieruit volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat aangeefster aangifte wilde doen. De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer van de verdachte.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
Feit 3
Bewijsmiddelen [17]
[ambtenaar] heeft aangifte gedaan en hij heeft het volgende verklaard:
‘Op 26 juli 2019 was ik [ambtenaar] als politieambtenaar werkzaam. Bij de aanhouding heeft verdachte [verdachte] mij mishandeld door in mijn rechter arm te bijten. Het bijten deed pijn en heeft mij letsel gegeven. Zijn tandafdrukken zijn zichtbaar in mijn arm en de bijtplek is rood, dik en gezwollen. Het bijtincident vond plaats terwijl ik de verdachte met één van zijn armen geboeid had met de transportboeien en nadat ik hem had medegedeeld dat hij aangehouden was.’ [18]
[ambtenaar] heeft in een proces-verbaal van bevindingen, in aanvulling op zijn aangifte, het volgende verklaard:
‘Op datum en tijd voornoemd, waren wij te Soesterberg voor de aanhouding van verdachte genaamd [verdachte] . Ik vroeg de man of hij [verdachte] was en dat bevestigde de man. Ik heb de verdachte hierop aangehouden. Ik liep achter de verdachte aan het chalet in en pakte de verdachte vast en vroeg hem te blijven staan. De verdachte voldeed hier niet aan waarop ik besloot de verdachte transportboeien om te doen. Ik sloeg de transportboei om zijn rechter pols aan en voelde dat de verdachte zich hier tegen verzette. Ik voelde dat de verdachte zijn arm strekte en met kracht omhoog bracht. Ik heb de verdachte verteld dat hij mee moest werken en als hij dat niet deed dat wij dan geweld zouden toepassen. Ik zag dat de verdachte hier niet op reageerde en voelde dat hij met veel kracht zich zelf los probeerde te trekken. Ik heb de verdachte daarop twee maal met kracht een knietje gegeven tegen het boven been om het verzet te doen stoppen. In de serre bracht ik de verdachte naar de grond en bij het naar de grond brengen trok de verdachte zich los en kwam hij met bij de handen op de grond. Ik pakte opnieuw de transportboei vast en voelde dat de verdachte mij beet in mijn rechter onderarm.’ [19]
Verbalisant [verbalisant] heeft het volgende verklaard:
‘Ik zag dat mijn collega [ambtenaar] een arm van [verdachte] vastpakte en hier zijn handboei om deed. Ik zag dat [verdachte] tegen stribbelde door zich op de grond te laten zakken . Ik zag dat toen [verdachte] zichzelf naar de grond bewoog mijn collega [ambtenaar] in zijn rechterarm beet.’ [20]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de politieambtenaar heeft gebeten. [21]
Bewijsoverweging
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich heeft verzet bij zijn aanhouding waarna verbalisant [ambtenaar] letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij handelde uit zelfbescherming. Hij heeft de politieambtenaar gebeten maar het was niet zijn bedoeling om de politieambtenaar te verwonden maar slechts om het geweld te stoppen vanwege de pijn.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
In artikel 7 lid 1 van de Politiewet 2012 is bepaald dat een ambtenaar van de politie bevoegd is geweld te gebruiken bij een aanhouding, mits daarbij de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet worden overschreden.
Uit het proces-verbaal van [ambtenaar] blijkt dat hij verdachte allereerst heeft medegedeeld dat hij werd aangehouden. Verdachte is vervolgens weggelopen waarna de verbalisant hem heeft vastgepakt en heeft gevraagd te blijven staan. Verdachte voldeed hier niet aan waarop de verbalisant de transportboeien bij verdachte probeerde om te doen. Verdachte verzette zich hier tegen. Hierna heeft verbalisant aan verdachte medegedeeld dat hij mee moest werken en als hij dit niet deed er geweld zou worden toegepast. Verdachte reageerde hier niet op en probeerde zich los te trekken. Dit wordt onderschreven door verbalisant [verbalisant] . De politieambtenaar heeft vervolgens geweld gebruikt om het verzet te stoppen. Uit het procesdossier blijkt niet dat dit geweld buitenproportioneel is geweest. De rechtbank is van oordeel dat de verbalisant juist heeft gehandeld en geen andere mogelijkheid had dan het gebruiken van geweld nu verdachte zijn verzet niet staakte. Het verweer van de verdediging zal dan ook worden verworpen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte aangever [ambtenaar] heeft geschopt en/of heeft geslagen nu dit slechts blijkt uit de verklaring van verbalisant [verbalisant] en aangever hier niet over spreekt. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1in de periode van 18 mei 2019 tot en met 21 mei 2019 te [woonplaats] , gemeente Soest, althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 12 mei 2019 gegeven door de officier van justitie te Midden-Nederland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich niet mag op houden in/op de [adres] te [woonplaats] en zich niet op mag houden binnen een straal van 100 meter van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en zich te onthouden van contact met [slachtoffer] ; door:- een e-mail te sturen aan de zoon van die [slachtoffer] en- meermalen te bellen naar die [slachtoffer] en- meermalen af te spreken met die [slachtoffer] ;
Feit 2in de periode van 12 april 2019 tot en met 21 mei 2019, te [woonplaats] , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door- zich meerdere malen op te houden in de straat ( [adres] , [woonplaats] ) en in de nabijheid van de woning van [slachtoffer] en- alarmsystemen (personal alarm system) in de tuin van die [slachtoffer] te gooien en door de brievenbus van de woning van die [slachtoffer] te gooien en- meerdere malen die [slachtoffer] te mailen en- meerdere keren die [slachtoffer] te bellen met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
Feit 3op 26 juli 2019 te Soesterberg, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [ambtenaar] , agent van politie Eenheid Midden- Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten het aanhouden van de verdachte op grond van artikel 184a van het Wetboek van Strafrecht door zich los te trekken, althans zijn armen in tegengestelde richting te bewegen dan in de richting waarin die [ambtenaar] hem trachtte te brengen en in de arm van die [ambtenaar] te bijten, terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten een bijtafdruk en een rode en gezwollen plek op de arm bij die [ambtenaar] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd
Feit 2:
belaging
Feit 3:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 321 dagen, met aftrek van het voorarrest;
- de maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 3 jaren, inhoudende het bevel dat verdachte zich onthoudt van contact [slachtoffer] . De officier heeft gevorderd bij oplegging van de maatregel te bevelen dat deze bij iedere overtreding wordt vervangen door 2 weken hechtenis. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft al gedurende zeer lange tijd vastgezeten. De verdediging stelt voor om een taakstraf met aftrek van de voorlopige hechtenis op te leggen. In soortgelijke zaken worden ook taakstraffen opgelegd. Dit kan ook van belang zijn voor het werk dat verdachte wil gaan doen. Een contact- of locatieverbod is niet nodig. Verdachte laat het contact met aangeefster van haar afhangen. Hij legt het bij haar neer. Als aangeefster geen contact wil dan wil verdachte dit ook niet. Het kan dat ze elkaar tegenkomen want ze wonen in een klein dorp. De verdediging ziet hierdoor problemen als een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd. Subsidiair verzoekt de verdediging, indien de vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd, de sanctionering op drie dagen in plaats van 14 dagen te zetten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van een gedragsaanwijzing en belaging van zijn ex-partner. Hij heeft zich op verschillende manieren aan haar opgedrongen, ondanks dat zij hem duidelijk had gemaakt dat zij hier niet van gediend was. Zelfs nadat zijn ex-partner aangifte deed, een stopgesprek is gevoerd, verdachte werd opgepakt én er een gedragsaanwijzing werd opgelegd, zette verdachte zijn belaging voort. Door aldus te handelen heeft verdachte op grove en indringende wijze inbreuk gemaakt op het privéleven van aangeefster. Verdachte heeft zich hier kennelijk niet om bekommerd en heeft enkel gehandeld vanuit zijn eigen behoefte om met aangeefster in contact te komen. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
Daarnaast heeft verdachte zich verzet bij zijn aanhouding waardoor een politieambtenaar letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft door zo te handelen de politieambtenaar gehinderd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en geen respect getoond. De rechtbank rekent dit verdachte aan. De politieambtenaar moet onder normale omstandigheden zijn werk kunnen doen en verdachte diende, ook al was hij het niet eens met zijn aanhouding door de politie, mee te werken aan zijn aanhouding.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de justitiële documentatie van 19 september 2019. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank houdt voorts rekening met de inhoud van het Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum van 26 mei 2020, opgesteld door M. Fluit, psychiater, en G.M. Jansen, GZ-psycholoog. Uit het Pro Justitia rapport volgt dat de ten laste gelegde feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend. Uit het onderzoek blijkt niet dat verdachte lijdt aan een psychiatrische stoornis en er zijn ook geen aanwijzingen gevonden dat dit in het verleden wel het geval is geweest. Verdachte maakt op de rapporteurs een beneden gemiddelde intelligente indruk. Omdat verdachte weigert mee te werken aan een intelligentieonderzoek is een precieze inschatting van zijn intelligentie niet mogelijk.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het rapport van Reclassering Nederland van 22 oktober 2019, opgesteld door M.F. Witlox, reclasseringswerker. De reclassering schat het recidive risico in op hoog en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij adviseren daarnaast een contactverbod met aangeefster op te leggen in het kader van de artikel 38v Sr maatregel.
Strafoplegging
Gelet op de ernst van de feiten is een gevangenisstraf passend en geboden. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overtreding van een opgelegde gedragsaanwijzing, belaging en verzet bij aanhouding. Voor belaging zijn geen landelijke oriëntatiepunten opgesteld. Daarom heeft de rechtbank bij het bepalen van de straffen voor het bewezen verklaarde met name gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken en wijkt om die reden af van de eis van de officier van justitie.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de voorlopige hechtenis, passend en geboden is. Nu verdachte al gedurende een langere tijd in detentie heeft verbleven, mede omdat verdachte zijn schorsende voorwaarden meermalen heeft overtreden en omdat hij in het Pieter Baan Centrum is opgenomen nadat hij niet mee wilde werken aan een multidisciplinair gedragskundigonderzoek, ziet de rechtbank geen mogelijkheden om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank acht het ook noodzakelijk om aan verdachte de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een contact- en locatieverbod ten aanzien van [slachtoffer] , op te leggen. Daartoe dient het volgende.
Artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat een locatie- en contactverbod opgelegd kan worden bij een veroordeling voor een strafbaar feit ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat een locatie- en contactverbod met betrekking tot [slachtoffer] , op de wijze zoals hierna omschreven, noodzakelijk is ter voorkoming van strafbare feiten.
De maatregel zal worden opgelegd voor de duur van zes maanden, waarbij de vervangende hechtenis wordt bepaald op 3 dagen voor iedere keer dat de verdachte zich niet aan de maatregel houdt.
Omdat verdachte al eerder de gedragsaanwijzing dan wel de schorsende voorwaarden met betrekking tot het contact- en locatieverbod heeft overtreden, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaald persoon of bepaalde personen, zal de rechtbank ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel bevelen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[ambtenaar] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 150,00. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 3 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen. De officier heeft daarnaast gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen nu er sprake is van medeschuld aan de zijde van de politieambtenaar.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde [ambtenaar] als gevolg van het onder feit 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het na te melden bedrag.
Artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien deze ten gevolge van het strafbare feit schade heeft opgelopen. Bij de begroting van de vergoeding van deze schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden, waaronder de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij blijkens de toelichting bij het overgelegde verzoek tot schadevergoeding immateriële schade heeft geleden. Uit het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen. Hij heeft voor ongeveer een week een onderhuidse verdikking gehad en kortstondig een branderig gevoel en een kleine blauwe plek. Daarnaast is de benadeelde geschrokken en kan hij moeilijk begrijpen waarom de verdachte hem heeft gebeten.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden en wijst de schade van
€ 150,00 geheel toe.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [ambtenaar] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 150,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 juli 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald zal deze verplichting worden aangevuld met 3 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 38w, 57, 181, 184a, 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging vrijheidsbeperkende maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van zes maanden en beveelt dat verdachte:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [1980] te [geboorteplaats] ;
* zich niet zal ophouden binnen een straal van 100 meter van de woning van [slachtoffer] , gelegen aan de [adres] , [woonplaats] ;
- waarbij de politie opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving;
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt
vervangen door 3 dagen hechtenis;
- toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op;
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Benadeelde partij [ambtenaar]
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [ambtenaar] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [ambtenaar] aan de Staat € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2019 tot de dag van volledige betaling, te betalen, bij niet betaling aan te vullen met 3 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mrs. C.S. Schoorl en mr. M.C. Danel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 juli 2020.
mrs. G. Perrick en M.C. Danel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1hij in of omstreeks de periode van 18 mei 2019 tot en met 21 mei 2019 te [woonplaats] , gemeente Soest, althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 12 mei 2019 gegeven door de officier van justitie te Midden-Nederland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich niet mag op houden in/op de [adres] te [woonplaats] en/of zich niet op mag houden binnen een straal van 100 meter van de woning(en) gelegen in/aan de [adres] te [woonplaats] en/of zich te onthouden van contact met [slachtoffer] ; door:
- een of meer e-mails te sturen aan de zoon van die [slachtoffer] en/of
- een of meer Whatsapp- en smsberichten te sturen naar die [slachtoffer] en/of
- een of meermalen te bellen naar die [slachtoffer] en/of
- een of meermalen af te spreken met die [slachtoffer] ;
( art 184a Wetboek van Strafrecht )
Feit 2hij in of omstreeks de periode van 12 april 2019 tot en met 21 mei 2019, te [woonplaats] , gemeente Soest en/of Soest, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- zich één of meerdere malen op te houden in de straat ( [adres] , [woonplaats] ) en/of in de nabijheid van de woning van [slachtoffer] en/of
- één of meerdere malen alarmsyste(e)m(en)(personal alarm system) in de tuin van die [slachtoffer] te gooien en/of door de brievenbus van de woning van die [slachtoffer] te gooien en/of
- één of meerdere malen die [slachtoffer] te mailen en/of
- één of meerdere keren die [slachtoffer] te bellen met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 3hij op of omstreeks 26 juli 2019 te [woonplaats] , gemeente Soest, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [ambtenaar] , agent van politie Eenheid Midden- Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten het aanhouden van de verdachte op grond van artikel 184a van het Wetboek van Strafrecht door zich los te trekken, althans zijn arm(en) in tegengestelde richting te bewegen dan in de richting waarin die [ambtenaar] hem trachtte te brengen en/of in de arm van die [ambtenaar] te bijten en/of (meermalen) te schoppen en/of te slaan, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een bijtafdruk en/of een rode en/of gezwollen plek op de arm bij die [ambtenaar] ten gevolge heeft gehad;
( art 181 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 15 oktober 2019, genummerd PL0900-2019136948, pagina 1 tot en met pagina 269, opgemaakt door politie Midden-Nederland. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Gedragsaanwijzing – akte van uitreiking, pagina 203.
3.Gedragsaanwijzing, pagina 204.
4.Proces-verbaal van aangifte, pagina 162.
5.Proces-verbaal van aangifte, pagina 163.
6.Proces-verbaal van aangifte, pagina 164.
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 15 oktober 2019, genummerd PL0900-2019136948, pagina 1 tot en met pagina 269, opgemaakt door politie Midden-Nederland. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
8.Proces-verbaal van aangifte, pagina 7.
9.Proces-verbaal van aangifte, pagina 8.
10.Proces-verbaal van aangifte, pagina 9.
11.Proces-verbaal van aangifte, pagina 162.
12.Proces-verbaal van aangifte, pagina 164.
13.Proces-verbaal van ontvangst klacht door hulpofficier van justitie, pagina 171.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 87.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 89
16.Proces-verbaal verhoor getuige, pagina 72.
17.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 15 oktober 2019, genummerd PL0900-2019136948, pagina 1 tot en met pagina 269, opgemaakt door politie Midden-Nederland. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
18.Proces-verbaal van aangifte, pagina 242.
19.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 246.
20.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 248.
21.Verklaring verdachte ter terechtzitting 22 juni 2020.