ECLI:NL:RBMNE:2020:2574

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1987
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een maatwerkvoorziening had aangevraagd op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Verzoeker had een aanvraag ingediend voor een vergoeding voor het aanpassen van zijn woning, maar deze aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht afgewezen. Verzoeker, die volledig rolstoelafhankelijk is, was het niet eens met deze afwijzing en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang. Hoewel verzoeker stelde dat hij de huur van de woning niet kon betalen en dat hij al kosten had gemaakt voor een constructeur, was dit volgens de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter concludeerde dat het primaire besluit van verweerder niet evident onrechtmatig was en dat de gevolgen van een toewijzing van de voorlopige voorziening onomkeerbaar zouden zijn. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. S.J. van Ravenhorst, en als gevolg van de coronamaatregelen niet op een openbare zitting uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1987
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: ing. C.P.M. Maan),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder.

Procesverloop/Inleiding

Bij besluit van 12 mei 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) in de vorm van een vergoeding voor het aanpassen van de woning aan de [adres] in [woonplaats] afgewezen.
Verzoeker is het daarmee niet eens en hij heeft daartegen bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.

Overwegingen

1. Verzoeker, geboren op [1990] , is bekend met een fysieke beperking waardoor hij volledig rolstoelafhankelijk is. Hij heeft in 2018 een indicatie voor een rolstoelwoning gekregen.
2. Verzoeker heeft verweerder verzocht om een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo in de vorm van een vergoeding voor het aanpassen van de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Verzoeker huurt die woning vanaf 1 juni 2020.
3. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen. Volgens verweerder is de woning aan de [adres] niet als goedkoopste adequate voorziening aan te merken. Er is volgens verweerder alternatieve woonruimte beschikbaar, waarbij de aanpassingen en kosten wel als doelmatig en goedkoopst adequaat en compenserend kunnen worden beschouwd. Het betreft de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Verweerder is bereid om een vergoeding van € 9.882,- in de vorm van een persoongebonden budget (pgb) te verstrekken.
4. Samenhangend met het bezwaar tegen het primaire besluit heeft verzoeker bij wijze van voorlopige voorziening de voorzieningenrechter verzocht verweerder te veroordelen om een bedrag van € 40.091,19 aan verzoeker te verstrekken en zijn vaste lasten ad € 2.207,03 voor de woning aan de [adres] over een periode van drie maanden te vergoeden.
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. Het door verzoeker gedane verzoek heeft een verstrekkend karakter, nu dit ertoe dient om met de vergoeding van verweerder de woning aan de [adres] aan te passen, zodat de feitelijke situatie ontstaat die hij met zijn aanvraag heeft beoogd, terwijl verweerder nog niet op het bezwaar heeft beslist. De gevolgen van een toewijzing van de voorlopige voorziening zijn in die zin onomkeerbaar. Een dergelijk verzoek zal daarom slechts in uitzonderlijke gevallen voor toewijzing in aanmerking kunnen komen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, in geval van toewijzing, verweerder geconfronteerd kan worden met een aanzienlijk restitutierisico.
Spoedeisend belang
7. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8. Verzoeker heeft toegelicht dat hij de woning aan de [adres] sinds 1 juni 2020 huurt. Vanwege zijn financiële situatie is het niet mogelijk om de vaste lasten van die woning te betalen gedurende de gehele bezwaartermijn. Gevolg van de duur van de bezwaar- en eventuele beroepsprocedure zou kunnen zijn dat hij de woning moet annuleren, terwijl juist die woning volledig adequaat te maken is voor verzoeker. Daarnaast heeft verzoeker erop gewezen dat veel offertes een maximale geldigheidsduur hebben. Bovendien heeft verzoeker op eigen kosten al een constructeur moeten inschakelen in verband met het aanvragen van een vergunning.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niet aangetoond dat sprake is van een spoedeisend belang. Verzoeker heeft enkel gesteld, maar niet met stukken of anderszins onderbouwd dat vanwege zijn financiële situatie het besluit op bezwaar van verweerder niet kan worden afgewacht. Niet gebleken is dat hij gedurende die periode de betreffende kosten niet kan betalen. Dat verzoeker nu al huur betaalt voor de woning aan de [adres] terwijl hij de huur wellicht weer moet opzeggen en dat offertes verlopen, levert geen onverwijlde spoed op in het kader van een procedure voor een voorlopige voorziening. Ook de omstandigheid dat verzoeker al kosten heeft gemaakt voor een constructeur is daarvoor onvoldoende. Verder merkt de voorzieningenrechter op dat gesteld noch gebleken is dat verzoeker gedurende deze periode niet langer bij zijn ouders kan verblijven.
Is het besluit van verweerder evident onrechtmatig?
10. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als nu al blijkt dat het primaire besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in stand zal blijven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat het primaire besluit evident onrechtmatig is.
Belangenafweging
11. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het primaire besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat de gevolgen van een toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening onomkeerbaar zijn en verweerder geconfronteerd kan worden met een aanzienlijk restitutierisico, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. Ook als verweerder de woning aan de [adres] zelf aan verzoeker heeft aangeboden, zoals verzoeker heeft gesteld, leidt dit niet tot een ander oordeel.
Conclusie
12. Het verzoek is kennelijk ongegrond.
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2020 door mr. J.G. Nicholson, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J. van Ravenhorst, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.