ECLI:NL:RBMNE:2020:2574
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een maatwerkvoorziening had aangevraagd op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Verzoeker had een aanvraag ingediend voor een vergoeding voor het aanpassen van zijn woning, maar deze aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht afgewezen. Verzoeker, die volledig rolstoelafhankelijk is, was het niet eens met deze afwijzing en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang. Hoewel verzoeker stelde dat hij de huur van de woning niet kon betalen en dat hij al kosten had gemaakt voor een constructeur, was dit volgens de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter concludeerde dat het primaire besluit van verweerder niet evident onrechtmatig was en dat de gevolgen van een toewijzing van de voorlopige voorziening onomkeerbaar zouden zijn. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. S.J. van Ravenhorst, en als gevolg van de coronamaatregelen niet op een openbare zitting uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.