ECLI:NL:RBMNE:2020:2578

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
UTR 20/821
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand op grond van de Participatiewet na opzegging van de arbeidsovereenkomst door eiseres

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres had bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (Pw) en was het niet eens met een opgelegde maatregel waarbij haar bijstand voor de duur van één maand met 100% werd verlaagd. De reden voor deze maatregel was dat eiseres haar baan bij [werkgever 1] uit eigen beweging had opgezegd, wat volgens de rechtbank in strijd was met de verplichtingen die voortvloeien uit de Pw.

Eiseres stelde dat haar ontslag berustte op een misverstand en dat zij niet had willen stoppen met werken. De rechtbank oordeelde echter dat uit de dossierstukken, waaronder een e-mail van eiseres aan [werkgever 1], bleek dat zij zelf had besloten haar baan op te zeggen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had voldaan aan haar verplichtingen en dat er geen aanleiding was om te concluderen dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid of dringende redenen om de maatregel te herzien.

De rechtbank verwierp ook de stelling van eiseres dat de opgelegde maatregel onevenredig zwaar was. Eiseres had niet onderbouwd dat de maatregel haar onevenredig zwaar trof en de rechtbank oordeelde dat het aan eiseres was om aannemelijk te maken dat haar geen (volledig) verwijt treft. Aangezien de rechtbank eiseres op al haar punten ongelijk gaf, werd het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/821

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A.H. van Marwijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Chahid).

Inleiding

Eiseres en haar partner hebben zich op 29 juli 2019 gemeld bij verweerder om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) aan te vragen.
Bij besluit van 24 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres en haar partner per 29 juli 2019 bijstand naar de norm voor gehuwden toegekend. Daarbij heeft verweerder medegedeeld de bijstand bij wijze van maatregel per 1 oktober 2019 voor
1 maand met 100% te verlagen, omdat eiseres door haar eigen toedoen haar baan bij [werkgever 1] is kwijtgeraakt.
Eiseres is het niet eens met de opgelegde maatregel en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen vervolgens medegedeeld voornemens te zijn de zaak schriftelijk af te doen, tenzij een van de partijen binnen één week aangeeft het noodzakelijk te vinden op een zitting te worden gehoord. Verweerder heeft de termijn van één week ongebruikt laten verstrijken. Eiseres heeft bij brief van 9 juni 2020 medegedeeld dat zij akkoord gaat met schriftelijke afdoening van de zaak. De rechtbank heeft daarop het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 15 juni 2020 gesloten.

De beoordeling van de rechtbank

1. Eiseres stelt in beroep dat haar ontslag berust op een misverstand. Zij wilde niet stoppen met werken als hulp in het huishouden bij [werkgever 1] . Eiseres wilde stoppen met haar BBL-opleiding Zorg en Welzijn bij [werkgever 2] . Deze opleiding was vanwege haar taalbarrière te moeilijk. Van haar opleider begreep ze dat, om te kunnen stoppen met de opleiding, ze haar baan moest opzeggen. Dit advies heeft zij opgevolgd. Dan kan haar geen maatregel worden opgelegd, aldus eiseres.
2.1.
De rechtbank geeft eiseres op dit punt geen gelijk. De rechtbank overweegt en oordeelt daartoe als volgt.
2.2.
Niet in geschil is dat de baan van eiseres bij [werkgever 1] is aan te merken als algemeen geaccepteerde arbeid en eiseres in het kader van de Pw verplicht is deze arbeid te behouden.
2.3.
Uit de dossierstukken volgt dat eiseres op 12 augustus 2019 aan [werkgever 1] heeft gemaild:
‘Beste [A] ,
Zoals ik doorgegeven heb tijdens het gesprek dat ik wil per vanaf vandaag wil stoppen met werken bij [werkgever 1] . Bedankt voor u begrip!
Vriendelijke groet,
[eiseres] .’
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de e-mail ondubbelzinnig dat eiseres uit eigen beweging haar baan bij [werkgever 1] heeft opgezegd. De rechtbank acht de e-mail niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Dat de opzegging is ingegeven vanuit de wens te stoppen met de opleiding, blijkt niet uit de e-mail of de andere dossierstukken. Ook blijkt niet uit de e-mail of de andere dossierstukken dat de opzegging berust op een misverstand of verkeerd advies. Eiseres heeft haar stellingen hieromtrent niet onderbouwd. De rechtbank ziet dan geen aanknopingspunten eiseres in haar stellingen te volgen.
2.5.
Door uit eigen beweging haar baan bij [werkgever 1] op te zeggen, heeft eiseres zich niet aan de verplichtingen in het kader van de Pw [1] gehouden. Gelet hierop moet verweerder eiseres op grond van de Pw [2] een maatregel opleggen overeenkomstig de toepasselijke Verordening van verweerder [3] . Uit die Verordening [4] volgt dat verweerder in het geval van eiseres de bijstand voor de duur van één maand met 100% verlaagt.
3. Eiseres stelt in beroep ook dat het ontslag haar niet, dan wel niet volledig kan worden toegerekend. Zij was door [werkgever 1] en [werkgever 2] niet op de hoogte gebracht van de consequenties van het ontslag. Daardoor kon zij niet tijdig op haar beslissing terugkomen.
[werkgever 1] had haar, als goed werkgever, hierover moeten informeren.
4. De rechtbank geeft eiseres ook op dit punt geen gelijk. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat haar geen (volledig) verwijt treft. Dat volgt uit het uitzonderingskarakter van de betreffende bepaling van de Pw [5] . Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hierin niet geslaagd. Zij heeft haar stellingen niet met schriftelijke bewijsstukken of anderszins onderbouwd. Het blijkt nergens uit dat eiseres niet of niet volledig in staat was de financiële consequenties van haar ontslagname voor de bijstand te overzien dan wel daarover navraag te doen bij verweerder. Dat [werkgever 1] en [werkgever 2] eiseres niet op juiste wijze zouden hebben geïnformeerd, wat daar ook van zij, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een verminderde verwijtbaarheid jegens verweerder.
5. Eiseres stelt ten slotte dat de opgelegde maatregel onevenredig zwaar is. Volgens haar had verweerder tot een geringere sanctie moeten besluiten.
6. De rechtbank begrijpt dat eiseres stelt dat zich in haar geval dringende redenen [6] , gelet op bijzondere omstandigheden, voordoen om de maatregel nader af te stemmen. Eiseres heeft op geen enkele wijze toegelicht en onderbouwd dat en in welk opzicht de maatregel haar onevenredig zwaar treft en dat afstemming van de maatregel gerechtvaardigd is. Om die reden verwerpt de rechtbank de stelling van eiseres.
7. Nu de rechtbank eiseres op al haar punten ongelijk geeft, is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 6 juli 2020 gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.artikel 18, vierde lid, aanhef en onder a, van de Pw
2.artikel 18, vijfde lid, van de Pw
3.de Verordening afstemming, bestuurlijke boete en handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ Utrecht 2015 (de Verordening)
4.Artikel 10 van de Verordening
5.Artikel 18, negende lid, van de Pw
6.Artikel 18, tiende lid, van de Pw